De beoordeling van het geschil
5. [X] en [Y] zijn destijds met elkaar overeengekomen dat [X] tegen betaling schilderswerkzaamheden in het huis van [Y] zou uitvoeren, onder bijlevering van materialen. Dit is tussen partijen niet in geschil. [X] heeft vervolgens ook geschilderd en hij heeft daarvoor aan [Y] een rekening gestuurd. Op grond van de overeenkomst tussen partijen rust op [Y] in beginsel de verplichting om die rekening aan [X] te betalen. [Y] heeft echter niet betaald omdat -samengevat- [X] geen goed schilderwerk zou hebben geleverd. [Y] procedeert in persoon en hij heeft aan zijn stellingen en weren geen juridische kwalificaties meegegeven. De kantonrechter begrijpt het verweer van [Y] echter aldus dat hij zich beroept op een tekortkoming van [X] omdat deze geen goed schilderwerk heeft geleverd, welke tekortkoming een grond oplevert voor ontbinding van de overeenkomst. Door die ontbinding zou [Y] dan bevrijd zijn van zijn betalingsverplichting.
Dit verweer wordt echter om de volgende redenen verworpen.
In artikel 7:265 Burgerlijk Wetboek (BW) is ondermeer bepaald dat de bevoegdheid om een (wederkerige) overeenkomst te ontbinden wegens een tekortkoming pas dan ontstaat wanneer de schuldenaar (in dit geval is dat [X]) in verzuim is. In een situatie als die waarop dit geschil betrekking heeft betekent dit dat [Y] [X] in gebreke had moeten stellen met een schriftelijke aanmaning, waarbij hem een redelijke termijn was gegund om de gebreken aan het schilderwerk te herstellen. Bij het uitblijven van herstel na zo'n in gebrekestelling, treedt het verzuim in.
In deze zaak kan er echter niet van worden uitgegaan dat [X] in gebreke is gesteld. Weliswaar heeft [Y] aangevoerd dat hij tot twee keer toe telefonisch een afspraak met [X] heeft gemaakt, welke afspraken [X] niet zou zijn nagekomen, maar [X] heeft dit ontkend. Waar de wet stelt dat het ingebrekestellen moet gebeuren bij een schriftelijke aanmaning, hetgeen niet het geval is geweest, en [Y] geen bewijs heeft aangeboden van de beweerdelijke afspraken, terwijl hij evenmin inzicht heeft gegeven in zijn bewijsmogelijkheden, moet het er in deze zaak voor gehouden worden dat [X] niet in gebreke is gesteld. Dit heeft tot gevolg dat hij niet in verzuim is geraakt en daarmee staat vast dat [Y] niet bevoegd is geweest om de overeenkomst te ontbinden.
In deze zaak hebben partijen nog wel met elkaar gecorrespondeerd, maar toen was het schilderwerk al overgeschilderd door een andere schilder. Om die reden kan die correspondentie niet alsnog een geldige ingebrekestelling opleveren.
Omdat de overeenkomst niet wegens een tekortkoming is ontbonden, is [Y] gehouden om zijn verplichtingen uit die overeenkomst na te komen. Dat wil zeggen dat hij moet betalen.
Hieraan doet niet af dat [Y] ook een andere schilder heeft laten werken die hij ook moet betalen. Dat komt voor risico van [Y], omdat hij met die andere schilder in zee is gegaan zonder eerst de zaak goed met [X] te regelen.
Ook de schade die [Y] zegt te hebben geleden als gevolg van de slechte prestatie van [X] is in dit geschil niet van belang. In de eerste plaats niet omdat [Y] in dit geding geen schadevergoeding heeft gevorderd bij wijze van tegenvordering. Maar ook komt hem geen beroep toe op een verrekeningsbevoegdheid -voor zover een dergelijk beroep al in de stellingen van [Y] gelezen zou kunnen worden- omdat de gegrondheid van een dergelijk beroep in deze procedure niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Daarvoor heeft [Y] ook veel te weinig aangevoerd met betrekking tot de beweerde schade en de hoogte er van.
Dit alles leidt de kantonrechter tot de conclusie dat [Y] de rekening van [X] dient te betalen. De daartoe strekkende vordering van [X] zal dan ook worden toegewezen.
Ook de vorderingen tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen. Tegen deze vorderingen, die de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, is door [Y] geen verweer gevoerd.
Tenslotte zal [Y] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.