RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 06/1707 en 06/2285
uitspraak van 1 mei 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake de gedingen tussen
de vereniging Lijst Pim Fortuyn Leeuwarden,
statutair gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
de raad van de gemeente Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Sibma, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
Procesverloop
Bij afzonderlijke brieven van 8 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) eiseres mededeling gedaan van verweerders besluiten van 29 mei 2006 betreffende de toepassing van de Awb en de afwijzing van het subsidieverzoek van eiseres.
Tegen deze besluiten is namens eiseres op 6 juli 2006 beroep ingesteld. Het beroep tegen het besluit betreffende toepassing van de Awb is geregistreerd onder nummer 06/1707. Het beroep tegen de afwijzing van het subsidieverzoek is geregistreerd onder nummer 06/2285.
De beroepen zijn met toepassing van art. 8:14 Awb gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 28 februari 2007. Eiseres is verschenen bij [naam], voorzitter en tevens penningmeester van eiseres. Verweerder is verschenen bij mr. A. Sibma.
Motivering
Bij brief van 6 juni 2005 heeft eiseres zich tot onder andere de burgemeester van de gemeente Leeuwarden gewend met het verzoek om haar een subsidie van € 2.000,00 toe te kennen ter financiering van onkosten die verband houden met de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2006.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de griffier van de gemeente Leeuwarden bij brief van 15 juni 2005 meegedeeld dat de gemeente Leeuwarden geen regeling kent tot toekenning van subsidies aan plaatselijke politieke partijen en dat de zittende politieke partijen van de gemeente Leeuwarden evenmin geld krijgen voor de komende gemeenteraadsverkiezingen.
Bij brief van 28 juni 2005 is namens eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de brief van 15 juni 2005.
Verweerder heeft dit bezwaarschrift in handen gesteld van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie). In zijn advies van 18 oktober 2005 heeft de commissie verweerder geadviseerd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de brief van 15 juni 2005 geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb is, maar slechts feitelijke mededelingen bevat, waartegen geen bezwaar gemaakt kan worden. De commissie heeft verweerder daarnaast geadviseerd het subsidieverzoek van eiseres zo spoedig mogelijk voor een inhoudelijk besluit aan verweerder voor te leggen.
Bij besluit van 28 november 2005 heeft verweerder overeenkomstig dit advies beslist op het bezwaarschrift van eiseres. Door eiseres is geen beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Bij besluit van 19 december 2005, door het college bekendgemaakt op 30 januari 2006, heeft verweerder besloten geen subsidie te verlenen aan (lokale) politieke partijen. Tevens is besloten dat alle politieke partijen die ingeschreven staan in het register, gebruik mogen maken van de door het gemeentebestuur aangeboden faciliteiten in het kader van de verkiezingen.
Bij afzonderlijke brieven van 7 maart 2006 is namens eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar subsidieverzoek en tegen verweerders besluit van 19 december 2005.
Verweerder heeft deze bezwaarschriften in handen gesteld van de commissie. Op 24 april 2006 heeft de commissie verweerder geadviseerd het bezwaar tegen verweerders besluit van 19 december 2005 niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast heeft de commissie verweerder geadviseerd het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op het subsidieverzoek van eiseres gegrond te verklaren en dit verzoek alsnog af te wijzen.
Bij de thans bestreden besluiten van 29 mei 2006 heeft verweerder overeenkomstig deze adviezen beslist.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het raadsbesluit van 19 december 2005 om geen subsidie te verlenen aan (lokale) politieke partijen is aan te merken als een besluit om geen subsidieregeling vast te stellen. Tegen een besluit om een subsidieregeling vast te stellen kan op grond van art. 7:1 lid 1 in samenhang met art. 8:2, aanhef en onder a, Awb geen bezwaar c.q. beroep worden ingesteld. Het vorenstaande is gelet op art. 6:2, aanhef en onder a, Awb eveneens van toepassing op de weigering een subsidieregeling vast te stellen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 december 2005 derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
In art. 4:23 lid 1 Awb is bepaald dat een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Dit lid is ingevolge art. 4: 23 lid 3, aanhef en onder d, Awb niet van toepassing in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de indiening van het onderhavige subsidieverzoek geen wettelijke grondslag bestond voor toekenning van subsidie zoals verzocht namens eiseres. Een dergelijke grondslag is nadien ook niet vastgesteld. Verweerder heeft immers op 19 december 2005 juist besloten geen regeling voor de subsidiering van (lokale) politieke partijen vast te stellen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiseres geen betrekking heeft op een incidenteel geval als bedoeld in art. 4:23 lid 3 onder d Awb en dat derhalve lid 1 van dit artikel in haar geval onverkort van toepassing is. De in lid 3 genoemde uitzondering is bedoeld voor gevallen waarin zowel het aantal subsidieontvangers als het tijdvak van subsidiering beperkt is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. Indien het subsidieverzoek van eiseres zou worden ingewilligd, zouden ook andere lokale politieke partijen hierop een beroep kunnen doen en zouden voor komende gemeenteraadsverkiezingen opnieuw subsidieverzoeken kunnen worden ingediend. Daarmee zou het vaste beleid om geen subsidie aan (lokale) politieke partijen te verstrekken, uitgehold worden.
Hieruit volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat art. 4:23 lid 1 Awb aan toewijzing van de subsidie in de weg staat.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2007, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E.C.R. Schut
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.