RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector Civiel
zaaknummer: 73162 HAZA 05-960
datum vonnis: 5 december 2007
Vonnis van de rechtbank Leeuwarden, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
het zelfstandig bestuursorgaan
Staatsbosbeheer,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
verder te noemen Staatsbosbeheer,
procureur: mr. J.B. Dijkema te Leeuwarden,
advocaat: mr. M. Mesu-Abbekerk te ’s-Gravenhage,
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vereniging Terschellinger Erfpachters, gevestigd te Terschelling,
2. de stichting Stichting Beheer Erfpacht Landerummer Heide, gevestigd te Terschelling,
3. [gedaagde sub 3], wonende te Krommenie,
4. [gedaagde sub 4], wonende te Terschelling West,
5. [gedaagde sub 5], wonende te Terschelling West,
6. [gedaagde subd 6], wonende te Gieten,
7. [gedaagde sub 7], wonende te Barendrecht,
8. [gedaagde sub 8], wonende te Joure,
9a. [gedaagde sub 9a], wonende te Terschelling Formerum,
9b. [gedaagde sub 9b], wonende te Terschelling Formerum,
10a. [gedaagde sub 10a], wonende te Haren-Wesuwe (Duitsland)
10b. [gedaagde sub 10b], wonende te Haren-Wesuwe (Duitsland),
11. Stichting Vakantieverblijven Provincie Friesland, gevestigd te Leeuwarden,
12a. [gedaagde sub 12a], wonende te Hoogezand,
12b. [gedaagde sub 12b], wonende te Hoogezand,
13. [gedaagde sub 13], wonende te Waddinxveen,
14. [gedaagde sub 14], wonende te Terschelling Midsland,
15. de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [gedaagde sub 15]s, laatstelijk wonende te Terschelling Midsland, alwaar nog woonachtig is zijn echtgenote en erfgename [gedaagde sub 15]
16. de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [gedaagde sub 16], woonplaats hebbende ten kantore van excuteur-testamentair mr. G. Schilperoort, notaris en kantoorhoudende te Oud-Beijerland,
17. [gedaagde sub 17], wonende te Utrecht,
18. [gedaagde sub 18], wonende te Terschelling West,
19. [gedaagde sub 19], wonende te Haren,
20. [gedaagde sub 20], wonende te Santpoort-Noord,
21. [gedaagde sub 21], wonende te Amstelveen,
22a. [gedaagde sub 22a], wonende te Lemmer,
22b. [gedaagde sub 22b], wonende te Oudehaske,
22c. [gedaagde sub 22c], wonende te Assen,
23. [gedaagde sub 23], wonende te Terschelling Midsland,
24. [gedaagde sub 24], wonende te Oosterend,
25. [gedaagde sub 25], wonende te Terschelling West,
26. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bonaborg BV, gevestigd en kantoorhoudende te Harlingen,
27. de stichting Christelijke Woningstichting Patrimonium, gevestigd te Groningen,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
verder te noemen gedaagde sub 1 tot en met 27, gezamenlijk te noemen gedaagden,
procureur: mr. P. Stehouwer te Leeuwarden,
advocaat: mr. J.H. van Vliet te Wageningen.
In conventie en in reconventie
Staatsbosbeheer heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. Tevens heeft Staatsbosbeheer bij akte drieënveertig producties overgelegd.
Gedaagden hebben geconcludeerd voor antwoord en een conclusie van eis in reconventie genomen, onder overlegging van twee producties.
Vervolgens hebben partijen gerepliceerd en gedupliceerd, zowel in conventie als in reconventie. Bij elke conclusie is een productie overgelegd.
Vonnis is bepaald op heden.
a. Gedaagden sub 3 tot en met 27 zijn (gezamenlijk) erfpachter van één of twee percelen aan de Duinweg te Terschelling Midsland. Onderwerp van geschil zijn in totaal dertig percelen met daarop dertig zomerwoningen op het complex Landerummer Heide.
b. Gedaagde sub 2 behartigt de belangen van gedaagden sub 3 tot en met 27. Gedaagde sub 2 heeft als doelstelling om met Staatsbosbeheer een overeenkomst te sluiten tot verwerving van de rechten van erfpacht en opstal van alle tot het complex Landerummer Heide behorende percelen en vervolgens met de huidige eigenaren van de erfpacht- en opstalrechten een overeenkomst te sluiten tot ondererfpacht en onderopstal.
c. Gedaagde sub 1 vertegenwoordigt meerdere erfpachters, waaronder gedaagden sub 3 tot en met 27, en behartigt hun belangen in bredere zin in alle zaken betreffende de relatie tussen grondeigenaren enerzijds en erfpachters anderzijds.. Gedaagde sub 1 treedt op als onderhandelaar namens gedaagde sub 2.
d. Bij akte van 9 januari 1970 en aangevuld in de periode 13 januari 1970 tot 15 juli 1971 heeft de Staat der Nederlanden de dertig onder a. genoemde percelen met zomerwoningen in erfpacht (en in sommige gevallen met afhankelijk recht van opstal) uitgegeven met einddatum 1 januari 2000. Met de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer per 1 januari 1998 zijn deze percelen per die datum in eigendom overgegaan op Staatsbosbeheer.
e. Artikel 12, eerste zin, van voornoemde akte luidt:
“Indien de erfpachter aan alle voor hem uit deze overeenkomst of de wet voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan, zal hij ten hoogste twee jaren voor het eindigen van het erfpachtrecht in de gelegenheid worden gesteld een nieuwe erfpachtovereenkomst aan te gaan voor een nieuwe termijn van dertig jaar en onder alsdan nader vast te stellen bedingen en tegen een alsdan te bepalen canon, die bij gebreke van overeenstemming op de in artikel 2 aangegeven wijze zal worden vastgesteld.”
f. Artikel 2 van voornoemde akte regelt dat -indien partijen niet tot overeenstemming komen- de canon zal worden herzien en gebracht op een door drie deskundigen te bepalen bedrag. “Wanneer alle drie van gevoelen verschillen, wordt aangenomen de helft van de som van de beide schattingen, waartussen het geringste verschil ligt, terwijl -indien het verschil tussen de laagste en middelste gelijk mocht zijn aan het verschil tussen de middelste en de hoogste schatting- de middelste schatting wordt aangehouden.”
g. Nadat de commissie Roosenburg door middel van een bindend advies een aanvangscanon per 1 januari 2001 had vastgesteld, zijn de onderhandelingen over de erfpachtvoorwaarden voor de nieuwe erfpachtperiode gestart.
h. In een erfpachtzaak tussen Staatsbosbeheer en Recrea (zes erfpachters met totaal tweeëntwintig zomerwoningen) heeft de commissie Bakker bindend advies gegeven en ongevraagd doch unaniem een achttal aanbevelingen gedaan. Dit advies en deze aanbevelingen zijn onderwerp van onderhandelingen tussen Staatsbosbeheer en gedaagde sub 1 geweest.
i. De onder g. genoemde onderhandelingen hebben niet geleid tot een overeenkomst, waarna Staatsbosbeheer een (deels externe) adviescommissie heeft ingesteld. De commissie diende een onderzoek in te stellen naar de erfpachtproblematiek in zijn algemeenheid en met name het basisprincipe van canonbepaling te onderzoeken. Deze commissie Grapperhaus bestond uit 5 leden, te weten: F.H.M. Grapperhaus, oud-staatssecretaris van het Ministerie van Financiën, W.N.J. Rust, vastgoed- en projectontwikkelingsdeskundige bij Fakton B.V. Adviesbureau Rotterdam, P. Flore, adviseur onroerende zaken bij de centrale directie van het Ministerie van Financiën,
L.J. Heldens, hoofd bedrijfsbureau van Staatsbosbeheer regio Fryslân Leeuwarden en T. Bok, medewerkster vastgoed van Staatsbosbeheer regio Fryslân Leeuwarden.
j. De commissie Grapperhaus heeft op 12 maart 2003 haar advies “Advies Beleid erfpacht Staatsbosbeheer” uitgebracht. Hierover heeft de commissie Grapperhaus voorlichtingsbijeenkomsten gehouden en gedaagde sub 1 heeft op het advies gereageerd. De commissie zag daarin geen reden het advies te wijzigen.
k. De canon is het product van de grondwaarde en het canonpercentage.
2.2 Standpunt Staatsbosbeheer
Staatsbosbeheer heeft in conventie gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat Staatsbosbeheer tegenover gedaagden redelijk handelt door na de expiratiedatum, zijnde 1 juni 2000, van de tijdelijke erfpachtrechten met betrekking tot de percelen slechts tot heruitgifte bereid te zijn onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 “periodieke herziening” van de ontwerp akte komt te luiden als opgenomen in de dagvaarding.
Voorts heeft Staatbosbeheer -verkort weergegeven- gevorderd om bij toewijzing van vorenstaande vordering de gedaagden sub 2 tot en met 27 te veroordelen om binnen 4 weken na betekening van het vonnis kenbaar te maken of hij/zij bereid is/zijn een erfpachtovereenkomst aan te gaan onder de erfpachtvoorwaarden als genoemd in de voornoemde ontwerpakte inclusief artikel 4 uit de dagvaarding, alsmede dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat het Staatsbosbeheer vrijstaat om bij gebreke van (positieve) reactie de onderhandelingen met gedaagde sub 1 en desbetreffende gedaagde af te breken.
Eén en ander met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum vonnis.
Staatsbosbeheer heeft hiertoe gesteld dat het heeft opgetreden zoals (grotendeels) onder de vaststaande feiten is weergegeven en dat dat als redelijk moet worden gekwalificeerd. Nu partijen niet tot een overeenkomst met betrekking tot de heruitgifte in erfpacht/opstal zijn gekomen, wordt het geschil aan de rechtbank voorgelegd.
Staatsbosbeheer heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
Gedaagden hebben in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Zij hebben met name aangevoerd dat Staatsbosbeheer grootgrondbezitter op Terschelling is en het optreden van Staatsbosbeheer bij de wijze van vaststelling van de canon en de vaststelling van de bepalingen waaronder heruitgifte kan plaatsvinden éénzijdig en onevenwichtig is. Staatsbosbeheer gaat vooral uit van zijn eigen belang en slaat onvoldoende acht op de belangen van de van hem afhankelijke erfpachters. Dit blijkt onder andere uit de samenstelling van de commissie Grapperhaus en het naast zich neerleggen van de ongevraagde aanbevelingen van de commissie Bakker. Daarbij komt dat erfpachters geen vrije keuze hebben tussen ontruiming van het perceel bij beëindiging van de erfpacht en verlenging van de erfpacht. Dat brengt volgens gedaagden mee dat van Staatsbosbeheer mag worden verwacht dat zij tot een prijs en tot voorwaarden komt, die in overeenstemming zijn met de werkelijke waarde van de objecten en die leiden tot een evenwichtige eindsituatie.
Gedaagden hebben in reconventie gevorderd (1) dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de door Staatsbosbeheer gehanteerde procedure tot vernieuwing van de aflopende erfpachtcontracten, zowel wat betreft inhoud, als wat betreft voorbereiding en uitvoering, door middel van het uiteindelijk eenzijdig doen van aanbiedingen op grond waarvan Staatsbosbeheer slechts tot heruitgifte bereid is, strijdig is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de privaatrechtelijke redelijkheid en billijkheid. Voorts hebben gedaagden in reconventie gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat Staatsbosbeheer bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tegenover erfpachters bij voortzetting/vernieuwing van de bestaande erfpachtverhouding:
- (2) recht kan doen gelden op een vergoeding door de zittende erfpachters van de grondwaarde in het economisch verkeer als ware het eigen grond;
- (3) kan hanteren een canonpercentage op de wijze zoals door Staatsbosbeheer geëist;
- (4) naast een tienjaarlijkse verhoging een canonindexering kan toepassen, zoals bepaald in artikel 3 lid 3 en volgende van de conceptovereenkomst, doch (primair) dat deze canon de gehele looptijd geldt en jaarlijks op basis van de CPI-index wordt gecorrigeerd, doch (subsidiair) dat deze canon om de tien jaar wordt herzien en dat jaarlijkse indexering achterwege blijft;
- (5) kan hanteren de voorwaarden met betrekking tot de vergoeding bij het einde van het erfpachtrecht, de bepaling met betrekking tot vervreemding en het daarbij opstellen van een nieuwe akte en de duur van de overeenkomst op de wijze zoals door Staatsbosbeheer geëist.
Tot slot hebben gedaagden gevorderd Staatsbosbeheer te gebieden om het door Staatsbosbeheer gehanteerde heruitgiftebeleid gebaseerd op het rapport Grapperhaus zodanig aan te passen dat aan de erfpachters bij voortzetting/vernieuwing van de bestaande erfpachtverhouding aanbiedingen worden gedaan die een door de rechtbank in goede justitie te bepalen althans te indiceren gerechtvaardigde verhoging van de canon tot gevolg hebben.
Eén en ander met veroordeling van Staatsbosbeheer in de kosten van het geding.
Op de aan de reconventionele vorderingen ten grondslag gelegde stellingen zal de rechtbank hieronder (zonodig) ingaan.
2.4 Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het geschil zich beperkt tot de heruitgifte van de erfpachtrechten en de daarbij te hanteren voorwaarden.
Partijen verschillen niet van mening over de gevoerde en mislukte onderhandelingen. Wel verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de door Staatsbosbeheer gevolgde procedure de toetsen van algemene beginselen van behoorlijk bestuur (met name de artikelen 3:4 en 3:14 Algemene wet bestuursrecht) en van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) kan doorstaan.
Ten aanzien van de inhoud van de ontwerpakte, waarbij de belangen van partijen worden betrokken, wordt aan de rechtbank de vraag voorgelegd of Staatsbosbeheer redelijk heeft gehandeld.
De rechtbank zal eerst de vordering in reconventie onder 1 beoordelen, omdat deze ziet op de door Staatsbosbeheer gehanteerde procedure. De rechtbank verstaat die vordering van gedaagden als volgt dat zij vorderen dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de door Staatsbosbeheer gehanteerde procedure in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de privaatrechtelijke redelijkheid en billijkheid. De rechtbank overweegt dat door gedaagden in hun stellingen geen onderscheid wordt gemaakt tussen inhoud, voorbereiding en uitvoering van een procedure, zodat beoordeling hiervan niet mogelijk is.
Voor zover de vordering van gedaagden met betrekking tot de strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de redelijkheid en billijkheid ziet op het éénzijdig doen van aanbiedingen door Staatsbosbeheer, is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. Tussen partijen staat immers vast dat zij streven naar een overeenkomst en die komt op grond van artikel 6: 217 Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand door een aanbod en aanvaarding daarvan.
Staatsbosbeheer heeft, nadat de onderhandelingen tussen partijen waren vastgelopen, advies gevraagd aan de commissie Grapperhaus. Mede op grond van dit advies is een ontwerpakte opgesteld. Gedaagden hebben als verweer aangevoerd dat zij niet vertegenwoordigd waren in de commissie Grapperhaus.
De rechtbank overweegt dat afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht handelt over advisering en dat de regels daaromtrent slechts zien op adviseurs die bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast met het adviseren. De rechtbank is van oordeel dat er geen gronden zijn aangevoerd waaruit volgt dat de samenstelling van de commissie Grapperhaus in strijd is met de (gecodificeerde) algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De niet weersproken doelstelling voor het instellen van de commissie Grapperhaus is om aan de hand van het advies niet alleen een standpunt in te nemen inzake de Landerummer Heide, maar ook ten aanzien van erfpachters van Staatsbosbeheer in het algemeen. De rechtbank is van oordeel dat genoemde doelstelling niet maakt dat de samenstelling van de commissie Grapperhaus strijdig is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de redelijkheid en billijkheid. Bovendien hebben gedaagden de mogelijkheid gehad om te reageren op het advies van de commissie Grapperhaus.
Gedaagden hebben aangevoerd dat Staatsbosbeheer de aanbevelingen van de commissie Bakker naast zich neer heeft gelegd danwel heeft overgenomen met een geheel eigen invulling en haar passende wijzigingen heeft doorgevoerd. Staatsbosbeheer heeft bij repliek in conventie gesteld dat de overgenomen aanbevelingen zijn opgenomen in het gevorderde in rechte nog vast te stellen artikel 4 van de ontwerpakte en dat het niet zomaar over de andere aanbevelingen is heengestapt, waarbij Staatsbosbeheer heeft verwezen naar onderliggende producties. Gedaagden hebben deze gemotiveerde stelling niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat een deskundig advies niet ongemotiveerd kan worden gepasseerd. Nu het advies van de commissie Bakker niet ongemotiveerd door Staatsbosbeheer is gepasseerd en deels is geïntegreerd, dient de vordering in reconventie onder 1 te worden afgewezen.
2.6 Inhoud van de ontwerpakte
Gedaagden hebben aangevoerd dat erfpachters geen vrije keuze hebben tussen enerzijds ontruiming van het perceel en anderzijds verlengen van de erfpacht. Gedaagden zullen, zo stellen zij, gelet op de band die zij met hun woningen hebben, kiezen voor voortzetting van bewoning en dus voor verlening van het erfpachtrecht. Gedaagden verbinden hieraan de conclusie dat van Staatsbosbeheer mag worden verwacht dat het tot een prijs en tot voorwaarden komt die in overeenstemming zijn met de werkelijke waarde van de objecten en die leiden tot een evenwichtige eindsituatie. De rechtbank is van oordeel dat het gestelde niet hebben van een vrije keuze -zo daar al sprake van is in het kader van de redelijkheidstoets- niet als zelfstandig verweer kan worden opgevat. De positie van gedaagden speelt wel een rol bij de belangenafweging. De rechtbank zal hier verderop op terugkomen.
Bij de beoordeling van de inhoud van de ontwerpakte dient naar het oordeel van de rechtbank telkens een belangenafweging te worden gemaakt. Partijen hebben zich, zo blijkt uit het dossier, beiden tot doel gesteld om tot een nieuwe erfpachtovereenkomst te komen, waarmee een gemeenschappelijk belang is gegeven. Daarnaast dient er, zoals door gedaagden in conclusie van antwoord gesteld, balans te bestaan tussen een voor Staatsbosbeheer voldoende aantrekkelijk rendement en een voor de erfpachter aanvaardbare last.
Partijen verschillen van mening over de wijze van vaststelling van de canon, de vergoeding bij het einde van het erfpachtrecht, de bepalingen met betrekking tot vervreemding en het daarbij opstellen van een nieuwe akte, en de duur van de overeenkomst. De rechtbank zal deze punten hierna bespreken.
De canon is onderwerp van artikel 4 van de ontwerpakte, waaromtrent Staatsbosbeheer in conventie een verklaring voor recht heeft gevorderd. Ook de verklaringen voor recht, zoals door gedaagden in reconventie onder 2, 3 en 4 gevorderd, zien op de canon.
Vaststaat dat de canon het product is van de grondwaarde en het canonpercentage. Partijen verschillen zowel van mening over de maatstaf voor de grondwaarde als de maatstaf voor het canonpercentage.
De rechtbank is van oordeel dat de canon moet worden beschouwd als de prijs van de erfpacht. Om de canon, en de afzonderlijke delen daarvan, als redelijk te beoordelen, geldt dat deze prijs in overeenstemming moet zijn met de werkelijke waarde of lager moet zijn dan de werkelijke waarde.
2.7.1 Methode vaststelling van de grondwaarde
Partijen hebben argumenten aangevoerd met betrekking tot de verschillende methoden, waarmee de grondwaarde kan worden vastgesteld. Staatsbosbeheer heeft gesteld dat de taxatiemethode niet is voorgeschreven in de ontwerpakte en dat de taxateur in staat moet worden geacht om de juiste methode voor de betreffende situatie te kiezen.
Artikel 4 lid 7 van de ontwerpakte luidt:
“De grondwaarde wordt bepaald op basis van de grondwaarde in het economisch verkeer, als ware het eigen grond.”
Artikel 4 lid 9 van de ontwerpakte luidt:
“Indien 1 maand na toezending door Staatsbosbeheer van een voorstel tot canonherziening op basis van een door een beëdigd taxateur opgesteld taxatierapport blijkt dat partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over het conform het 7e lid van dit artikel bepaalde grond waarde en de daaraan gerelateerde canonherziening, dan zullen partijen dit aanmerken als een geschil. Dit geschil zal door de meest gerede partij ter beslechting worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.”
De rechtbank is van oordeel dat de toe te passen methode niet is opgenomen in de ontwerpakte en ook geen onderdeel uitmaakt van de vordering in reconventie, zodat de rechtbank hierover ook geen uitspraak zal doen. Indien gedaagden hebben willen aanvoeren dat artikel 4 lid 9 van de ontwerpakte in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dan gaat dit verweer niet op. Immers Staatsbosbeheer kan -gelet op de tekst van het artikel- de taxateur niet voorschrijven welke methode hij moet toepassen, zodat een taxateur de naar tijd en plaats juiste methode(n) kan gebruiken om de waarde van de grond vast te stellen. Voorts geldt dat in genoemd artikel niet is opgenomen dat (de inhoud van) het taxatierapport bindend is, maar dat de weg naar de rechter openstaat. Met de in artikel 4 lid 9 vastgelegde procedure is voldoende gewaarborgd dat de grondwaarde op een juiste wijze wordt vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat met toepassing van dit artikel tevens de overige discussiepunten over de grondwaarde zijn ondervangen, waaronder de discussies over de bouwrestricties, de kosten van vervoer en het waardeverschil tussen bebouwde en onbebouwde grond. De taxateur moet immers de feitelijke grond taxeren; (deels) bebouwd en/of (deels) onbebouwd.
2.7.2 Basis voor vaststelling grondwaarde
Staatsbosbeheer heeft gesteld dat de grondwaarde moet worden vastgesteld op basis van de grondwaarde in het economisch verkeer, als ware het eigen grond, hetgeen Staatsbosbeheer ook heeft neergelegd in art 4 lid 7 van de ontwerpakte. Staatsbosbeheer heeft in dit kader gesteld dat het nut (genot) van grond bij eigendom en erfpacht gelijk is, zodat er geen reden is om grond in erfpacht anders te waarderen dan grond in eigendom.
Gedaagden hebben geen bezwaar tegen vaststelling van het perceel op de grondslag zijnde de grondwaarde in het economisch verkeer, maar -zo begrijpt de rechtbank- er moet een inhoudelijke en verifieerbare reductie op de (getaxeerde) grondwaarde worden toegepast.
Gedaagden hebben niet weersproken dat het nut in eigendom gelijk is aan het nut in erfpacht, zodat er naar het oordeel van de rechtbank geen reden is om in dat kader een reductie toe te passen. De positie van eigenaar wijkt in die zin af van die van erfpachter dat de erfpachter een grondwaardestijging niet kan incasseren. Staatsbosbeheer, dat van mening is dat de parameters grondwaarde en canonpercentage in onderlinge samenhang beoordeeld moeten worden en niet afzonderlijk, heeft gesteld dat om deze reden een compensatieafslag-percentage ten gunste van de erfpachter wordt gehanteerd bij vaststelling van het canonpercentage. Het doel van deze compensatie en (de juistheid van) de vorm van deze reductie is door gedaagden niet betwist. Andere redenen voor reductie van de grondwaarde zijn niet gesteld, zodat vordering 2 in reconventie dient te worden afgewezen.
Artikel 4 lid 4 van de ontwerpakte luidt (deels):
“Als canonpercentage zal gelden de som van het marktrentepercentage, het rendementsopslagpercentage en het beheersopslagpercentage, verminderd met het compensatieafslagpercentage.”
Laatste vier percentages zijn respectievelijk variabel, 1,5%, 0,5% en 1,5%.
Gedaagden hebben als verweer aangevoerd dat de vergoeding voor het lenen van geld bestaat uit een pure leenvergoeding, de dekking voor inflatie en een risico-opslag. De canon wordt door Staatsbosbeheer afgeleid van de rente op staatsobligaties, maar daarvan moet volgens gedaagden het inflatiepercentage worden afgetrokken, omdat de grondwaardestijging compensatie biedt voor de inflatie. Daarnaast hebben gedaagden gesteld dat het beheersopslagpercentage te hoog is in vergelijking met de daarvoor te verrichten handelingen, te weten het verzenden van nota’s en controle op de ontvangsten.
Tussen partijen staat vast dat het marktrentepercentage als één van de uitgangspunten moet gelden. Gedaagden hebben gesteld dat van dit marktrentepercentage de inflatie moet worden afgetrokken, omdat de grondwaardestijging daarvoor compensatie biedt. Staatsbosbeheer heeft aangevoerd dat inflatie en grondwaardeontwikkeling twee verschillende zaken zijn en dat gedaagden enkel oog hebben voor hun eigen belangen.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het marktrentepercentage geen verband bestaat tussen de inflatie en de grondwaardestijging. Het marktrentepercentage bepaalt als onderdeel van het canonpercentage immers mede de opbrengst voor de verpachter. Die opbrengst moet worden besteed aan goederen en diensten die duurder zijn geworden, met andere woorden aan inflatie onderhevig zijn. De grondwaarde is slechts de parameter waar de opbrengst van wordt afgeleid en levert geen bestedingsmogelijkheden op. Overigens is de compensatie voor de grondwaardestijging al ten gunste van gedaagden verdisconteerd door middel van het compensatieafslagpercentage, zoals reeds is overwogen onder 2.7.2.
Gedaagden hebben gesteld dat het beheerspercentage te hoog is, omdat administratie slechts bestaat uit het verzenden van nota’s en het controleren van de ontvangsten. Staatsbosbeheer heeft gesteld dat de post administratie en beheer ook betrekking heeft op taxatiekosten, periodieke aanpassingen en aanmanen. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van Staatsbosbeheer strookt met de feiten van algemene bekendheid ten aanzien van het voeren van administratie en dat het verweer van gedaagden reeds daarom moet worden verworpen.
Staatsbosbeheer heeft gesteld dat het gehanteerde rendementsopslagpercentage is gebaseerd op de aard, de bestemming en het gebruik van de erfpachtzaak. Staatsbosbeheer zoekt voor de hoogte van dit percentage aansluiting bij het rendement dat gebruikelijk is in de sociale woningbouw. Gedaagden hebben gesteld dat het in de lijn van de maatschappelijke billijkheid ligt om aan te haken bij de marktconforme rendementen op staatsobligaties. De rechtbank is van oordeel dat beleggingen in grond met als rendement pacht verschillen van beleggingen in staatsobligaties met als opbrengst marktconforme rente. Dit rechtvaardigt in beginsel een verschil in hoogte van het rendement, hetgeen in de praktijk ook het geval is bij andere rendementen op beleggingen door bestuursorganen. De stelling van gedaagden dat uit maatschappelijke billijkheid moet worden aangehaakt bij het marktconforme rendement op staatsobligaties, waarbij -zo begrijpt de rechtbank- het rendementsopslagpercentage achterwege moet blijven danwel op 0% moet worden gesteld, is zonder nadere toelichting onvoldoende gemotiveerd althans niet begrijpelijk, zodat ook dit deel van het canonpercentage naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk is.
2.7.4 Indexering grondwaarde en canonpercentage
De ontwerpakte voorziet in artikel 3 lid 3 in een jaarlijkse indexering van de canon aan de hand van het consumentenprijsindexcijfer (CPI) naast de in artikel 4 lid 1 genoemde herziening.
Gedaagden vorderen in reconventie primair dat de canon wordt vastgesteld voor de gehele looptijd en dat deze jaarlijks op basis van het CPI wordt gecorrigeerd. Subsidiair vorderen zij herziening van de canon na 10 jaar doch zonder jaarlijkse indexering.
Gedaagden hebben aangevoerd dat Staatsbosbeheer twee ruggen uit één varken snijdt door én de inflatiecomponent uit de referentierente te hanteren én een jaarlijkse inflatiecorrectie toe te passen. Staatsbosbeheer heeft gesteld dat inflatie en grondwaardeontwikkeling twee verschillende zaken zijn: de canon stijgt met de inflatie en de grondwaardestijging wordt geraamd op de inflatie.
Tussen partijen staat vast dat een eventuele indexering dient plaats te vinden op basis van het CPI. Gedaagden hebben niet weersproken dat de grondwaarde doorgaans harder stijgt dan de inflatie en dat dit niet wordt doorberekend, zodat ook dit als vaststaand moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat de inflatiecomponent uit marktrente ziet op continuering van een waardevaste opbrengst. De door gedaagden gemaakte vergelijking met staatsobligaties, waardoor sprake zou zijn van dubbele doorberekening van de inflatie, gaat niet op. Staatsobligaties hebben -zoals door gedaagden gesteld- een vaste waarde, terwijl de waarde van grond stijgt c.q. daalt. Niet weersproken is dat als het vermogen stijgt het gebruikelijk is dat het rendement wordt gerelateerd aan het gestegen vermogen. De rechtbank is van oordeel dat de indexering van de canon moet worden gezien als raming voor de stijging van de grondwaarde, welke vervolgens per 10 jaar wordt herzien. Indien het jaarlijkse CPI gelijk is aan de jaarlijkse grondwaardestijging zal na 10 jaar, op het herzieningstijdstip, de te betalen niet herziene maar wel geïndexeerde canon gelijk zijn aan de te betalen herziene niet geïndexeerde canon. Nu de grondwaarde harder stijgt dan de inflatie hebben gedaagden in de geïndexeerde jaren een voordeel, hetgeen voldoet aan de eisen van redelijk- en billijkheid. De vordering in reconventie onder 4 zal dan ook worden afgewezen.
Gedaagden hebben nog aangevoerd dat zij een beperkte keuzevrijheid hebben. De rechtbank is van oordeel dat bij de vaststelling van de canon de positie van Staatsbosbeheer en de beperkte keuzevrijheid van gedaagden (op Terschelling) een gegeven zijn en moeten worden geacht te zijn meegewogen bij die vaststelling. Dat Staatsbosbeheer monopolist is en dat gedaagden emotioneel gezien weinig keuze hebben tussen ontruiming van het perceel en verlenging van de erfpacht, zoals gedaagden stellen, doet aan bovenstaande niet af.
2.8 De vergoeding bij het einde van het erfpachtrecht
De litigieuze vergoeding is opgenomen in artikel 17 lid 3 van de ontwerpakte. Tussen partijen staat vast dat de erfpachtovereenkomst zou moeten worden gesloten tussen Staatsbosbeheer en gedaagde sub 2. Gedaagde sub 2 sluit vervolgens overeenkomsten van ondererfpacht met de gedaagden sub 3 tot en met 27. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat bij het antwoord op de vraag of Staatsbosbeheer redelijk heeft gehandeld richting gedaagden 3 tot en met 27 mede van belang is de vraag wanneer de overeenkomst met gedaagde sub 2 zal kunnen worden beëindigd. Nu door gedaagden niet is weersproken dat Staatsbosbeheer de intentie heeft de erfpachtovereenkomst aan het eind van de looptijd voort te zetten, hetgeen ook volgt uit artikel 17 lid 1 van de ontwerpakte, beperkt de kans dat vergoeding ter sprake komt zich tot die gevallen waarin de aan Staatsbosbeheer opgedragen taken zich verzetten tegen voortzetting van de erfpachtovereenkomst. Staatsbosbeheer biedt onder die omstandigheden een vergoeding aan die, zo volgt uit artikel 17 lid 3 van de ontwerpakte, in onderling overleg wordt bepaald en waarbij wordt uitgegaan van de bouwkundige waarde. Bij de taxatie van de opstallen zal een eventuele bijzondere ligging niet worden betrokken.
Gedaagden hebben in reconventie gesteld dat de regeling waarbij wordt uitgegaan van de bouwkundige waarde en waarbij de bijzondere ligging niet wordt betrokken in de taxatie onaanvaardbaar is, omdat die regeling in strijd is met de wet, te weten artikel 5:99 Burgerlijk Wetboek (BW). Gedaagden leiden uit de parlementaire geschiedenis af dat de werkelijke waarde vergoed dient te worden. Dit betekent, volgens gedaagden, dat de bijzondere ligging niet buiten beschouwing kan worden gelaten.
De rechtbank is het met Staatsbosbeheer eens dat de bijzondere ligging is verbonden met de grond en niet met de opstal. Deze stelling is door gedaagden niet weersproken. Dat, zoals gedaagden stellen, het gescheiden taxeren van grond en opstal moeilijk is en dat de boekhoudkundige waarde (welke waarde naar het oordeel van de rechtbank niet per definitie overeenkomt met de bouwkundige waarde) na dertig jaar nul is, doet niet af aan de verbondenheid van de ligging met de grond.
Gelet op de grotere verbondenheid van ligging met de grond dan met de opstal en de door artikel 17 lid 1 geringe kans dat de overeenkomst tussen Staatsbosbeheer en gedaagde sub 2 wordt beëindigd, is de rechtbank van oordeel dat de maatstaf voor de vergoeding zoals opgenomen in artikel 17 lid 3 van de ontwerpakte niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Indien gedaagden hebben willen stellen dat de voortzetting van de erfpachtovereenkomst zal geschieden onder alsdan vast te stellen voorwaarden en dus zal leiden tot hoge, slechts voor vermogenden betaalbare, canonvergoedingen, overweegt de rechtbank het volgende. Deze door Staatsbosbeheer weersproken stelling wordt door gedaagden niet nader onderbouwd. Mede gelet op het feit dat alsdan vast te stellen voorwaarden het gevolg zullen zijn van alsdan te voeren onderhandelingen, dient deze toekomstgerelateerde stelling te worden verworpen. Hetgeen in reconventie onder 5 met betrekking tot de vergoeding bij het einde van de erfpacht is gevorderd zal dan ook worden afgewezen.
2.9 Vervreemding en nieuwe akte
Gedaagden hebben bezwaar tegen hetgeen in de artikelen 16 lid 1 en 13 lid 1 van de ontwerpakte is opgenomen. In die artikelen staat -verkort weergegeven- dat de erfpachter toestemming van Staatsbosbeheer moet krijgen in geval van overdracht, toedeling en splitsing van de erfpacht. De rechtbank begrijpt de stelling van gedaagden als volgt: het toestemmingsvereiste is zonder toetsingscriterium onredelijk, omdat het daardoor ter vrije beoordeling van Staatsbosbeheer is om al of niet toestemming te verlenen.
Staatsbosbeheer heeft als verweer aangevoerd dat het enige invloed wil blijven uitoefenen op hetgeen met het erfpachtrecht gebeurt. Het toestemmingsvereiste sluit aan bij artikel 5:91 BW, aldus Staatsbosbeheer.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 5:91 leden 1, 2 en 3 BW volgt dat een toestemmingsvereiste in beginsel niet onredelijk is. De wetgever heeft in artikel 5:91 lid 4 BW bepaald dat indien de eigenaar de vereiste toestemming zonder redelijke gronden weigert of zich niet verklaart, zijn toestemming kan worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter. Hieruit volgt dat het criterium om toestemming te weigeren een redelijke grond moet zijn, hetgeen duidt op een belangenafweging tussen verpachter en erfpachter. De rechtbank is van oordeel dat nu niet is aangevoerd of gebleken dat neerlegging van de inhoud van artikel 5:91 leden 1, 2 en 3 BW in de ontwerpakte onredelijk is en het ontbreken van een toetsingscriterium feitelijk onjuist is, hetgeen in reconventie onder 5 met betrekking tot de bepaling over vervreemding en het daarbij opstellen van een nieuwe akte is gevorderd zal moeten worden afgewezen.
2.10 Duur van de erfpachtovereenkomst
Gedaagden hebben gesteld dat de in de ontwerpakte opgenomen duur van de erfpachtovereenkomst van 30 jaar onredelijk is, omdat gelet op de duurzame bouw, de bouwvoorschriften en de feitelijke uitvoering de woningen langer mee gaan dan 30 jaar. De kosten van een nieuwe erfpachtovereenkomst brengen met zich dat gedaagden voorstander zijn van een erfpachtovereenkomst voor de duur van 50 of 60 jaar.
Staatsbosbeheer heeft als verweer aangevoerd dat op grond van artikel 12 van de erfpachtakte van 9 januari 1970 de duur van de overeenkomst 30 jaar dient te zijn.
Gedaagden stellen hier tegenover dat in de ontwerpakte een groot aantal wijzigingen is aangebracht ten opzichte van de erfpachtakte van 9 januari 1970. Ook de commissie Bakker adviseert een duur van 50 jaar, aldus gedaagden.
Staatsbosbeheer heeft aangevoerd dat aan het ongevraagde advies van de commissie Bakker voorwaarden zijn verbonden, waaronder een vergoedingsregeling die verder gaat dan artikel 5:99 BW, die voor Staatbosbeheer reden waren om dit advies te passeren.
De rechtbank overweegt dat de reconventionele vordering van gedaagden ziet op het door Staatsbosbeheer in redelijkheid niet kunnen hanteren van een duur van de erfpachtovereenkomst van 30 jaar. De vraag is dus niet welke duur de rechtbank het meest passend acht, 30, 50 of 60 jaar, maar of een duur van 30 jaar onredelijk is. De rechtbank is van oordeel dat uit het advies van de commissie Bakker weliswaar geconcludeerd kan worden dat 50 jaar een passende duur is, maar dat dit niet betekent dat een duur van 30 jaar onredelijk is. De commissie Bakker geeft in haar advies immers ook een overeenkomst voor onbepaalde tijd in overweging, zodat niet gezegd kan worden dat er slechts één juist advies is.
Partijen zijn, zo blijkt uit artikel 12 van de erfpachtakte van 9 januari 1970 overeengekomen dat de duur van de volgende overeenkomst 30 jaar zal bedragen. De rechtbank is het met gedaagden eens dat nu er meerdere wijzigingen ten opzichte van de bestaande erfpachtovereenkomst in de ontwerpakte zijn opgenomen, ook de duur van de overeenkomst ter discussie mag staan. De rechtbank is echter van oordeel dat de door gedaagden gestelde opgetreden veranderingen (ten opzichte van 30 jaar geleden) in de duurzame bouw, de bouwvoorschriften en de feitelijke uitvoering de woningen onvoldoende zijn om de tussen partijen overeengekomen duur van 30 jaar als onredelijk te kwalificeren. De notariële kosten doen hier niet aan af, nu deze éénmalig en over 30 jaar te spreiden zijn, zodat hetgeen in reconventie onder 5 met betrekking tot de duur van de erfpachtovereenkomst is gevorderd zal worden afgewezen.
2.11 Resumerend volgt uit bovenstaande dat Staatsbosbeheer zowel bij de totstandkoming als voor wat betreft de inhoud van de ontwerpakte niet heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur noch in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dit brengt de rechtbank tevens tot het oordeel dat sprake is van redelijk handelen door Staatsbosbeheer, waarmee hetgeen in conventie onder 1 is gevorderd kan worden toegewezen en hetgeen in reconventie is gevorderd dient te worden afgewezen.
2.12 Nu de vordering in conventie onder 1 is toegewezen, mag van gedaagden worden verwacht dat zij aan Staatsbosbeheer kenbaar maken of zij bereid zijn om een erfpachtovereenkomst aan te gaan. Binnen welke termijn dat zou moeten gebeuren staat tussen partijen ter discussie.
De rechtbank overweegt dat partijen het er over eens zijn dat deze kwestie al lang loopt, maar dat zij daar verschillende conclusies aan verbinden. Staatsbosbeheer vindt dat de “ins and outs” van de ontwerpakte bekend zijn en dat vier weken bedenktijd voldoende is. Gedaagden zijn van mening dat de nog toe te voegen tijd geen wezenlijk nadeel toebrengt aan Staatsbosbeheer. Gedaagden hebben aangevoerd dat deze termijn, gelet op de complexiteit van deze zaak en de belangen van gedaagden, te kort is. Zij achten een termijn van 6 maanden, gelijk aan de termijn als vermeld in artikel 5: 98 lid 1 BW, redelijk.
De rechtbank acht onder de gegeven omstandigheden een termijn van vier weken te kort en zal een ruimere termijn bepalen, waarbij zij geen aansluiting zoekt bij artikel 5:98 BW maar bij de termijn uit artikel 339 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in casu een redelijke termijn waarbinnen partijen geacht moeten worden zich een oordeel te kunnen vormen over het aanbod. De rechtbank is van oordeel dat het in conventie onder 2 tot en met 27 gevorderde kan worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn waarbinnen gedaagden aan Staatsbosbeheer kenbaar moeten maken of zij een erfpachtovereenkomst aangaan wordt gesteld op drie maanden.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij zullen gedaagden worden veroordeeld in de kosten van het geding, zowel in conventie als in reconventie.
Staatsbosbeheer heeft in conventie geen hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding gevorderd. Er is wel om een hogere vergoeding dan het gebruikelijke tarief verzocht in verband met de omvang van het dossier, de ingewikkeldheid van de materie en de grote financiële belangen. De rechtbank overweegt dat het gerechtshof te ’s-Gravenhage in het door Staatsbosbeheer aangehaalde arrest in haar overweging om een hogere vergoeding voor het salaris van de procureur ook wijst op het opstellen van de memorie van antwoord. De rechtbank is van oordeel dat reeds daarom die procedure niet is te vergelijken met onderhavige procedure. Staatsbosbeheer heeft weliswaar gewezen op de omvang van het dossier, de ingewikkeldheid van de materie en de grote financiële belangen, maar heeft niet onderbouwd tot welke procureurskosten dat leidt en in hoeverre dat hogere kosten zijn in vergelijking met bijvoorbeeld minder ingewikkelde zaken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke tarief.
I. Verklaart voor recht dat Staatsbosbeheer tegenover gedaagden redelijk handelt door na de expiratiedatum (1 januari 2000) van de tijdelijke erfpachtrechten met betrekking tot de percelen, gelegen aan de Duinweg te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nrs. 1256 tot en met 1276 en 1303 tot en met 1311 slechts tot heruitgifte bereid te zijn onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1.
II. Veroordeelt gedaagde sub 2 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om met Staatsbosbeheer een erfpachtovereenkomst aan te gaan voor de onder I genoemde percelen onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 2 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 over de heruitgifte van de onder I genoemde percelen aan gedaagde sub 2 af te breken.
III. Veroordeelt gedaagde sub 3 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 12 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1303, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 3 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 over de heruitgifte van het perceel H 1303 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 3 over te gaan.
IV. Veroordeelt gedaagde sub 4 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van de percelen, gelegen aan de Duinweg 14 respectievelijk 24 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1304 respectievelijk 1260, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 4 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 4 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 4 over de heruitgifte van de percelen H 1304 respectievelijk 1260 af te breken en tot opzegging van het (de) tijdelijke erfpachtrecht(en) van gedaagde sub 4 over te gaan.
V. Veroordeelt gedaagde sub 5 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of hij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van de percelen, gelegen aan de Duinweg 16 respectievelijk 26 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1305 respectievelijk 1259, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 5 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 4 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 5 over de heruitgifte van de percelen H 1305 respectievelijk 1259 af te breken en tot opzegging van het (de) tijdelijke erfpachtrecht(en) van gedaagde sub 5 over te gaan.
VI. Veroordeelt gedaagde sub 6 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 18 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1256, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 6 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 3 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 6 over de heruitgifte van het perceel H 1256 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 6 over te gaan.
VII. Veroordeelt gedaagde sub 7 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 20 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1258, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 7 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 3 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 7 over de heruitgifte van het perceel H 1303 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 7 over te gaan.
VIII. Veroordeelt gedaagde sub 8 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of hij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 22 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1257, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 7 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 7 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 8 over de heruitgifte van het perceel H 1257 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 7 over te gaan.
IX. Veroordeelt gedaagde sub 9a en 9b om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid zijn om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van de percelen, gelegen aan de Duinweg 28 respectievelijk 50 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1261 respectievelijk 1272 aan gedaagde sub 2 en gedaagden sub 9a en 9b als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagden sub 9a en 9b binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagden sub 9a en 9b over de heruitgifte van de percelen H 1261 respectievelijk 1272 af te breken en tot opzegging van het (de) tijdelijke erfpachtrecht(en) van gedaagden sub 9a en 9b over te gaan.
X. Veroordeelt gedaagde sub 10a en 10b om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid zijn om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 30 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1262 aan gedaagde sub 2 en gedaagden sub 10a en 10b als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagden sub 10a en 10b binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagden sub 10a en 10b over de heruitgifte van het perceel H 1262 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagden sub 10a en 10b over te gaan.
XI. Veroordeelt gedaagde sub 11 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 32 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1263, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 11 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 11 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 11 over de heruitgifte van het perceel H 1263 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 11 over te gaan.
XII. Veroordeelt gedaagde sub 12a en 12b om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid zijn om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 32 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1263 aan gedaagde sub 2 en gedaagden sub 12a en 12b als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagden sub 12a en 12b binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagden sub 12a en 12b over de heruitgifte van het perceel H 1263 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagden sub 12a en 12b over te gaan.
XIII. Veroordeelt gedaagde sub 13 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of hij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 36 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1265, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 13 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 13 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 13 over de heruitgifte van het perceel H 1265 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 13 over te gaan.
XIV. Veroordeelt gedaagde sub 14 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of hij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 38 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1266, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 14 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 14 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 14 over de heruitgifte van het perceel H 1266 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 14 over te gaan.
XV. Veroordeelt gedaagde sub 15 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 40 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1267, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 15 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 15 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 15 over de heruitgifte van het perceel H 1267 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 15 over te gaan.
XVI. Veroordeelt gedaagden sub 16 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of de erfgenamen van de overleden erfpachter [gedaagde sub 16] bereid zijn om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 42 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1268, aan gedaagde sub 2 en erfgenamen van [gedaagde sub 16] als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 16 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 16 cq de erfgenamen van [gedaagde sub 16] over de heruitgifte van het perceel H 12683 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van perceel H 1268 over te gaan.
XVII. Veroordeelt gedaagde sub 17 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 44 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1269, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 17 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 17 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 17 over de heruitgifte van het perceel H 1269 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 17 over te gaan.
XVIII. Veroordeelt gedaagde sub 18 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of hij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 46 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1270, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 18 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 18 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 18 over de heruitgifte van het perceel H 1270 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 18 over te gaan.
XIX. Veroordeelt gedaagde sub 19 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 48 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1271, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 19 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 19 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 19 over de heruitgifte van het perceel H 1271 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 19 over te gaan.
XX. Veroordeelt gedaagde sub 20 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of hij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van de percelen, gelegen aan de Duinweg 52 respectievelijk 64 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1273 respectievelijk 1275, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 20 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 20 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 20 over de heruitgifte van de percelen H 1273 respectievelijk 1275 af te breken en tot opzegging van het (de) tijdelijke erfpachtrecht(en) van gedaagde sub 20 over te gaan.
XXI. Veroordeelt gedaagde sub 21 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 56 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1311, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 21 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 21 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 21 over de heruitgifte van het perceel H 1311 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 21 over te gaan.
XXII. Veroordeelt gedaagde sub 22a en 22b om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid zijn om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 58 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1276 aan gedaagde sub 2 en gedaagden sub 22a en 22b als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagden sub 22a en 22b binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagden sub 22a en 22b over de heruitgifte van het perceel H 1276 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagden sub 22a en 22b over te gaan.
XXIII. Veroordeelt gedaagde sub 23 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 56 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1309, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 23 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 23 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 23 over de heruitgifte van het perceel H 1309 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 23 over te gaan.
XXIV. Veroordeelt gedaagde sub 24 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of hij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 68 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1308, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 24 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 24 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 24 over de heruitgifte van het perceel H 1308 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 24 over te gaan.
XXV. Veroordeelt gedaagde sub 25 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 70 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1307, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 25 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 25 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 25 over de heruitgifte van het perceel H 1307 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 25 over te gaan.
XXVI. Veroordeelt gedaagde sub 26 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 72 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1306, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 26 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 26 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 26 over de heruitgifte van het perceel H 1306 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 26 over te gaan.
XXVII. Veroordeelt gedaagde sub 27 om binnen drie maanden na heden schriftelijk per aangetekende brief aan Staatsbosbeheer kenbaar te maken of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de heruitgifte in (onder)erfpacht van het perceel, gelegen aan de Duinweg 54 te Terschelling Midsland, kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie H, nummer 1274, aan gedaagde sub 2 en gedaagde sub 27 als ondererfpachter, onder de erfpachtvoorwaarden als neergelegd in de laatste en als productie 43 aan de dagvaarding gehechte versie van de ontwerpakte van uitgifte in erfpacht/opstal Landerummer Heide (juni 2004), waarbij artikel 4 van de ontwerpakte komt te luiden als in de dagvaarding opgenomen onder 2.1 en verklaart voor recht dat het Staatsbosbeheer bij gebreke van een positieve reactie van gedaagde sub 27 binnen drie maanden na heden vrij staat om de onderhandelingen met gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 27 over de heruitgifte van het perceel H 1274 af te breken en tot opzegging van het tijdelijke erfpachtrecht van gedaagde sub 27 over te gaan.
XXVIII. Veroordeelt gedaagden in de proceskosten met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis zijn betaald, daarover de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag der algehele voldoening. De kosten aan de zijde van Staatsbosbeheer worden begroot op € 329,60 aan verschotten en € 904,00 aan het salaris van de procureur.
XXIX. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
XXX. Wijst af het meer of anders gevorderde.
XXXI. Wijst de vordering af.
XXXII. Veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van Staatsbosbeheer vastgesteld op € 904,00 aan het salaris van de procureur.
XXXIII. Verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Jordaans en door de rolrechter uitgesproken op 5 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.