ECLI:NL:RBLEE:2007:BA8833

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1836
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van illegale schutting zonder bouwvergunning na 25 jaar

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 3 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Drachten, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland. De eiser had beroep aangetekend tegen een besluit van de gemeente, waarbij hem was opgelegd een schutting te verwijderen die zonder bouwvergunning was geplaatst. De schutting stond al 25 jaar aan de zijkant van de woning van de eiser. De gemeente had gesteld dat de schutting na april 2000 volledig vernieuwd was, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente dit niet voldoende had aangetoond.

De rechtbank overwoog dat de schutting in strijd was met artikel 40 van de Woningwet, dat het bouwen zonder vergunning verbiedt. De rechtbank stelde vast dat de schutting niet als een bouwwerk van beperkte betekenis kon worden aangemerkt, zoals bedoeld in de Bouwverordening. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisering bestond en dat de gemeente niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de schutting, die al lange tijd aanwezig was.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde de bestreden beslissing van de gemeente en bepaalde dat de gemeente het betaalde griffierecht van € 141,- aan de eiser diende te vergoeden. Daarnaast werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die € 644,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door rechter E. de Witt, in tegenwoordigheid van griffier P.R.M. Poiesz. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/1836
uitspraak van 3 juli 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[eiser],
wonende te Drachten,
eiser,
gemachtigde: mr. M.F. de Vries, advocaat te Dokkum,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,
verweerder,
gemachtigde: J.H. Jonker, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 16 juni 2006 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende het opleggen van een last onder dwangsom.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 12 juni 2007. Eiser is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
Bij besluit van 14 september 2005 heeft verweerder eiser bericht dat op het perceel [adres] te Drachten in strijd met art. 40 Woningwet een schutting is geplaatst en dat eiser deze schutting dient te verwijderen op last van een dwangsom van € 300,- per week met een maximum van € 1500,= . Bij nader besluit heeft verweerder de begunstigingstermijn voor het verwijderen van de schutting opgeschort tot na de beslissing op bezwaar.
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder het door eiser tegen dit besluit gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat de schutting al 25 jaar aan de zijkant van zijn woning aan [adres] te Drachten staat en dat sprake is van een vergunningvrije afscheiding dan wel dat voor de afscheiding vrijstelling moet worden verleend. Verder is verweerder volgens eiser gelet op het Handhavingsbeleid ruimtelijke- en bouwregelgeving niet bevoegd handhavend op te treden. Ook staan bijzondere omstandigheden in de weg aan handhavend optreden. Genoemd zijn het belang van eiser bij behoud van de schutting en het feit dat in de buurt vergelijkbare schuttingen aanwezig zijn.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge art. 40 lid 1 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Art. 43 lid 1 en onder c, van de Woningwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van art. 40 lid 1 geen bouwvergunning vereist is voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis. Gezien de hoogte en de situering -vóór de voorgevelrooilijn- van de schutting en gelet op het bepaalde in art. 2, aanhef, en onder e, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht- bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: BBLB) kan de onderhavige schutting niet als bouwen van beperkte betekenis aangemerkt worden. Het betoog van eiser dat hij voor zijn erfafscheiding geen bouwvergunning nodig heeft slaagt derhalve niet.
Nu gebouwd is zonder over de daartoe benodigde bouwvergunning te beschikken was verweerder bevoegd om eiser onder aanzegging van bestuursdwang te gelasten de schutting te verwijderen. Alleen in een bijzonder geval kan een bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering.
Het vigerende bestemmingsplan “De Wiken” bevat geen uitputtende regeling ten aanzien van erf- en terreinafscheidingen, zodat verweerder terecht heeft beoordeeld of voor de schutting ontheffing kan worden verleend met toepassing van de Bouwverordening (hierna: de bouwverordening).
Ingevolge artikel 2.5.18, eerste lid, van de bouwverordening, zijn erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onder e, van het BBLB, niet toegelaten.
Ingevolge artikel 2.5.18, tweede lid, van de bouwverordening, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, in het belang van het af te scheiden erf of terrein.
Verweerder heeft gesteld dat hij niet bereid is om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel te verlenen, gelet op de op 17 juni 2003 vastgestelde "Beleidsnota Bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken". Niet in geschil is dat de schutting van eiser niet voor een ontheffing op grond van het vastgestelde beleid in aanmerking komt.
Eiser heeft nog gewezen op zijn belang om zijn erf af te scheiden om overlast van scholieren tegen te gaan en om geluidsoverlast te weren. Verweerder heeft zich echter naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hinder door jeugd, inkijk of geluid geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het beleid af te wijken.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen concreet zicht op legalisering.
Eiser heeft verder betoogd dat verweerder gelet op het gevoerde handhavingsbeleid niet de bevoegdheid toekomt om handhavend op te treden.
Verweerder heeft zijn beslissing om handhavend op te treden gebaseerd op het handhavingsbeleid, zoals neergelegd in de nota "Handhavingsbeleid ruimtelijke- en bouwregelgeving". In dit beleid is onder punt 4.2 aangegeven dat verweerder voor wat betreft de handhaving van overtredingen van de ruimtelijke- en bouwregelgeving binnen de gemeente strenger wil gaan optreden. Uitgangspunt is dat in beginsel zal worden opgetreden tegen alle illegale situaties die zich na de zogenoemde "nulsituatie" voordoen, zoals het bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning. Onder punt 4.3 met als opschrift "Bewijsvoering" is opgemerkt dat in april 2000 een aantal luchtfoto's van de gehele gemeente is gemaakt. Het tijdstip waarop deze luchtfoto's zijn gemaakt geldt als peildatum aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of illegale bouwwerken vóór of ná inwerkingtreding van het nieuwe handhavingsbeleid zijn opgericht. Volgens verweerder is de schutting van eiser na april 2000 volledig vernieuwd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder gewezen op luchtfoto's uit 2000, 2002 en 2004 en op foto's van de schutting die gemaakt zijn in 2005 en 2006.
De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van de luchtfoto's vastgesteld kan worden dat de schutting in de huidige verschijningsvorm op de peildatum april 2000 aanwezig was. De rechtbank kan gezien de foto's voorts aannemen dat de schutting niet in zijn geheel 25 jaar oud is en dat er vernieuwingen hebben plaatsgevonden. Het beleid spreekt echter over nieuw opgerichte bouwwerken na de peildatum en sluit niet de mogelijkheid uit dat aan bestaande bouwwerken herstelwerkzaamheden worden verricht of onderhoud wordt gepleegd in de zin van (gedeeltelijke) vernieuwing of vervanging van delen van de schutting. Het beleid spreekt voorts over "bestaande illegale situaties" en "nieuwe gevallen, dat wil zeggen voor overtredingen die ná de inwerkingtreding van het handhavingsbeleid zijn ontstaan". Verweerders standpunt dat sprake is van een volledig nieuw opgerichte schutting ná de peildatum, acht de rechtbank niet voldoende onderbouwd. Verweerder beschikt niet over detailfoto's van de schutting van vóór de peildatum en kan dus niet aan de hand daarvan een vergelijking maken van de situatie vóór en na de peildatum. Door eiser zijn voorts in bezwaar diverse verklaringen van onder andere omwonenden ingebracht waarin wordt verklaard dat de schutting ruim vóór 2000 is geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder hier niet aan voorbij gaan met de enkele stelling dat de verklaringen niet zo eenduidig zijn. Verweerder is er dan ook niet in geslaagd om aan te tonen dat de schutting die er nu staat niet dezelfde is als de schutting die er op de peildatum stond.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat verweerders beslissing niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het besluit dient dan ook te worden vernietigd wegens strijd met art. 7:12 lid 1 Awb.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient de gemeente Smallingerland het door eiser gestorte griffierecht van € 141,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiser?€ 644,= terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De rechtbank wijst de gemeente Smallingerland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing;
- bepaalt dat de gemeente Smallingerland het betaalde griffierecht van € 141,= aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,=, aan eiser te vergoeden door de gemeente Smallingerland.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2007, in tegenwoordigheid van P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.