ECLI:NL:RBLEE:2007:BA8939

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2550
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de Vereniging voor Dorpsbelangen Tietjerk in beroep tegen onttrekking voetpad aan openbaar verkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 3 juli 2007 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Vereniging voor Dorpsbelangen Tietjerk en de gemeente Leeuwarden. De Vereniging had beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente om een voetpad aan het openbaar verkeer te onttrekken. De rechtbank heeft de Vereniging niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat het voetpad, dat zich op een kilometer afstand van het dorp Tytsjerk bevindt, niet zodanig invloed heeft op de leefbaarheid van het dorp dat de Vereniging daar een direct belang bij heeft. De rechtbank wijst erop dat de statuten van de Vereniging weliswaar gericht zijn op het bevorderen van de leefbaarheid, maar dat de afstand tot het voetpad betekent dat de onttrekking niet direct raakt aan de belangen van de Vereniging. De rechtbank concludeert dat de kennisgeving van het voornemen om het pad aan het verkeer te onttrekken voldoende duidelijkheid bood over de procedure, en dat de Vereniging niet heeft gereageerd op de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Hierdoor is de rechtbank bevoegd om van het beroep kennis te nemen, maar wordt de Vereniging alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het zijn van belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor rechtspersonen om aan te tonen dat hun belangen direct bij een besluit zijn betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/2550
uitspraak van 3 juli 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
de Vereniging voor Dorpsbelangen Tietjerk,
gevestigd te Tytsjerk,
eiseres,
gemachtigden: [naam] en [naam], leden van de Vereniging,
en
de raad van de gemeente Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigde: P. Jager, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2006 heeft verweerder een voetpad rond Aqua Zoo (hierna: het pad) op grond van de Wegenwet aan het openbaar verkeer onttrokken. Dit besluit is op 17 mei 2006 gepubliceerd in het Leeuwarder blad "Huis aan Huis".
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij verweerder. Verweerder heeft op grond van art. 6:15 van de Awb het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank, omdat volgens hem tegen het besluit beroep bij de rechtbank openstond.
Op grond van art. 8:26 lid 1 van de Awb heeft de rechtbank de eigenares van Aqua Zoo, Zodiac Zoos B.V. te Laren (verder te noemen Zodiac Zoos), in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 11 juni 2007. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens Zodiac Zoos is verschenen mr. H.I. Kienhuis.
Motivering
Op 7 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden in "Huis aan Huis" zijn voornemen gepubliceerd om verweerder voor te stellen het pad aan het openbaar verkeer te onttrekken. Het conceptbesluit en de daarbij behorende stukken hebben met ingang van 8 december 2005 gedurende zes weken ter inzage gelegen en een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Bij het besluit van 24 april 2006 heeft verweerder vervolgens ambtshalve besloten het voetpad aan het openbaar verkeer te onttrekken. Eiseres is blijkens haar bezwaarschrift van 22 juni 2006, dat door verweerder zoals bovenvermeld als beroepschrift aan de rechtbank is doorgestuurd, van mening dat - samengevat - hierdoor voor de bewoners van Tytsjerk veel verloren zal gaan aan wandelplezier en bescherming van de natuur.
De rechtbank overweegt als volgt.
Per 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de Aanpassingwet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Bij deze wetten is onder meer een uniforme voorbereidingsprocedure (hierna: uov) geregeld in afdeling 3.4 van de Awb en zijn vele wettelijke bepalingen in verband hiermee aangepast. Ingevolge art. 3:10 lid 1 van de Awb is laatstbedoelde afdeling van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. Art. 3:15 van de Awb bepaalt dat belanghebbenden schriftelijk of mondeling hun zienswijzen naar voren kunnen brengen. Ingevolge art. 7:1 lid 1 onder d van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep in te stellen tegen een besluit eerst tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb.
Art. 9 lid 1 van de Wegenwet bepaalt dat een weg aan het openbaar verkeer kan worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente waar die weg in is gelegen. Art. 11 lid 1 van de Wegenwet bepaalt dat iedere belanghebbende kan verzoeken tot toepassing van art. 9 Wegenwet en ingevolge het tweede lid wordt de beslissing op het verzoek voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb.
Ten aanzien van de onttrekking aan het verkeer van het pad in kwestie is geen wettelijke voorschrift aan te wijzen dat noopt tot het volgen van de uov; immers, deze onttrekking heeft ambtshalve plaatsgevonden, en niet, zoals bedoeld in art. 11 lid 1 van de Wegenwet, op verzoek van een ander, in welk geval de uov wel had moeten worden gevolgd. Dit betekent dat, gelet op het bepaalde in art. 3:10 lid 1 van de Awb, voor het voeren van de uov over te gaan, in dit geval een besluit daartoe van verweerder nodig was. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat hij niet zo'n besluit heeft genomen.
Zoals de meervoudige kamer van de rechtbank in haar uitspraak van 29 juni 2007 (nr. 06/2703) heeft overwogen, moet, gelet op art. 3:10 lid 1 van Awb en het rechtszekerheidsbeginsel, aan het volgen van de uov, indien deze niet wettelijk is voorgeschreven, een expliciet besluit van het bestuursorgaan ten grondslag liggen. Indien dat besluit ontbreekt, dient daaraan in beginsel het gevolg te worden verbonden dat alsnog de bezwaarprocedure moet worden gevolgd. Een uitzondering op dat uitgangspunt kan volgens die uitspraak slechts aan de orde zijn als de rechtszekerheid voor belanghebbenden over de te volgen procedure is gewaarborgd. Voor een situatie als de onderhavige betekent dit dat het voor een ieder voldoende duidelijk moet zijn geweest dat de uov daadwerkelijk gevolgd zou worden. Die duidelijkheid is onder meer van belang, omdat art. 6:13 Awb bepaalt dat geen beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in art. 3:15 Awb naar voren heeft gebracht. Voor een ontvankelijk beroep bij de bestuursrechter moeten belanghebbenden dus in beginsel gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid in de uov om zienswijzen in te dienen.
In het geval van eiseres ziet de rechtbank aanleiding om een uitzondering als bovenbedoeld te maken. De kennisgeving in "Huis aan Huis" van 7 december 2005 van de ter inzagelegging van het voornemen om verweerder voor te stellen het bestreden besluit te nemen, biedt voldoende zekerheid over de te volgen procedure. In deze publicatie is uitdrukkelijk aangegeven dat het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden voornemens is om verweerder voor te stellen het onderhavige pad aan het verkeer te onttrekken. Volgens deze kennisgeving liggen de desbetreffende tekeningen en het concept-onttrekkinsgbesluit met ingang van 8 december 2005 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage op het stadskantoor. Gedurende de termijn van tervisielegging kunnen belanghebbenden mondeling of schriftelijk hun zienswijzen kenbaar maken. Uit deze publicatie moet naar het oordeel van de rechtbank voor een ieder voldoende duidelijk zijn geweest dat er tegen dit voornemen zienswijzen konden worden ingediend en dat, ook al was er geen besluit om de uov te gaan voeren, deze procedure feitelijk is gevolgd.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat zij bevoegd is van het beroep kennis te nemen en dat verweerder terecht onder toepassing van art. 6:15 van de Awb het bezwaarschrift aan de rechtbank heeft gezonden om als beroepschrift te behandelen.
De rechtbank voegt hieraan toe dat zij het weinig gelukkig acht dat verweerder in "Huis aan Huis" van 17 mei 2006 zijn besluit van 24 april 2006 heeft aangekondigd als een besluit waartegen nog bezwaar openstond, terwijl, zo blijkt uit het bovenstaande, alleen rechtstreeks beroep bij de rechtbank mogelijk was. Evenwel verbindt de rechtbank hieraan geen gevolgen, nu dit is gebeurd ruim na de publicatie van 7 december 2005 en ruim na het verlopen van de aan die datum verbonden termijn voor het indienen van zienswijzen.
Een volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eiseres als belanghebbende bij het bestreden besluit van 24 april 2006 kan worden aangemerkt. Blijkens art. 1:2 lid 1 van de Awb wordt onder "belanghebbende" verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Op grond van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) moet het bij de belangen van een rechtspersoon als bedoeld in art. 1:2 lid 3 van de Awb gaan om een aan de statutaire doelstelling ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij dat belang los kan worden gezien van dat van de individuele leden, en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van bovenindividuele belangen. Verder blijkt uit deze jurisprudentie dat met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Dat geldt ook voor besluiten van algemene strekking, waarbij de belangen van (zeer) velen kunnen zijn betrokken. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten als het onderhavige dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken.
Eiseres is een rechtspersoon als bovenbedoeld. Blijkens art. 2 van haar statuten heeft zij ten doel de leefbaarheid van het dorp Tytsjerk te bevorderen en tracht zij dit doel door alle geoorloofde middelen te bereiken. Het pad ligt ongeveer een kilometer ten westen van het dorp Tytsjerk. Het is daarmee zo ver verwijderd van het dorp dat de onttrekking van dit pad aan het openbaar verkeer naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanige invloed zal hebben op de leefbaarheid van het dorp Tytsjerk, dat het door eiseres te behartigen belang door deze onttrekking wordt getroffen. Het feit dat vele inwoners van het dorp op het pad wandelen, maakt dit, gelet op deze afstand, niet anders. Eiseres kan dan ook niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.
Het beroep zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2007, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.