ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ8616

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/675698-06 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 15 februari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De verdachte was bijgestaan door mr. J.M.E. Hamming, advocaat te Drachten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 1 februari 2007. De telastelegging betrof ontuchtige handelingen, zoals omschreven in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat het van tevoren voorspelbaar was dat de zaak tot vrijspraak zou leiden. De rechtbank heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat er voldoende aanleiding was voor de vervolging.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. De verdachte en de aangeefster waren op het moment van de handelingen respectievelijk 13 en 14 jaar oud, wat een gering leeftijdsverschil impliceert. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een affectieve relatie tussen de verdachte en de aangeefster, waarbij ook seksuele handelingen zijn verricht. De verklaring van de verdachte dat de aangeefster instemde met de seksuele handelingen werd door de rechtbank geloofd, ondanks de tegenstrijdige verklaring van de aangeefster.

Op basis van de criteria die zijn afgeleid uit eerdere jurisprudentie, concludeerde de rechtbank dat het ontuchtige karakter van de handelingen ontbrak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het hem telastegelegde. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en kinderrechter mr. G. Bracht, en de rechters mr. P.G. Wijtsma en mr. M. Brinksma, met mr. J.S. Engels als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/675698-06
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 februari 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 1 februari 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M.E. Hamming, advocaat te Drachten.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Verweer met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat reeds van tevoren voorspelbaar was dat het één en ander tot vrijspraak zou moeten leiden. Het openbaar ministerie heeft derhalve met miskenning van de belangen van de minderjarige verdachte een vervolging doorgezet, die kans van slagen mist.
Omdat de belangenafweging omtrent het al dan niet vervolgen expliciet aan het openbaar ministerie is toebedeeld zal de rechtbank slechts toetsen of het openbaar ministerie na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank vormden de aangifte van het slachtoffer en de verklaring van verdachte, zoals die bij de politie is afgelegd, voldoende aanleiding om een strafrechtelijke vervolging te starten. In zaken als deze, waarin de aangever en de verdachte een andere visie hebben op het gebeurde, kiest het openbaar ministerie ervoor om de zaak toch aan de rechtbank voor te leggen. De rechtbank is van oordeel dat het aan het openbaar ministerie is om zulk een beslissing te nemen en ziet geen gronden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging wegens strijd met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen of beginselen van een goede procesorde.
Vrijspraak
De verdachte moet van het telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
Het telastegelegde artikel 245 Wetboek van Strafrecht spreekt van het plegen van 'ontuchtige handelingen'. Gezien de memorie van toelichting bij dit wetsartikel gaat het bij het begrip 'ontuchtige handelingen' om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal ethische norm. Van bijvoorbeeld een seksueel getint stoeipartijtje van jeugdigen kan worden gezegd dat het algemeen sociaal-ethisch aanvaard is in onze maatschappij.
In de onderhavige zaak staat de vraag centraal of de handelingen die hebben plaatsgevonden een ontuchtig karakter hebben.
In Hoge Raad 24 juni 1997, NJ 1997, 676 is bepaald dat het ontuchtige karakter kan ontbreken bij seksueel contact met een minderjarige als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Het gerechtshof in Arnhem is een aantal jaren later tot een vrijspraak gekomen in een zaak omdat het ontuchtig karakter ten aanzien van de seksuele handelingen ontbrak (28 april 2005, NbSr 2005, 278).
De rechtbank heeft uit de inhoud van dit arrest een drietal criteria gedistilleerd en op de onderhavige zaak toegepast. Zij zal deze criteria hieronder nader bespreken.
Het moet gaan om een gering leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster. Verdachte en aangeefster waren op het moment dat de handelingen hebben plaatsgevonden respectievelijk 13 en 14 jaar oud. Er kan dus worden gezegd dat er sprake was van een gering leeftijdsverschil.
Daarnaast moeten verdachte en aangeefster een affectieve relatie hebben gehad waarbij ook seksuele handelingen zijn verricht. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [aangeefster] en hij elkaar gedurende hun verkering elke dag zagen, dat ze zoenden, elkaar streelden en vasthielden, kortom dat ze zich als een verliefd stel gedroegen. De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte af dat er niet alleen sprake was van seksuele handelingen, maar dat de relatie veel meer omvatte. Hetgeen de moeder van verdachte ter zitting naar voren heeft gebracht, te weten dat de aangeefster met grote regelmaat bij hen thuis kwam, ook nadat de relatie was verbroken, bevestigt dit alleen maar. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er sprake was van een affectieve relatie.
Tenslotte moet er geen aanleiding zijn om aan te nemen dat de aangeefster de handelingen tegen haar zin heeft verricht, dan wel een ondergeschikte positie ten aanzien van verdachte heeft gehad. Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat verdachte tegen haar zin seks met haar heeft gehad. Verdachte verklaart daarentegen, zowel bij de politie als ter terechtzitting, dat hij [aangeefster] telkens gevraagd heeft of zij ook wel seks wilde en dat ze zelf liet blijken dat ze er ook aan toe was. De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaring van verdachte te twijfelen. Daarbij acht zij van belang dat er ook een tweede keer seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en [aangeefster] hierover in eerste instantie niet heeft verklaard, dat zij naar aanleiding van de eerste keer niet het verhaal naar buiten heeft gebracht en het feit dat [aangeefster] steeds contact met verdachte is blijven zoeken.
Op grond van bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het ontuchtig karakter ten aanzien van de seksuele handelingen ontbreekt en spreekt zij verdachte derhalve vrij van het hem telastegelegde.
Benadeelde partij
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken, moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Bracht, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. P.G. Wijtsma en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. J.S. Engels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2007.