ECLI:NL:RBLEE:2006:BA7502

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB- 06_29
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak in Leeuwarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 10 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, X, en de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. De waarde was vastgesteld op € 123.630,-- per waardepeildatum 1 januari 2003, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 68.780,--. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze laatste waarde, stellende dat deze te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft op 24 maart 2006 een zitting gehouden waarbij eiser in persoon aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door mevrouw M. van Hoorn-Rademaker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak is bepaald op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2003. Dit is onderbouwd met een taxatieverslag, opgesteld door de taxateur van verweerder, waarin de waarde is getaxeerd aan de hand van vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeert dat de verschillen tussen de vergelijkingspercelen en de onroerende zaak van eiser voldoende zijn onderbouwd en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier T.A. Terpstra.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/29
Uitspraakdatum: 10 mei 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Leeuwarden, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als (..) te Leeuwarden (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op € 123.630,--. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2005 de waarde verminderd tot een van € 68.780,--.
1.2 Eiser heeft daartegen bij brief van 29 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 30 december 2005, beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2006 te Leeuwarden.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mevrouw M. van Hoorn-Rademaker.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1 Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak. De woning is een in 1919 gebouwde twee-onder-één-kapwoning met garage. De inhoud van de woning is ongeveer 355 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 144 m².
2.2 De door verweerder aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 2003 € 68.780,--.
3. Geschil
3.1 In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2003.
3.2 Eiser is van oordeel dat verweerder de waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld.
3.3 Verweerder houdt vast aan de in de bezwaar vastgestelde waarde.
3.4 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verlaging van de vastgestelde WOZ-waarde.
3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.6 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.2 Op verweerder rust – bij betwisting – de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2003 – met inachtneming van de Wet WOZ– niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst verweerder onder meer naar het bij het verweerschrift overgelegde taxatieverslag, opgemaakt door mevrouw M. van Hoorn-Rademaker, beëdigd en register makelaar / taxateur o.z. / register WOZ-taxateur, werkzaam voor verweerder. Naar het oordeel van het rechtbank is verweerder in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De onroerende zaak is blijkens het taxatieverslag getaxeerd aan de hand van een methode van vergelijking met referentieobjecten, zoals genoemd in artikel 4 eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ. De daarbij opgevoerde vergelijkingspercelen vormen een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de peildatum 1 januari 2003. De verschillen tussen deze vergelijkingspercelen en de onroerende zaak van eiser, zijn in het onderwerpelijke taxatieverslag voldoende tot uitdrukking gebracht. In vergelijking met de reële transactiecijfers van vergelijkbare objecten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de matige tot slechte staat van onderhoud. Eisers onroerende zaak is beduidend lager gewaardeerd dan de door verweerder aangevoerde vergelijkingspanden, terwijl eisers pand een veel grotere inhoud en kaveloppervlakte heeft. Dat de taxateur mevrouw M. van Hoorn-Rademaker werkzaam is voor verweerder doet aan de waarde van de in de loop van de procedure in het geding gebrachte objecten niet af.
4.3 De stelling van eiser dat hij naar aanleiding van zijn bezwaarschrift ten onrechte niet door verweerder is gehoord treft geen doel. Ingevolge artikel 25, vierde lid, van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen wordt de belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht gehoord op zijn verzoek. Nu eiser hiertoe in zijn bezwaarschrift geen verzoek heeft gedaan was verweerder niet gehouden om hem te horen.
4.3 Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen.
4.4 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 mei 2006 door mr. H.H.A. Fransen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van T.A. Terpstra, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.