ECLI:NL:RBLEE:2007:BB6519

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
78322 / HA ZA 06-745
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoordeling van schuldeisers door betaling aan bestuurder in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 24 oktober 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van Polivision B.V. en [gedaagde] Holding B.V. De curator vorderde de vernietiging van een betaling van € 20.023,30 die Polivision op 11 maart 2005 aan [gedaagde] Holding had gedaan, vlak voor het faillissement van Polivision. De curator stelde dat deze betaling de andere schuldeisers benadeelde en dat er sprake was van een bevoordelingsbedoeling. De rechtbank oordeelde dat zowel Polivision als [gedaagde] Holding de bedoeling hadden om [gedaagde] Holding te bevoordelen ten koste van de andere schuldeisers. De rechtbank verklaarde de rechtshandeling tot betaling buitengerechtelijk vernietigd en veroordeelde [gedaagde] Holding tot terugbetaling van het bedrag aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. In reconventie werden de vorderingen van [gedaagde] Holding afgewezen, omdat zij niet had aangetoond dat zij schade had geleden door de vermeende onrechtmatige daad van de curator. De proceskosten werden eveneens aan [gedaagde] Holding opgelegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 78322 / HA ZA 06-745
Vonnis van 24 oktober 2007
in de zaak van
MR. JOOST MARTIJN VAN RONGEN,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid van POLIVISION B.V.,
kantoorhoudende te Heerenveen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. N.H.M. Poort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] HOLDING B.V.,
gevestigd te Beetsterzwaag,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.B. Dijkema,
advocaat mr. E.J. van den Brink te Utrecht.
Partijen zullen hierna de Curator en [gedaagde] Holding genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens vermindering van eis in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
in conventie en in reconventie
2.1. Polivision is een onderneming die zich bezig heeft gehouden met het plaatsen van televisie- en folderstandaards in wachtkamers van gezondheidsinstellingen en het reclametechnisch exploiteren van deze media. [gedaagde] Holding is enig aandeelhouder en [gedaagde] (verder [gedaagde] te noemen) is bestuurder van Polivision. [gedaagde] is tevens enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] Holding.
2.2. Op 11 maart 2005 heeft Polivision een bedrag van € 20.023,30 betaald aan [gedaagde] Holding.
2.3. Op 23 maart 2005 is aan een aantal crediteuren van Polivision meegedeeld dat het faillissement van Polivision zal worden aangevraagd.
2.4. Polivision is op 5 april 2005 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Van Rongen tot curator.
2.5. Bij brief van 20 oktober 2005 heeft [gedaagde] Holding de Inspectie Omzetbelasting verzocht om teruggave van een bedrag van € 45.215,36 aan afgedragen btw over onbetaald gebleven facturen die aan Polivision waren gericht.
2.6. Bij brief van 12 januari 2006 heeft de Curator onder meer aan [gedaagde] Holding meegedeeld dat hij de rechtshandeling tot betaling van € 20.023,30 vernietigt. Hij heeft verzocht het genoemde bedrag over te maken op de boedelrekening van de Curator / Polivision. Voorts is meegedeeld dat nog niet wordt overgegaan tot toezending van de gevraagde verklaring in verband met het onder 2.5. genoemde verzoek aan de belastingdienst.
2.7. [gedaagde] Holding heeft het bedrag van € 20.023,30 niet op de boedelrekening van de Curator / Polivision gestort.
2.8. Bij brief van 26 september 2006 heeft de Curator aan [gedaagde] Holding laten weten dat naar verwachting geen uitkeringen aan concurrente crediteuren worden gedaan.
3. Het geschil
in conventie
3.1. De Curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de rechtshandeling strekkende tot betaling van een bedrag van € 20.023,30 op 11 maart 2005 door Polivision aan [gedaagde] Holding buitengerechtelijk is vernietigd door de brief van de Curator aan [gedaagde] Holding d.d. 12 januari 2006, althans voor zover dit niet reeds zou zijn geschied, deze rechtshandeling in het vonnis vernietigt,
2. [gedaagde] Holding veroordeelt aan de Curator te betalen een bedrag van € 20.023,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2005, althans vanaf 26 januari 2006, althans vanaf de dag der dagvaarding,
3. [gedaagde] Holding veroordeelt aan de Curator te betalen een bedrag van € 1.158,00 aan buitengerechtelijke kosten, althans tot een naar maatstaven der wet redelijk te achten bedrag,
4. [gedaagde] Holding veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] Holding voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagde] Holding vordert na vermindering van eis dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Curator veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] Holding te voldoen, primair de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over de hoofdsom ad € 45.215,36 te rekenen vanaf 15 december 2005 tot 26 september 2006, met veroordeling van de Curator in de kosten van deze procedure.
3.4. De Curator voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. De Curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat de rechtshandeling tot betaling van € 20.023,30 is vernietigd omdat de crediteuren van Polivision door die betaling zijn benadeeld, waarmee gezien de slechte financiële situatie van Polivision en de omstandigheid dat [gedaagde] directeur was van zowel Polivision als [gedaagde] Holding, zowel de schuldenaar als de schuldeiser bekend waren. Gelet hierop kan in de visie van de Curator behoudens tegenbewijs worden aangenomen dat de bedoeling heeft voorgezeten [gedaagde] Holding boven de andere crediteuren te begunstigen.
4.2. [gedaagde] Holding betwist dat zij dan wel Polivision het oogmerk had de overige schuldeisers van Polivision te benadelen toen het bedrag van € 20.023,30 aan haar werd voldaan omdat tegenover de in omvang beperkte vorderingen van andere schuldeisers dan zijzelf, een vermogen stond van € 35.000,00. Het bedrag betrof een betaling ter zake rente over in 2003 en 2004 geleend kapitaal en een deelbetaling op een factuur uit 2002. Er is volgens [gedaagde] Holding geen sprake van enige samenspanning zodat er geen ruimte is voor omkering van de bewijslast.
4.3. De rechtbank overweegt dat er aanleiding bestaat - behoudens tegenbewijs - uit te gaan van een vermoeden dat zowel bij [gedaagde] Holding als bij Polivision de bedoeling heeft voorgezeten dat [gedaagde] Holding door de betaling ten nadele van de andere schuldeisers zou worden bevoordeeld indien 1) de crediteuren van Polivision door die betaling zijn benadeeld, 2) de financiële situatie van Polivision naar aan [gedaagde] als bestuurder van [gedaagde] Holding bekend was, zeer slecht was, en 3) de wetenschap die aan de zijde van Polivision aanwezig was, ook bij [gedaagde] Holding bestond omdat de bedrijfsvoering in dezelfde handen lag (zie HR 7 maart 2003, NJ 2003, 429, LJN AF1881).
4.4. Gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] bestuurder is van zowel [gedaagde] Holding als Polivision, is aan het derde vereiste voldaan. [gedaagde] Holding betwist dat de overige omstandigheden zich voordoen. Echter uit de notulen van de bijzondere vergadering van aandeelhouders van Polivision d.d. 28 februari 2005 - dus voordat de onder 2.2. genoemde betaling is gedaan - blijkt dat besproken is dat over de jaren 2002, 2003 en 2004 (grote) verliezen zijn geleden en dat daarom besloten wordt dat [gedaagde] als bestuurder van Polivision een eigen aangifte tot faillietverklaring zal doen. Dat de financiële situatie zeer slecht was blijkt ook uit het door Polivision zelf opgestelde overzicht d.d. 31 maart 2005 waarin de bekende schulden zijn becijferd op € 328.484,93, de bekende vorderingen op € 1.503,06 (de in het overzicht genoemde bedragen leveren niet een totaalbedrag van € 1.860,06 op) en de waarde van de activa is geschat op € 35.518,65. Duidelijk is daarom dat de schulden de baten verregaand overtreffen en dat dit aan [gedaagde] Holding en Polivision bekend was. [gedaagde] Holding heeft daar nog tegen ingebracht dat zij de grootste schuldeiser is en dat de vorderingen van de overige schuldeisers beperkt van omvang zijn, maar dit doet aan het voorgaande niet af. Bovendien blijkt uit een door de Curator opgesteld overzicht dat er naast de in het overzicht van Polivision genoemde schulden nog een belastingschuld van € 47.344,52 bestaat. Derhalve is ook aan het tweede vereiste voldaan. Uit de hiervoor geschetste financiële situatie volgt dat de andere crediteuren van Polivision door de betaling aan [gedaagde] Holding zijn benadeeld. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank voorshands aan dat zowel bij [gedaagde] Holding als bij Polivision de bedoeling heeft voorgezeten dat [gedaagde] Holding door de betaling ten nadele van de andere schuldeisers is bevoordeeld.
4.5. Het is vervolgens aan [gedaagde] Holding om tegenbewijs te leveren. Door [gedaagde] Holding is daartoe aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het vermogen van Polivision voldoende verhaal bood om alle schuldeisers, met uitzondering van haarzelf, te voldoen. [gedaagde] Holding noch Polivision heeft zich daarbij gerealiseerd dat de btw die Polivision in vooraftrek heeft genoten kon leiden tot een navorderingsaanslag van de belastingdienst, aldus [gedaagde] Holding.
4.6. Uit het in rechtsoverweging 4.4. genoemde door Polivision zelf opgestelde overzicht van schulden, debiteuren en activa blijkt dat de schulden van Polivision de baten in elk geval met een bedrag van € 291.463,22 overtreffen. Daarbij is aangegeven dat per 31 maart 2005 wegens contractbreuk nieuwe schulden ontstaan bij diverse leasemaatschappijen. De omvang van deze nieuwe schulden was kennelijk nog onbekend en is in elk geval niet vermeld in het overzicht. Ook is geen rekening gehouden met de belastingschuld wegens ten onrechte in vooraftrek genomen btw. Anders dan [gedaagde] Holding meent, dient voor haar risico te blijven dat zij onbekend was met de navorderingsaanslag van de belastingdienst, daar zij verantwoordelijk was voor het voeren van de btw-administratie. Dat de Curator eerst na geruime tijd melding heeft gemaakt van deze schuld, maakt dat niet anders.
Daarnaast is niet gebleken dat [gedaagde] Holding ervan heeft afgezien haar vordering van € 323.650,00 ter verificatie in te dienen. Evenmin is gebleken dat [gedaagde] Holding haar vordering nadien heeft beperkt tot het na voldoening van de overige schuldeisers resterende deel van het vermogen. [gedaagde] Holding heeft haar stelling derhalve onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet haar toe te laten tot bewijslevering.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat zowel bij [gedaagde] Holding als bij Polivision de bedoeling heeft voorgezeten [gedaagde] Holding door de betaling ten nadele van de andere schuldeisers te bevoordelen.
Gelet op de brief van de Curator van 12 januari 2006 is de gevorderde verklaring voor recht, dat de rechthandeling tot betaling door Polivision aan [gedaagde] Holding buitengerechtelijk is vernietigd, toewijsbaar. [gedaagde] Holding zal worden veroordeeld tot betaling aan de Curator van een bedrag van € 20.023,30. Nu geoordeeld wordt dat het gaat om een paulianeuze betaling, is [gedaagde] Holding vanaf 11 maart 2005 wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag.
4.7. De Curator heeft eveneens vergoeding van door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten gevorderd. [gedaagde] Holding heeft betwist dat er een grondslag bestaat voor toewijzing van deze kosten. Gelet op de door de Curator gegeven onderbouwing is de rechtbank echter van oordeel dat het redelijke kosten betreft die in redelijkheid zijn gemaakt. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding derhalve toewijzen.
4.8. [gedaagde] Holding zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Curator worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 84,87
- vast recht 465,00
- salaris procureur 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.707,87
in reconventie
4.9. [gedaagde] Holding heeft aan haar vordering tot vergoeding van de wettelijke (handels)rente ten grondslag gelegd dat zij vermogensschade heeft geleden omdat de Curator onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft in strijd met de jegens [gedaagde] Holding in acht te nemen zorgvuldigheid pas op 26 september 2006 gehoor gegeven aan haar reeds begin december 2005 gedane verzoek tot het afgeven van een verklaring ten behoeve van de belastingdienst op grond waarvan zij tot een bedrag van € 45.215,36 ten onrechte afgedragen btw terug kan ontvangen.
4.10. De Curator betwist de vordering gemotiveerd. Naast zijn ontkenning dat hij onrechtmatig gehandeld heeft, heeft hij onder meer aangevoerd dat onduidelijk is of en wanneer [gedaagde] Holding een bedrag van de belastingdienst terug heeft ontvangen zodat ook onduidelijk is of en voor welk bedrag zij schade heeft geleden.
4.11. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] Holding ter onderbouwing van de omvang van de schade slechts haar eigen verzoek tot teruggave van btw heeft overgelegd, waarin het door haar genoemde bedrag is vermeld. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat zij, zoals zij stelt, vanwege vertraging in de afhandeling door de belastingdienst schade heeft geleden. Evenmin wordt duidelijk dat zij recht heeft op teruggave van het door haar genoemde bedrag, bijvoorbeeld omdat de mogelijkheid van verrekening open blijft. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat [gedaagde] Holding niet heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden, hoewel dit na de betwisting door de Curator wel op haar weg had gelegen. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of de Curator onrechtmatig heeft gehandeld, wordt de vordering daarom afgewezen.
4.12. [gedaagde] Holding zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Curator worden vastgesteld op:
salaris procureur € 894,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart voor recht dat de rechtshandeling strekkende tot betaling van een bedrag van € 20.023,30 op 11 maart 2005 door Polivision aan [gedaagde] Holding buitengerechtelijk is vernietigd door de brief van de Curator aan [gedaagde] Holding d.d. 12 januari 2006,
5.2. veroordeelt [gedaagde] Holding om aan de Curator te betalen een bedrag van € 20.023,30 (twintig duizenddrieëntwintig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 11 maart 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde] Holding om aan de Curator te betalen een bedrag van € 1.158,00 aan buitengerechtelijke kosten,
5.4. veroordeelt [gedaagde] Holding in de proceskosten, aan de zijde van de Curator tot op heden vastgesteld op € 1.707,87,
5.5. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.6. wijst de vorderingen af,
5.7. veroordeelt [gedaagde] Holding in de proceskosten, aan de zijde van de Curator tot op heden vastgesteld op € 894,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Tangenberg en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.?