RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 181244 \ CV EXPL 05-5677
vonnis van de kantonrechter d.d. 12 december 2006
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te Leeuwarden,
eiser,
gemachtigde: mr. M.A.B. Faber-Siermann,
De coöperatieve Vereniging Coöperatie De Friesland U.A.,
hierna te noemen: De Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W.M. Veldjesgraaf.
Procesverloop
1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft [eiser] gevorderd:
(i) De Friesland te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de door hem geleden immateriële schade, door [eiser] begroot op € 25.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2003, althans vanaf de dag van dagvaarding;
(ii) De Friesland te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden alle door hem geleden materiële schade, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat en worden vereffend volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2003, althans vanaf de dag van dagvaarding;
(iii) De Friesland te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 10.000,00 exclusief btw, althans een zondanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
(iv) voor recht te verklaren dat de door [eiser] met De Friesland getroffen overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst vernietigd is, althans deze beëindigingsovereenkomst te vernietigen;
(v) De Friesland te veroordelen tot nakoming van al haar uit de arbeidsovereenkomst met [eiser] voortvloeiende (betalings)verplichtingen, met inbegrip van de in de arbeidsovereenkomst begrepen pensioentoezeggingen, als ware de overeenkomst niet ontbonden op 1 september 2003, mitsdien De Friesland te veroordelen:
(I) om aan [eiser]:
(a) te betalen het volledige loon vanaf 1 september 2003 tot 9 mei 2004 op grond
van artikel 1 lid 1 en artikel 1 lid 2 van hoofdstuk 13 van de van toepassing zijnde CAO, te vermeerderen met de wettelijke verhoging tot 50% en de
wettelijke rente over het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging vanaf
de vervaldagen tot aan de dag van algehele voldoening;
(b) te betalen 90% van zijn laatstverdiende salaris onder aftrek van de door hem
verkregen WAO-uitkering, vanaf 9 mei 2004 tot en met 8 mei 2005, te
vermeerderen met de wettelijke verhoging tot 50% en de wettelijke rente over
achterstallig salaris en de wettelijke verhoging vanaf de vervaldagen te
berekenen tot de dag van algehele voldoening;
(c) op de vervaldagen te betalen 80% van het laatstgenoten salaris onder aftrek van
een door [eiser] te verkrijgen WAO-uitkering gedurende de periode vanaf 9 mei
2005 tot en met 8 mei 2009;
(d) zodanige bedragen te betalen als ware de WAO-hiaatverzekering in stand
gebleven vanaf 9 mei 2009 tot de dag waarop [eiser] 65 jaar wordt, althans tot
aan de dag waarop [eiser] niet langer arbeidsongeschikt is te achten in de zin van
de WAO, indien dit eerder is;
(II) om aan de verschillende (pensioen- of arbeidsongeschiktheids) verzekeraars:
(e) te betalen alle door De Friesland als werkgever van [eiser] ten behoeve van [eiser]
verschuldigde premies;
(III) tot herstel van de aanvullende verzekering (AV Personeel), althans
(IV) een zodanige beslissing te geven als de kantonrechter in goede justitie zal
vermenen te behoren;
(vi) De Friesland te veroordelen in de kosten van het geding.
De Friesland heeft bij antwoord de vorderingen betwist.
Na repliek, dupliek en een akte uitlating producties is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Door [eiser] en De Friesland zijn producties in het geding gebracht.
2.1. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2. [eiser] is op 1 april 1999 bij De Friesland in dienst getreden. Laatstelijk was [eiser] bij De Friesland werkzaam in de functie van cliëntenadviseur tegen een bruto maandsalaris van € 1.750,63, exclusief vakantiegeld en dertiende maand.
2.3. In een, door [eiser] op 26 juni 2002 ondertekend, verslag van een functioneringsgesprek wordt vermeld dat [eiser] de gewoonte heeft regelmatig te korte arbeidsdagen te maken (te laat komen en te vroeg weg gaan).
2.4. Op 24 september 2002 heeft er tussen De Friesland en [eiser] een gesprek plaatsgevonden. Van dat gesprek is een, door [eiser] voor gezien ondertekend, verslag gemaakt dat onder meer het navolgende vermeldt:
Bij [voornaam] ([eiser], ktr) waren er aanwijzingen dat hij langer afwezig was of
eerder wegging dan uit zijn tijdregistratie blijkt. Bovendien kwam daardoor de
klantbediening in het gedrang. Ook collega's klaagden hierover naar de leiding
van de afdeling. In dit verband kan ook worden verwezen naar het gesprek d.d.
29 juni 2001 met [a] en [b].
In het werkplangesprek van 26 juni 2002 zijn deze punten wederom besproken
met [voornaam] (…) [voornaam] heeft de feiten niet ontkend (…) Eind augustus en begin
september 2002 ontving de teamleider opnieuw van diverse clientenadviseurs
klachten over [voornaam] (…)
De volgende feiten zijn aan de orde geweest:
Tijdvak 1 juni 2001 tot 1 augustus 2002
-Regelmatig lange pauzes nemen, te vroeg weggaan (…)
-Onjuiste en in het nadeel van de werkgever eindtijden werkzaamheden noteren.
-Onjuiste pauzetijden noteren, standaard 30 minuten maar de werkelijk genoten
pauze ligt rond 60 minuten gemiddeld.
-Collega cliëntenadviseurs wensen niet langer meer met [voornaam] in kantoor Sneek
samen te werken (…)
Hoewel [voornaam] de feiten aanvankelijk ontkent en de voorvallen als uitzonderingen
aanmerkt, stelt hij voor hem hiervoor een "maandsalaris te korten" of hem te korten
in verlofdagen. Later in het gesprek geeft [voornaam] toe dat het geschetste beeld wel
aardig overeenkomt met hoe hij zich voor het werkplangesprek van 26 juni 2002
heeft gedragen (…)
In dit gesprek is [voornaam] het volgende besluit meegedeeld.
-Een correctie van -50 uur in de tijdregistratie.
-Overplaatsing naar kantoor Leeuwarden met ingang van heden.
2.5. [eiser] is met ingang van 25 september 2002 feitelijk overgeplaatst van het kantoor in Sneek naar het kantoor in Leeuwarden.
2.6. Op 7 oktober 2002 heeft [eiser] van De Friesland een officiële, schriftelijke, waarschuwing ontvangen. Tevens is [eiser] een disciplinaire maatregel opgelegd.
2.7. Op 19 januari 2003 heeft [eiser] aan de personeelsconsulente van De Friesland onder meer het navolgende geschreven:
Graag zou ik op korte termijn een afspraak willen maken voor een vertrouwelijk
gesprek (…)
Het laatste jaar hebben zich diverse situaties voorgedaan rondom mijn persoon.
Dat heeft o.a. geleid tot een gesprek met dhr. [a] over de toen ontstane
situatie. Echter na aanvankelijk opgeklaarde lucht zijn er toch weer dingen gebeurd
waardoor ik tot de conclusie kom dat dit vormen van pesten op het werk en
intimidatie m.b.t. mijn persoon aanneemt.
Op dit moment heb ik zowel geestelijke als lichamelijke problemen waardoor ik
mij reeds een aantal keren tot mijn huisarts heb moeten wenden.
(…)
2.8. Tijdens een gesprek tussen [eiser] en zijn leidinggevende op 29 januari 2003, heeft [eiser] een zenuwinzinking gekregen.
2.9. Op 25 april 2003 is [eiser], na werktijd, een ernstig verkeersongeval overkomen. [eiser] is op die datum arbeidsongeschikt geworden. [eiser] heeft op 15 mei 2003 een neuroloog bezocht. Deze neuroloog kwam tot de conclusie dat er sprake was van een hersenschudding en dat de ziekteverschijnselen als een gevolg van de hersenschudding beschouwd konden worden.
2.10. Medio mei 2003 heeft [eiser] zich onder behandeling gesteld van een psychiater. Deze psychiater heeft bij schrijven van 18 juli 2003 onder meer verklaard dat:
Het vermoeden is dat er bij patiënt, naast mogelijke andere problematiek, sprake
is van psychotische symptomen.
Bij schrijven van 1 november 2004 schrijft de psychiater:
Reeds bij het eerste contact op 16-07-2003 werd een psychotisch toestandsbeeld
geconstateerd en het vermoeden op een schizofrenie geuit (zie brief d.d. 16-07-2003). Dit vermoeden werd later bevestigd. Uit anamnese en hetero-anamnese
bleek dat de problematiek al enige maanden voor het eerste intake-contact was
begonnen.
2.12. [eiser] heeft op 21 mei 2003 de bedrijfsarts bezocht. Deze heeft [eiser] toen per 26 mei 2003 voor 50% arbeidsgeschikt geacht en aangegeven dat [eiser] naar verwachting op 10 juni 2003, maar uiterlijk op 16 juni 2003, zijn werkzaamheden volledig zou kunnen hervatten.
2.13. Bij brief van 1 juli 2003 heeft De Friesland [eiser] meegedeeld dat zij besloten had om het dienstverband met [eiser] te beëindigen. [eiser] is bij dezelfde brief op non-actief gesteld. [eiser] heeft zich vervolgens op 2 juli 2003 ziek gemeld. [eiser] heeft tegen één en ander geprotesteerd bij brief van 9 juli 2003 en zich beschikbaar gehouden voor het (na zijn herstel) verrichten van zijn werkzaamheden.
2.14. De Friesland heeft op 4 juli 2003 een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter te Leeuwarden.
2.15. De ouders van [eiser] hebben De Friesland, voor zover ten deze van belang, bij brief van 8 juli 2003 het volgende geschreven:
Als ouders van onze zoon [voornaam] verzoeken wij dringend in overweging te nemen
het onafwendbare ontslag van [voornaam] op neutrale gronden te verlenen en hem
een getuigschrift te doen toekomen (…)
[voornaam] is zwaar overspannen en kan alleen maar in slaap komen met een door zijn
huisarts voorgeschreven slaapmiddel. Reeds geruime tijd voor het ongeval van
24 april 2003, had [voornaam] last van sterke stressverschijnselen (…)
Na het ongeval werden deze stressverschijnselen alleen maar sterker omdat hij
permanent aan zijn overleden broer moest denken die bij een verkeersongeval
overleden is. Het gesprek met dhr. [c] (de direct leidinggevende van [eiser],
ktr) heeft bij hem de stress enorm doen toenemen (…)
2.16. Na inschakeling van een gemachtigde door [eiser] zijn tussen partijen afspraken gemaakt omtrent de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser]. Deze afspraken hebben geleid tot de, in kracht van gewijsde gegane, beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden van 28 juli 2003 waarbij de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2003 op neutrale gronden is ontbonden.
2.17. Aan [eiser] is vanaf 1 september 2003 een ziekengelduitkering toegekend ter hoogte van 70% van zijn bruto salaris. Aan [eiser] is per 9 mei 2004 een WAO-uitkering, ter hoogte van 70% van zijn bruto salaris, toegekend naar een percentage arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Op verzoek van [eiser] heeft De Friesland op 4 maart 2005 voor [eiser] een aanvraag bij de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars (SBZ) ingediend om aan [eiser] een arbeidsongeschiktheidspensioen toe te kennen. Bij brief van 7 maart 2005 heeft SBZ deze aanvraag afgewezen. [eiser] heeft de kwestie daarop voorgelegd aan het College van Beroep van SBZ. Bij "zwaarwegend advies" van 14 oktober 2005 heeft dit college [eiser] in het ongelijk gesteld.
2.18. Bij brief van zijn gemachtigde van 26 april 2005 aan De Friesland, heeft [eiser] de tussen hem en De Friesland gesloten overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst vernietigd en aanspraak gemaakt op zijn salaris vanaf 1 september 2003.
2.19. [eiser] is op 29 juni 2005 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts komt tot de conclusie dat [eiser] aan een ernstige psychische stoornis lijdt. Inmiddels is vastgesteld dat [eiser] lijdt aan schizofrenie.
Het standpunt van [eiser]
3.1. [eiser] stelt dat hij tijdens en door de werkzaamheden bij De Friesland is blootgesteld aan ernstige stress als gevolg waarvan geestelijk letsel, dan wel psychische schade is ontstaan. [eiser] acht de Friesland voor deze schade aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW, dan wel artikel 7:611 BW. Op grond van de artikelen 3 en 4 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 is de werkgever gehouden een beleid te voeren met betrekking tot het beschermen van werknemers tegen seksuele intimidatie en tegen agressie en geweld. Volgens [eiser] vallen geweld en psychische terreur mede onder de reikwijdte van artikel 4 van voormelde wet. [eiser] stelt dat De Friesland in dit opzicht jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten. De Friesland heeft zich in ieder geval jegens [eiser] niet als goed werkgeefster gedragen. [eiser] is gedurende zijn dienstverband blootgesteld aan de terreur van zijn direct leidinggevende, die hem onder onverantwoorde psychische druk heeft gezet. Deze direct leidinggevende heeft [eiser] voortdurend en op een niet legitieme wijze gecontroleerd, alsmede tal van onterechte verwijten gemaakt. Het aan [eiser] verweten disfunctioneren kan hem, gelet op zijn ziekte, niet worden toegerekend. Ook is [eiser] ten onrechte de sanctie van overplaatsing naar een ander kantoor opgelegd. Als gevolg daarvan is de ziekte, schizofrenie, manifest geworden. Tussen de ziekte en de arbeidsomstandigheden bij De Friesland bestaat een direct causaal verband. [eiser] heeft tevergeefs verzocht hem te beschermen tegen de intimidatie en het pesten op het werk. [eiser] heeft daartoe de hulp ingeroepen van de vertrouwenspersoon, de personeelsconsulent en de directie van De Friesland. De Friesland heeft met de signalen van [eiser] niets gedaan. Er bestonden ten tijde van het dienstverband reeds signalen die wezen op de ziekte schizofrenie. Door De Friesland zijn deze signalen echter niet onderkend of ze werden genegeerd, terwijl de psychische druk op [eiser] stelselmatig werd verhoogd. Van schizofrenie kan niet worden gesteld dat dit een ziekte is die niet exogeen is bepaald. De ziekte vloeit voort uit erfelijke factoren. Biologische, psychologische en sociale factoren spelen echter mede een rol bij het ontstaan van de ziekte. Het is de taak van een werkgever om ook kwetsbare medewerkers te beschermen bij de uitvoering van de arbeid tegen arbeidsomstandigheden die het manifest worden van de ziekte kunnen veroorzaken. De Friesland is in haar zorgplicht jegens [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten. De bedrijfsarts van De Friesland had, gelet op het feit dat [eiser] er slecht uitzag, een nader onderzoek in moeten stellen. Het achterwege laten van het verrichten van nader onderzoek, levert ook een schending van de zorgplicht op.
3.2. [eiser] stelt voorts dat de beëindigingsovereenkomst is gesloten onder invloed van een voor De Friesland kenbare geestelijke stoornis van [eiser], die bij hem een redelijke waardering van de bij de rechtshandeling betrokken belangen heeft belet. De beëindigingsovereenkomst is nadelig voor [eiser], zodat de overeenkomst wordt vermoed onder invloed van die stoornis te zijn gesloten. Nu de beëindigingsovereenkomst door [eiser] is vernietigd, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiser] kan worden gehouden aan de rechtsgevolgen van de beschikking van de kantonrechter waarbij de arbeidsovereenkomst werd ontbonden. Deze beschikking is immers het uitvloeisel van de beëindigingsovereenkomst. Omdat De Friesland op de hoogte was, althans op de hoogte had moeten zijn, van de psychische problemen van [eiser] komt haar geen beroep op de vertrouwensbescherming van artikel 3:35 BW toe. In ieder geval is de beëindigingsovereenkomst gesloten onder invloed van misbruik van omstandigheden. Dat [eiser] destijds door een gemachtigde is bijgestaan doet aan het vorenstaande niet af. Deze gemachtigde is jegens [eiser] tekortgeschoten. De aan die gemachtigde verleende volmacht is eveneens gegeven onder invloed van een voor De Friesland kenbare geestelijke stoornis bij [eiser]. De Friesland mocht dan ook niet afgaan op de mededelingen van de gemachtigde van [eiser]. Evenmin mocht De Friesland af gaan op de uitlatingen van de ouders van [eiser]. Deze uitlatingen zijn niet namens [eiser] gedaan. [eiser] vordert, gelet op het vorenstaande, nakoming van alle uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.
Het standpunt van De Friesland
4.1. De Friesland heeft de vorderingen van [eiser] gemotiveerd weersproken en daartoe het navolgende aangevoerd.
4.2. De Friesland betwist dat er sprake is geweest van het uitoefenen van psychische terreur op [eiser] door zijn leidinggevende. [eiser] is door De Friesland reeds in juni 2001 indringend op zijn (dis)functioneren aangesproken. In juni en september 2002 hebben er wederom gesprekken plaatsgevonden omtrent het functioneren van [eiser]. In laatstgenoemd gesprek heeft [eiser] een waarschuwing gekregen in verband met het zich niet houden aan de werktijden en het gedrag van [eiser], dat door zijn collega's als vervelend werd ervaren. Deze situatie is voor De Friesland aanleiding geweest om [eiser] over te plaatsen naar haar kantoor in Leeuwarden. De Friesland heeft derhalve op terechte gronden tot overplaatsing besloten. [eiser] heeft zich destijds bij het besluit neergelegd. Na voormelde gesprekken verscheen [eiser] in de periode van 1 oktober 2002 tot 17 januari 2003 weer regelmatig te laat op zijn werk. Ook was er sprake van onverklaarbare afwezigheid van [eiser] bij werkoverleggen en/of cursussen, het verspreiden van verzinsels, het uiten van dreigementen richting collega's en het maken van onnodige fouten. De Friesland heeft getracht het functioneren van [eiser] te verbeteren. Omdat dat niet is gelukt en er inmiddels een onwerkbare situatie was ontstaan, heeft De Friesland terecht besloten de arbeidsovereenkomst met [eiser] te beëindigen. Ten tijde van het nemen van dat besluit was nog geen sprake van ziekte, nu [eiser] zich pas op 2 juli 2003 heeft ziekgemeld. Van psychische terreur is geen sprake geweest. Ook betwist De Friesland dat [eiser] door zijn direct leidinggevende is uitgescholden. De Friesland is niet tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [eiser]. De Friesland betwist dat [eiser] de personeelsconsulente en detail op de hoogte heeft gesteld van zijn problemen. De personeelsconsulente heeft slechts de brief van [eiser] van 19 januari 2003 (zoals hiervoor onder de vaststaande feiten deels is geciteerd) ontvangen. [eiser] is echter op de inhoud van die brief teruggekomen. De Friesland betwist het causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade. [eiser] heeft niet aangetoond dat hij aan ernstige stress is blootgesteld, dat deze omstandigheid aan De Friesland is toe te rekenen, dat zijn ziekte als gevolg van deze ernstige stress is ontstaan en dat bij het ontstaan van de schizofrenie het relatieve risico van blootstelling aan stress groter is geweest dan het relatieve risico van de erfelijke factor (het genetisch defect). Er onbreekt medisch-wetenschappelijke onderbouwing voor de stelling dat een genetische aanleg voor schizofrenie wordt getriggerd of geopenbaard door stress, maar afgezien daarvan kan één en ander De Friesland niet worden toegerekend. Op De Friesland rustte niet de verplichting om [eiser] te beschermen, nu De Friesland niet wist of kon weten dat [eiser] aan de ziekte schizofrenie leed. Subsidiair stelt De Friesland dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht en dat zij zich als goed werkgeefster heeft gedragen. De ziekte schizofrenie is pas in 2004 bij [eiser] vastgesteld. Van De Friesland kon niet worden verlangd dat zij reeds in 2002 en 2003 in het afwijkende gedrag van [eiser] kenmerken van deze ziekte had moeten herkennen of met deze ziekte rekening had moeten houden. Door de inschakeling van haar bedrijfsarts heeft De Friesland voldoende gereageerd op de signalen van [eiser] en voldaan aan de verplichtingen van de Arbeidsomstandighedenwet. Meer subsidiair betwist De Friesland het bestaan van een conditio-sine-qua-nonverband tussen de beweerdelijke normschending en het ontstaan van de psychische klachten van [eiser]. Schizofrenie ontstaat als gevolg van een genetisch defect dat leidt tot een verstoorde en afwijkende ontwikkeling van de hersenen. [eiser] was ook schizofreen geworden als hij niet in dienst van De Friesland was geweest. Het uitgangspunt dat persoonlijke predisposities van het slachtoffer niet in de weg staan aan toerekening van schade aan de werkgever gaat in dit geval niet op. Ongeclausuleerde toepassing van dit uitgangspunt zou tot gevolg hebben dat ook de gevolgen van een verborgen ziekteoorzaak die buiten het werk ligt, waarop de werkgever dus niet heeft kunnen anticiperen en waarop de werkgever geen invloed heeft kunnen uitoefenen, aan de werkgever zouden worden toegerekend. Dit is in strijd met de ratio van artikel 7:658 BW. Uiterst subsidiair betwist De Friesland de (omvang van de) door [eiser] gestelde schade.
Voorts betwist De Friesland dat, bij de totstandkoming van de afspraken omtrent de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, bij [eiser] sprake was van een, voor De Friesland kenbare, psychische stoornis. Het feit dat [eiser] lijdt aan schizofrenie houdt niet in dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen. Schizofreniepatiënten zijn niet per definitie handelingsonbekwaam. Bovendien waren de gemaakte afspraken voor [eiser] niet nadelig. De Friesland mocht er op vertrouwen dat [eiser] instemde met de gemaakte afspraken. De (professionele) gemachtigde van [eiser] was voldoende gekwalificeerd om als zodanig op te treden. Er is dan ook geen enkele grond voor de vernietiging van de beëindigingsovereenkomst. Voor zover er van uit moet worden gegaan dat de beëindigingsovereenkomst is vernietigd, dan blijft de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter in stand. De arbeidsovereenkomst is derhalve met ingang van 1 september 2003 rechtsgeldig beëindigd. De vorderingen van [eiser], die overigens in strijd zijn met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en met de rechtszekerheid, zijn dan ook niet toewijsbaar. Voor zover er sprake is van een vernietigingsgrond beroept De Friesland zich op rechtsverwerking. Van belang daarbij is dat de toenmalig gemachtigde van [eiser] met de gemaakte afspraken heeft ingestemd en dat partijen de gemaakte afspraken ook feitelijk hebben uitgevoerd. Pas in januari 2005 heeft [eiser] zich beroepen op de vernietigbaarheid van de beëindigingsovereenkomst. Daarbij heeft [eiser] laten weten dat het hem te doen was om het veilig stellen van het arbeidsongeschiktheidspensioen en niet om doorbetaling van het loon.
4.3. [eiser] kan geen loon c.a. vorderen vanaf 1 september 2003, omdat de arbeidsovereenkomst per die datum is geëindigd. Bovendien heeft [eiser] eerst een onvoorwaardelijke ziekengelduitkering ontvangen en vervolgens een WAO-uitkering. Ingeval de loonvordering toewijsbaar is, dient deze op grond van artikel 7:680a BW, dan wel op grond van de redelijkheid en billijkheid vergaand te worden gematigd.
4.4. De Friesland betwist ten slotte de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten.
De beoordeling van het geschil
Werkgeversaansprakelijkheid ex artikel 7:658, 7:611 BW en/of artikel 3 en 4 van de Arbeidsomstandighedenwet
5.1. In deze procedure staat vast dat [eiser] thans lijdt aan schizofrenie. De vraag die in deze procedure dient te worden beantwoord is of De Friesland voor de, als gevolg van de ziekte veroorzaakte, schade aansprakelijk is. Volgens [eiser] is de schizofrenie "getriggerd" door de door zijn direct leidinggevende op hem uitgeoefende druk en terreur. Op grond daarvan acht [eiser] De Friesland ex artikel 7:658 BW c.q. artikel 7:611 BW, dan wel op grond van de Arbeidsomstandighedenwet aansprakelijk voor de door hem gestelde schade. De Friesland heeft de door [eiser] gemaakte verwijten uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. [eiser] dient zijn stelling dan ook te bewijzen of - ten minste - aannemelijk te maken. Uit de stukken zoals die zijn overgelegd blijken de door [eiser] geuite verwijten aan De Friesland voorshands niet. Weliswaar blijkt uit die stukken dat [eiser] (al dan niet indringend) door De Friesland herhaaldelijk op zijn functioneren is aangesproken, maar dat [eiser] op een zodanige wijze door zijn werkgever is behandeld dat dit tot zijn huidige klachten kan hebben geleid acht de kantonrechter, gelet ook op de inhoud van de overgelegde stukken, niet aannemelijk. Vast staat dat De Friesland klachten had met betrekking tot de wijze waarop [eiser] zijn functie uitoefende. [eiser] heeft enkele van de opgemaakte verslagen ondertekend. Niet alleen was hij dus met het bestaan van de klachten bekend, kennelijk achtte hij de omschrijving daarvan alsmede de weergave van de, naar aanleiding daarvan gevoerde, gesprekken ook juist.
Dat de klachten onterecht waren, zoals [eiser] heeft gesteld, acht de kantonrechter dan ook niet aannemelijk. Het had op de weg van [eiser] gelegen om, voor zover hij het met de hem verweten klachten niet eens was, daartegen te protesteren. Niet gebleken is echter dat [eiser] zich tegen de klachten heeft verzet. Het staat een werkgever uiteraard vrij haar werknemer op zijn functioneren aan te spreken. Toen het functioneren van [eiser], ondanks de gevoerde gesprekken en de door De Friesland gegeven waarschuwingen, niet verbeterde stond het De Friesland dan ook vrij om over te gaan tot het nemen van disciplinaire maatregelen, waaronder ook de overplaatsing van het kantoor in Sneek naar het kantoor in Leeuwarden. Een dergelijke maatregel acht de kantonrechter, gezien de hiervoor geschetste omstandigheden, niet disproportioneel of in strijd met het goed werkgeverschap. De Friesland kan bij het nemen van deze maatregel evenmin onzorgvuldigheid worden verweten, nu voorafgaand aan het treffen van deze maatregel, voldoende gesprekken met [eiser] zijn gevoerd teneinde zijn functioneren bij te sturen.
5.2. Op grond van de vorenstaande overwegingen komt de kantonrechter tot de slotsom dat [eiser] het oorzakelijk verband tussen zijn ziekte en de handelwijze van De Friesland jegens hem onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
5.3. [eiser] heeft voorts gesteld dat er gedurende zijn dienstverband bij De Friesland reeds signalen waren die duidden op schizofrenie. De Friesland heeft deze signalen volgens [eiser] niet onderkend. De Friesland zou hebben verzaakt om [eiser] als kwetsbare werknemer te beschermen tegen arbeidsomstandigheden die het manifest worden van schizofrenie konden veroorzaken. De Friesland is volgens [eiser] dan ook tekort geschoten in haar zorgplicht. De kantonrechter overweegt ten aanzien van deze stelling als volgt. Zoals uit hetgeen hiervoor onder 5.2 werd overwogen reeds voortvloeit, acht de kantonrechter niet aannemelijk geworden dat de arbeidsomstandigheden voor [eiser] bij De Friesland zodanig waren dat deze tot het manifest worden van schizofrenie zouden kunnen leiden. Maar zelfs al ware dit anders, vereist is ook dat de ziekte van [eiser] voor De Friesland kenbaar had moeten en kunnen zijn. De kantonrechter is van oordeel dat de ziekte op het moment waarop [eiser] nog bij De Friesland in dienst was voor haar onvoldoende kenbaar was of kon zijn. Het was immers zelfs voor de neuroloog die [eiser] in april 2003 heeft onderzocht niet kenbaar dat bij [eiser] schizofrenie aan de orde was, terwijl ook de psychiater, die [eiser] in juli 2003 heeft onderzocht, getuige zijn brief van 18 juli 2003 op dat moment nog slechts een vermoeden had dat bij [eiser] sprake was van psychotische symptomen. Het was derhalve zelfs voor de behandelend artsen niet duidelijk dat [eiser] aan schizofrenie, of een andere, vergelijkbare, psychische aandoening, leed zodat van De Friesland als werkgeefster niet kan worden gevergd dat zij de ziekte wel had moeten onderkennen of vermoeden. Vast staat dat De Friesland haar bedrijfsarts heeft ingeschakeld. De kantonrechter is van oordeel dat De Friesland, gelet op het vorenstaande, niet anders had kunnen en moeten handelen dan zij heeft gedaan. De Friesland is dan ook niet jegens [eiser] tekortgeschoten in haar hiervoor bedoelde zorgplicht.
De beëindigingsovereenkomst
5.4. [eiser] heeft voorts gevorderd dat De Friesland wordt veroordeeld tot nakoming van alle uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. [eiser] heeft daartoe gesteld dat de tussen hem en De Friesland gesloten beëindigingsovereenkomst is gesloten onder invloed van een, voor De Friesland kenbare, geestelijke stoornis bij [eiser]. [eiser] heeft die overeenkomst dan ook (buitengerechtelijk) vernietigd. Het is volgens [eiser] in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [eiser] gehouden wordt aan de beschikking van de kantonrechter, waarbij de arbeidsovereenkomst werd ontbonden, nu deze beschikking een uitvloeisel is van de beëindigingsovereenkomst.
5.5. De kantonrechter overweegt ten aanzien van dit onderdeel van de vordering als volgt.
Zij heeft hiervoor onder 5.4 reeds overwogen dat het voor De Friesland niet kenbaar was of heeft kunnen zijn, dat [eiser] leed aan schizofrenie. Daar komt bij dat [eiser] zich bij de onderhandelingen omtrent de beëindiging heeft laten bijstaan door een professioneel rechtshulpverleenster, van wie niet is gebleken dat zij in de uitvoering van haar werkzaamheden jegens [eiser] niet heeft gehandeld zoals een goed en zorgvuldig handelend gemachtigde betaamt. Ook het door [eiser] zelf opgestelde verweerschrift tegen het ontbindingsverzoek bevat geen aanknopingspunten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [eiser] leed aan een geestelijke stoornis. De Friesland mocht er onder deze omstandigheden dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat de wil van [eiser] gericht was op de beëindiging van zijn dienstverband bij De Friesland. Om dezelfde reden is er van misbruik van omstandigheden geen sprake.
5.6. Maar al ware het vorenstaande anders, dan nog zijn de vorderingen die strekken tot nakoming van de verbintenissen uit der partijen arbeidsovereenkomst niet toewijsbaar. Vast staat immers dat de arbeidsovereenkomst inmiddels als gevolg van de in kracht van gewijsde gegane ontbindingsbeschikking van 28 juli 2003 met ingang van 1 september 2003 is beëindigd. Aan die ontbindingsbeschikking komt volledige rechtskracht toe. Het zou immers in strijd zijn met het gesloten stelsel van de in de wet neergelegde gewone- en buitengewone rechtsmiddelen dat een rechterlijke uitspraak wordt aangetast, anders dan door het aanwenden van een dergelijk rechtsmiddel.
5.7. Het vorenstaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat de tussen partijen getroffen beëindigingsovereenkomst vernietigd is, althans deze wordt vernietigd, en ook de vorderingen van [eiser] die strekken tot nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet toewijsbaar is, althans zijn.
5.8. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van De Friesland begroot op € 1.200,00 wegens salaris en op € 263,93 wegens verschotten.
Aldus gewezen door mr. G.H. Varekamp-Vos, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.