Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de wet) is ingeval een niet-geregistreerde personenauto, een niet-geregistreerd motorrijwiel of een niet-geregistreerde bestelauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
4.2 Eiser bestrijdt niet dat hij met het motorrijtuig met een Duits kenteken de weg in Nederland heeft gebruikt. Hij bestrijdt wel dat ten tijde van de controle op 22 mei 2005 sprake was van het aan hem feitelijk ter besschikking staan van het motorrijtuig met het Duitse kenteken. Het motorrijtuig was van een Duitse kennis die zijn ouders bezocht in hun woning. Eiser stelt dat hij slechts een korte rit maakte om een wasstraat te bezoeken nadat de eigenmaar van het motorrijtuig hem had gevraagd of hij de auto wilde wassen.
4.3 In het onderhavige geval leidt de rechtbank uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld af dat eiser in de buurt van zijn ouderlijke woning over korte afstand met de personenauto met het Duitse kenteken heeft gereden. Gesteld noch gebleken is dat de rit is gemaakt in een opdracht van de eigenaar van het motorrijtuig waaraan eiser was gehouden te voldoen of dat eiser in enige gezagsrelatie tot die eigenaar stond. In een zodanig geval moet worden geoordeeld dat eiser de weg in Nederland heeft gebruikt met een personenauto die hem feitelijk ter beschikking stond in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de wet. Voor het feitelijk ter beschikking staan van een motorrijtuig is niet van belang of het ter beschikking staan van kortere of van langere duur is. Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiser op de voet van art. 1, lid 5, van de wet de belasting is verschuldigd.
4.4 Eiser heeft zich beroepen op de toepassing van het zogenoemde 2e herstelbeleid zoals dat gold ten tijde van de controle op 22 mei 2005.
Met betrekking tot situaties waarin een inwoner van Nederland alhier gebruik maakt van de weg met een niet in Nederland geregistreerd voertuig, luit het 2e herstelbeleid als volgt:
‘3.4. Overige situaties buitenlands kenteken
Voor overige situaties waarin een inwoner van Nederland met een niet in Nederland geregistreerd voertuig gebruik maakt van de weg in Nederland voorziet de regelgeving niet in een vrijstelling. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gebruik van de weg door een Nederlands ingezetene met:
- een niet in Nederland geregistreerd voertuig van een familielid, kennis, zakenrelatie of collega;
- een niet in Nederland geregistreerd voertuig van een buitenlandse werkgever of het hoofd van een buitenlandse onderneming, terwijl aan deze persoon geen vergunning is verleend voor een vrijstelling ingevolge artikel 2 of artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM.
Voor dergelijke situaties keur ik goed dat, met inachtneming van de hierna te noemen beperkingen, ingeval van eerste constatering van het feitelijk gebruik van de weg in Nederland aan degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft niet onmiddellijk een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Deze persoon kan in de gelegenheid worden gesteld de personenauto of het motorrijwiel alsnog in Nederland te registreren en de BPM te voldoen dan wel binnen de gestelde termijn een vrijstellingsvergunning aan te vragen of het voertuig weer buiten Nederland te brengen. Hiertoe wordt aan hem een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" uitgereikt. Wanneer een vrijstellingsvergunning wordt aangevraagd en blijkt dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt alsnog de gelegenheid geboden de BPM te voldoen of het voertuig weer buiten Nederland te brengen.
Deze goedkeuring is niet van toepassing ten aanzien van degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft en die uit hoofde van zijn functie of de door hem ontplooide activiteiten of omdat aan hem eerder een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" was uitgereikt, bekend was of behoorde te zijn met de toepassing van de Wet BPM.
De goedkeuring is ook niet van toepassing ten aanzien van de persoon aan wie in het verleden een vrijstellingsvergunning is verleend op grond van de artikelen 2 of 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM, noch op de persoon die thans in het bezit is van een dergelijke vergunning en die niet voldoet aan de voorwaarden van de vergunning, uitgezonderd het gestelde in onderdeel 3.3
Als wordt geconstateerd dat degene aan wie een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" is uitgereikt opnieuw gebruik maakt van de weg in Nederland in een niet in Nederland geregistreerd voertuig en er is geen sprake van een situatie waarbij ingevolge het hiervoor onder 3.2 en 3.3 gestelde heffing van BPM achterwege kan blijven, terwijl de BPM niet is voldaan, wordt een naheffingsaanslag aan deze persoon opgelegd. Indien wordt geconstateerd dat deze persoon gebruik maakt van de weg met hetzelfde niet in Nederland geregistreerde voertuig, wordt de naheffingsaanslag opgelegd op grond van het eerder geconstateerde gebruik van de weg met dit voertuig.’
4.5 Vaststaat dat aan eiser eerder, op 4 april 2002, naar aanleiding van een geconstateerd weggebruik op 2 maart 2002 een waarschuwing is uitgereikt ter zake van het gebruik van de weg met een motorrijtuig voorzien van een buitenlands kenteken. Blijkens het gestelde in paragraaf 3.4 van het 2e herstelbeleid mist de in die paragraaf opgenomen goedkeuring toepassing in het geval aan degene aan wie het motorrijtuig met het buitenlandse kenteken ter beschikking staat eerder een Informatieformulier buitenlandse kentekens is uitgereikt. Een zodanige persoon is, aldus het 2e herstelbeleid, bekend of behoorde bekend te zijn met de toepassing van de Wet BPM.
4.6 Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat het 2e herstelbeleid in casu toepassing mist. Eiser wist of behoorde door de eerdere uitgereikte waarschuwing te weten dat het voor een in Nederland ingezetene niet is toegestaan met een motorrijtuig met een buitenlands kenteken de weg in Nederland te gebruiken. Hieraan kunnen anders dan eiser betoogt niet afdoen de omstandigheden a) dat de eerste waarschuwing – zoals eiser stelt maar overigens niet waar maakt - geheel ten onrechte was gegeven, b) dat ten tijde van het geven van de eerste waarschuwing in de uitvoeringspraktijk nog slechts sprake was van een overtreding van de wettelijke bepalingen bij een tweede gebruik van de weg met hetzelfde motorrijtuig en c) dat hij niet bekend was met het nieuwe beleid van de fiscus.
4.7 Eiser heeft zich voorts beroepen op toepassing het arrest van het Hof van Justitie EG (hierna: HvJ EG) van 27 juni 2006, nr. C-242/05. In dit arrest was sprake van een door een inwoner van Nederland die van een Belgische vennootschap een in België geregistreerde personenauto had gehuurd. De Nederlandse belastingdienst had ter zake van het gebruik van de weg in Nederland met deze huurauto het volledige bedrag aan BPM nageheven. Het HvJ EG heeft in het arrest geoordeeld, dat de artikelen 49 EG tot en met 55 EG zich verzetten tegen een nationale regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan van een in die lidstaat wonende natuurlijke persoon die een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig huurt, bij de aanvang van het gebruik van deze auto op de weg van de eerstgenoemde lidstaat voldoening van de volle registratiebelasting wordt gevorderd, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van dat wegennet en zonder dat de betrokkene aanspraak kan maken op vrijstelling of teruggaaf, wanneer de auto niet is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar ook niet feitelijk duurzaam wordt gebruikt.
4.8 Naar het oordeel van de rechtbank beroept eiser zich tevergeefs op de toepassing van genoemd arrest van het HvJ EG. De situatie van huur van een motorrijtuig in een andere lidstaat voor gebruik gedurende een zekere periode in Nederland en de daaraan door het HvJ EG gekoppelde eis dat bij de heffing van de onderhavige belasting rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van het Nederlandse wegennet, is niet gelijk te stellen aan het gebruik van de weg met een motorrijtuig met een buitenlands kenteken in de onderhavige zaak. In deze zaak is geen sprake van een leen- of huurverhouding of van een grensoverschrijdende verlening van een dienst. De rechtbank merkt in dit verband ten overvloede nog op dat de sedert 1 februari 2007 in art. 14a van de wet opgenomen regeling inzake teruggaaf van belasting voor het onderhavige geval geen toepassing kan vinden.
4.9 Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de bestreden naheffingsaanslag terecht heeft vastgesteld.
4.10 Met betrekking tot de opgelegde boete is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser terecht grove schuld verwijt. Eiser was eerder gewaarschuwd ter zake van het gebruik van de weg in Nederland met een motorrijtuig met een buitenlands kenteken. Omtrent andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot matiging van de boete is door eiser niets aangevoerd en deze zijn ook overigens niet aan de rechtbank niet gebleken.