ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ8852

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2875
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door gekraai van hanen en handhaving door het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 30 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menaldumadeel. De verzoeker, wonende te Dronrijp, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om handhavend op te treden tegen zijn buurman, die hinder veroorzaakte door het gekraai van hanen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet op de juiste wijze had getoetst aan de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en dat er opnieuw beoordeeld moest worden of er daadwerkelijk sprake was van hinderlijk houden van dieren.

De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op de artikelen 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij stelde vast dat de verzoeker een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit van het college vernietigd moest worden, omdat het college niet had aangetoond dat er geen sprake was van overlast of schade aan de openbare gezondheid. De voorzieningenrechter bepaalde dat het college binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift moest nemen en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Daarnaast werd bepaald dat de gemeente Menaldumadeel het door verzoeker betaalde griffierecht van € 141,- moest vergoeden. De voorzieningenrechter zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen kosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd gedaan door mr. E. de Witt, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 februari 2007. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak staat hoger beroep open voor partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/2875 en 06/2876
uitspraak van 30 januari 2007 van de voorzieningenrechter op grond van de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[verzoeker],
wonende te Dronrijp,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menaldumadeel,
verweerder,
gemachtigden: S.J. de Haan en T. van der Meulen, werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 15 november 2006 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de weigering handhavend op te treden tegen zijn buurman [naam] vanwege het gekraai van hanen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 22 december 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 06/2876.
Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 22 december 2006 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen handhavend op te treden. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 06/2875.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 26 januari 2007. Verzoeker is verschenen. Verweerder is bij bovengenoemde gemachtigden verschenen. [naam] is samen met zijn echtgenote verschenen.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Bij brief van 12 mei 2005 heeft verweerder [naam] aangeschreven voorzieningen te treffen teneinde de geluidsbelasting door het gekraai van zijn hanen terug te dringen. In deze brief stelt verweerder dat, indien op 1 augustus 2005 niet aan deze verplichting is voldaan, hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid zoals bedoeld in art. 2.4.20 Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Bij brief van 18 augustus 2006 heeft verzoeker verweerder verzocht handhavend op te treden, omdat hij nog steeds overlast ondervindt van het gekraai door de hanen van [naam]. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat [naam] naar zijn mening niet aan de eerder gestelde voorwaarden om de overlast te verminderen heeft voldaan.
Bij besluit van 6 september 2006 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat niet tot handhaving wordt overgegaan, omdat [naam] inmiddels deuren en luiken heeft aangebracht om de openingen van de hokken in de avond en 's nachts af te sluiten. Voorts heeft verweerder op 24 augustus 2005 en 1 september 2005 geluidsmetingen laten uitvoeren, waaruit blijkt dat aan de vastgestelde geluidsvoorwaarden is voldaan. Verweerder ziet in deze omstandigheden geen aanleiding om over te gaan tot handhaving.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar overeenkomstig het door de Commissie voor Bezwaar- en Beroepschriften Menaldumadeel uitgebrachte advies ongegrond verklaard. In het advies heeft de Commissie overwogen dat [naam] bij brief van 18 mei 2005 twee mogelijkheden zijn voorgesteld om tot geluidsreductie te komen en dat de Commissie op grond van de door de bouw- en woningtoezicht uitgeoefende controle geen aanleiding ziet om te twijfelen dat [naam] voorzieningen heeft getroffen. De Commissie heeft het bezwaarschrift om die reden kennelijk ongegrond geacht.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Art. 2.4.20 lid 1 APV bepaalt dat verweerder bevoegd is gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben; dan wel
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.
Het tweede lid bepaalt dat het verboden is op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door verweerder gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven. Ingevolge het derde lid is verweerder bevoegd ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Gelet op de verwijzing naar verweerders brief van 18 mei 2005 kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter verzoekers brief van 25 augustus 2005 niet anders gelezen worden dan als een verzoek om een besluit te nemen als bedoeld in art. 2.4.20 lid 1 APV. Verweerder had derhalve in eerste plaats dienen te beoordelen of sprake is van de in art. 2.4.20 APV genoemde omstandigheden en of hij bevoegd is een besluit als bedoeld in het eerste lid te nemen. Indien verweerder vervolgens zou concluderen bevoegd te zijn, had in tweede plaats dienen te worden beoordeeld welk besluit in redelijkheid genomen dient te worden. De voorzieningenrechter kan noch uit het primaire besluit noch het bestreden besluit afleiden of verweerder deze afwegingen heeft gemaakt, met name of sprake is van overlast of schade aan de openbare gezondheid. Het bestreden besluit kan om die reden geen stand houden.
Verweerder dient in het kader van de heroverweging alsnog te beoordelen of een besluit als bedoeld in art. 2.4.20 APV genomen dient te worden. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat overlast als bedoeld in art. 2.4.20 APV uit meer aspecten kan bestaan dan alleen gemeten geluidsoverlast. Ook indien het geproduceerde geluid binnen een aanvaardbaar meetniveau blijft, wat daar ook van zij, kan sprake zijn van het hinderlijk houden van dieren. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat uit het rapport van 28 september 2005 van de Milieuadviesdienst, opgesteld naar aanleiding van de controles op 24 augustus 2005 en 1 september 2005, blijkt dat enkel is gemeten of de maximale grenswaarden voor industrielawaai worden overschreden. Zoals ook in dit rapport wordt aangegeven, kan uit deze enkele constatering dat de grenswaarden niet worden overschreden niet worden afgeleid dat geen sprake is van overlast.
Dit oordeel brengt met zich mee dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met art. 3:2 Awb en art. 7:12 Awb. Gelet op de lange voorgeschiedenis ziet de voorzieningenrechter tevens aanleiding te bepalen dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift dient te nemen. Nu beslist wordt in de hoofdzaak en naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand niet vast is komen te staan dat sprake is van een situatie als bedoeld in art. 2.4.20 APV, bestaat er, gelet op de gestelde beslistermijn, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de behandeling van het bezwaarschrift.
Gelet op het vorenstaande dient de gemeente Menaldumadeel het door verzoeker voor de behandeling van het beroep gestorte griffierecht van ?€ 141,= te vergoeden.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep (reg.nr. 06/2876) gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw beslissing op het bezwaarschrift van 6 oktober 2006 neemt;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (reg.nr. 06/2875) af;
- bepaalt dat de gemeente Menaldumadeel het betaalde griffierecht van € 141,= aan verzoeker vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2007, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. E. de Witt
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 06/2875 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 06/2876 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.