met betrekking tot de berekening van nageheven belasting
4.4 Niet in geschil is dat met betrekking tot de door belanghebbende van 4 tot en met 16 mei 2005 gehouden kampeerauto recht bestond op toepassing van het kwarttarief voor een kampeerauto en dat bij betaling ineens het kwarttarief als bedoeld in art. 30, lid 1, onderdeel a, en laatste volzin van lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de wet) voor de onderhavige kampeerauto uitkomt op een bedrag van € 502 voor vier tijdvakken van drie maanden. Dit tarief komt neer op een bedrag aan belasting van € 125 per drie maanden.
4.5 Eiser is van mening dat, nu in verband met de datum van afgifte deel I (16 november 1981) de aankoop van de kampeerauto viel in het (eerste) tijdvak van16 februari 2006 tot en met 15 mei 2006, hij, gelet op de datum van aankoop 4 mei 2005, over dit eerste tijdvak slechts belasting is verschuldigd berekend als volgt: 12 dagen / 90 dagen x € 125, is € 16,67.
4.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de regeling van het kwarttarief meebrengt, dat bij betaling ineens over vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden op een tijdstip in de loop van het eerste tijdvak van drie maanden, de belastingplichtige over dat eerste tijdvak van drie maanden het volledige aan dat tijdvak toe te rekenen gedeelte van het kwarttarief verschuldigd is. In dit geval betekent dat, aldus verweerder, dat bij een eerste betaling van het kwarttarief vanaf de aanschaf van de kampeerauto op 4 mei 2005, voor de periode tot 16 mei 2005 het volle bedrag van € 125 is verschuldigd voor het eerste tijdvak van drie maanden.
Verweerder is van mening dat, anders dan eiser bepleit, bij de toepassing van het kwarttarief de regeling van het zogenoemde korte tijdvak, op grond waarvan de belasting wordt berekend voor een tijdsduur van het moment van de aanschaf van een motorrijtuig tot het einde van het eerste lopende tijdvak, geen toepassing vindt.
Om aan eiser tegemoet te komen heeft hij geen € 125 in rekening gebracht, maar een bedrag van (12/90 x € 502) € 67. Daarbij stelt € 502 voor het tarief dat over drie maanden is verschuldigd indien het motorrijtuig van eiser een personenauto zou zijn.
4.7 Ingevolge art. 30, lid 1, onderdeel a, en laatste volzin van lid 1, van de wet bedraagt voor een kampeerauto de belasting die in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken wordt betaald een bedrag gelijk aan een kwart van het tarief over vier aaneensluitende tijdvakken voor een personenauto.
4.8 In art. 6, leden 3 en 4, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het uitvoeringsbesluit) is bepaald dat het verzoek om toepassing van het kwarttarief voor onder meer een kampeerauto bij de inspecteur wordt ingediend voor de aanvang van de vier aaneengesloten tijdvakken waarover de belasting wordt betaald.
4.9 Hoewel noch in art. 11, lid 2, van de wet, noch in art. 30 van de wet de regeling voor het korte tijdvak voor de toepassing voor motorrijtuigen waarvoor het kwarttarief toepassing kan vinden met zoveel woorden is uitgesloten, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de systematiek van betaling van de belasting ineens voor vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden als bedoeld in art. 30, eerste lid, onderdeel a, en laatste volzin van lid 1, van de wet, gelezen in samenhang met het bepaalde in art. 6, lid 4, van het uitvoeringsbesluit, dat het standpunt van verweerder met betrekking tot de berekening van de belasting over de periode 4 mei tot en met 15 mei 2005 juist is. Het standpunt van verweerder sluit ook aan bij het standpunt dat is ingenomen bij het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 april 2003, nr. CPP2993/528M, gepubliceerd in Vakstudie-Nieuws 2003/33.27.
Voor dat geval is niet in geschil dat de belasting tot het juiste bedrag is nageheven.
4.10 Ter zitting heeft verweerder ingestemd met het alsnog laten vervallen van de boete.