Beoordeling van het geschil
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de Woz wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2 Naar de bedoeling van de wetgever dient de waarde in de zin van de Woz te worden gesteld op de prijs, welke bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, op de waardepeildatum door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed.
4.3 Op verweerder rust – bij betwisting – de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2003 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in de zin van de Woz. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst verweerder onder meer naar het op 12 juni 2006 door T. Dam, beëdigd makelaar / WOZ-taxateur en geregistreerd vastgoedmanagers expert, verbonden aan Taxon WOZ Consultants B.V. te Zwolle, opgemaakte taxatierapport. In dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2003 getaxeerd op een bedrag van € 275.000,--
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport en de ter zitting door de taxateur daarop gegeven toelichting, in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De onroerende zaak is blijkens het taxatierapport getaxeerd aan de hand van een methode van vergelijking met referentieobjecten, zoals genoemd in artikel 4 eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. De daarbij opgevoerde vergelijkingspercelen vormen een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de peildatum 1 januari 2003. Deze vergelijkingspercelen zijn, evenals eiseres' onroerende zaak, in de nabijheid van een windmolen gelegen. Gelet op de beschrijving van de ligging van deze vergelijkingspercelen, en de door de taxateur ter zitting hierop gegeven toelichting, acht de rechtbank aannemelijk dat verweerder ten aanzien van deze vergelijkingspercelen de mate van overlast van de aanwezigheid van een windmolen genoegzaam heeft onderzocht. Daarnaast acht de rechtbank aannemelijk dat verweerder, gelet op de door hem overgelegde onderzoeksrapporten en gezien de omstandigheid dat de taxateur de onroerende zaak uitpandig heeft opgenomen, ten aanzien van eiseres' onroerende zaak voldoende onderzoek heeft verricht naar de mate van overlast van de nabij eiseres' onroerende zaak geplaatste windmolen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, waaruit zou kunnen volgen dat in het hiervoor onder punt 2.2 bedoelde onderzoeksrapport een te rooskleurig beeld is gegeven van de geluidoverlast van de windmolen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder de verschillen tussen de ligging in de nabijheid van een windmolen van eiseres' onroerende zaak en van die van de vergelijkingspercelen, bij de taxatie uitvoerig heeft geanalyseerd. Nu verweerder de vastgestelde waarde heeft onderbouwd met vergelijkingspercelen die ten tijde van de verkoop eveneens hinder ondervonden van de aanwezigheid in de nabije omgeving van een windmolen, en verweerder uitvoerig aandacht heeft besteed aan de verschillen tussen de ligging van eiseres' onroerende zaak en van die van deze vergelijkingspercelen, acht de rechtbank aannemelijk dat de waardedrukkende invloed van de aanwezigheid van de windmolen in de nabijheid van eiseres' onroerende zaak in voldoende mate in de waardevaststelling is verdisconteerd. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat, indien geen sprake zou zijn van de aanwezigheid van de windmolen, de waarde van de onroerende zaak - naar de rechtbank aanneemt - op een aanmerkelijk hoger bedrag zou zijn vastgesteld. Tevens wijst de rechtbank eiseres erop dat de omstandigheid dat zij niet bewust heeft gekozen voor een woonomgeving in de nabijheid van een windmolen, voor de waardevaststelling niet ter zake doet. Van belang is de vraag of er per 1 januari 2003 gegadigden voor de onroerende zaak zouden zijn die deze keuze wel bewust zouden maken. Nu in de nabije omgeving van de vergelijkingspercelen ten tijde van de verkoop eveneens sprake was van de aanwezigheid van een windmolen, acht de rechtbank aannemelijk dat - ondanks de negatieve publiciteit omtrent het wonen in de nabijheid van een windmolen - dergelijke gegadigden zich evenzeer voor de onroerende zaak zouden kunnen aandienen. De rechtbank wijst eiseres er verder op dat in deze procedure slechts de waardevaststelling van de onroerende zaak per 1 januari 2003 aan de orde is; deze procedure is niet bedoeld ter verkrijging van een genoegdoening voor de door eiseres (subjectief) ondervonden aantasting van haar woongenot.
4.5 Anders dan eiseres kennelijk meent, acht de rechtbank de vorige waardevaststelling thans niet relevant, omdat die waardevaststelling geen informatie bevat omtrent de marktsituatie ten tijde van de peildatum 1 januari 2003. De waardestijging ten opzichte van de naar de vorige waardepeildatum door deze rechtbank vastgestelde waarde doet dan ook niet ter zake. Overigens ziet de rechtbank niet in dat - als gevolg van de aanwezigheid van de windmolen - eiseres' onroerende zaak, in weerwil van de continue prijsstijgingen in de woningmarkt, sinds 1 januari 1999 niet in waarde zou zijn gestegen. Dat eiseres' grieven omtrent de waardedrukkende invloed van de aanwezigheid van de windmolen in de nabije omgeving van haar onroerende zaak, die grotendeels overeenkomen met de thans door haar ingebrachte grieven, gericht tegen de naar de vorige waardepeildatum door verweerder vastgestelde waarde, in de destijds voor de rechtbank gevoerde procedure hebben geleid tot een waardeverlaging, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat deze grieven thans eveneens een waardevermindering tot gevolg dienen te hebben. Immers, zoals hiervoor onder punt 4.4 is overwogen, acht de rechtbank aannemelijk dat de vastgestelde waarde reeds genoegzaam rekening is gehouden met deze waardedrukkende invloed.
4.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eiseres' beroep geen doel treft.