ECLI:NL:RBLEE:2008:BC6066

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
86886 KG ZA 08-9
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie bodemvonnis en opheffing beslagen in kort geding

In deze zaak, die op 20 februari 2008 door de Rechtbank Leeuwarden is behandeld, gaat het om een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot de schorsing van de executie van een eerder vonnis van 7 november 2007. [eiser] stelt dat er sprake is van kennelijke misslagen in dat vonnis, dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap betreft. De voorzieningenrechter oordeelt dat [gedaagde] in beginsel gerechtigd is om het vonnis van 7 november 2007 ten uitvoer te leggen, maar dat de executie kan worden geschorst indien er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er inderdaad aanwijzingen zijn dat het vonnis van 7 november 2007 niet stand zal houden in hoger beroep, met name wat betreft de schuld van de huwelijksgemeenschap aan Services B.V. Dit leidt tot de beslissing om de executie van het vonnis te schorsen totdat er in de hoger beroepsprocedure een eindarrest is gewezen door het gerechtshof. Daarnaast wordt de vordering van [eiser] tot opheffing van de door [gedaagde] gelegde beslagen toegewezen, onder de voorwaarde dat [eiser] een bankgarantie stelt voor een bedrag van € 340.000,-. De voorzieningenrechter wijst ook de vordering van [eiser] tot medewerking aan de notariële akte af, omdat [gedaagde] niet gehouden is om mee te werken aan de gewijzigde concept transportakte. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 86886 / KG ZA 08-9
Vonnis in kort geding van 20 februari 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. A.H. Lanting,
advocaat: mr. L.R.G. Uneken te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. P.R. van den Elst,
advocaat: mr. H. Veldman te Peize.
Partijen zullen hierna "[eiser]" en "[gedaagde]" genoemd worden.
De procedure
1.1. [eiser] heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 5 februari 2007.
1.2. [eiser] heeft toen op de bij dagvaarding vermelde gronden -na vermeerdering/wijziging van eis- gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren:
I. de executie van het bepaalde in de punten 3.2. en 3.4. van het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 7 november 2007, gewezen onder rolnummer 56097 / HA ZA 02-975, schorst totdat in de door [eiser] aanhangig gemaakte hoger beroepsprocedure een in kracht van gewijsde gegaan arrest is gewezen door het gerechtshof te Leeuwarden;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis alle door haar ten laste van [eiser] gelegde conservatoire en maritale beslagen op te heffen onder de voorwaarde dat [eiser] gelijktijdig een bankgarantie van
€ 340.000,- aan [gedaagde] verstrekt, althans een bankgarantie ter hoogte van een bedrag als door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
III. [gedaagde] veroordeelt om op basis van de laatstelijk opgemaakte transportakte van de notaris (bijlage 9) binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan het passeren van die notariële akte, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
IV. [gedaagde] veroordeelt om de in rechtsoverweging 3.1. van het vonnis van 7 november 2007 genoemde zes wandborden en wandklok alsmede de in rechtsoverweging 3.3. van dat vonnis genoemde zaken, met uitzondering van de diploma's, getuigschriften en rapporten als vermeld onder de eerste drie gedachtestreepjes van rechtsoverweging 3.3., binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiser] ter beschikking te stellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
V. de proceskosten tussen partijen compenseert.
1.3. Voorafgaand aan de zitting heeft de advocaat van [eiser] aan de voorzieningenrechter en de raadsman van [gedaagde] een schriftelijke toelichting op het gevorderde toegezonden. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de advocaat van [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van pleitnotities, en waarbij [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], onder veroordeling van [eiser] -bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad- in de kosten van het geding, waarbij het salaris tegen het maximale tarief ad € 9.475,- zal worden geliquideerd, althans een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
1.4. Partijen hebben producties overgelegd.
1.5. Vervolgens is het vonnis bepaald op heden.
De feiten
In dit kort geding hebben de volgende feiten als vaststaand te gelden.
2.1. [eiser] en [gedaagde] zijn op 15 december 1967 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden, inhoudende een gemeenschap van winst en verlies. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 1 mei 1996 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven op 19 december 1996. Hierdoor is de huwelijksgemeenschap tussen partijen ontbonden.
2.2. Omdat partijen niet in der minne tot een scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgemeenschap konden komen, heeft [eiser] bij dagvaarding van 9 maart 1999 gevorderd dat de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststelt. In deze procedure -met rolnummer 56097 / HA ZA 02-975- heeft de rechtbank, nadat er op 13 december 2000, 19 mei 2004 en 11 oktober 2006 tussenvonnissen waren gewezen, bij vonnis van 7 november 2007 (hierna ook te noemen: het eindvonnis) de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
2.3. In het eindvonnis heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 2.10. onder meer overwogen:
'Wat betreft het bestaan van de door de man genoemde vorderingen van € 20.234,97 (f 44.592,00) en € 330.595,68 (f 728.537,00) van Services B.V. op partijen c.q. de ontbonden huwelijksgemeenschap is in het tussenvonnis van 11 oktober 2006 overwogen, dat de man bij akte stukken dient te overleggen waaruit het bestaan van deze vorderingen blijkt. Tevens is toen overwogen dat de enkele vermelding van deze vorderingen op de balans per 31 december 1996, mede gelet op het verweer van de vrouw terzake, niet voldoende is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de nadien door de man bij akte in het geding gebrachte stukken -waaronder onder meer jaarstukken uit 1994 en een belastingaangifte uit 1992- onvoldoende om zijn stelling voldoende te onderbouwen. Zo heeft de vrouw terecht opgemerkt dat de door de man gestelde hoogte van de vorderingen niet is te herleiden uit deze stukken. Zo heeft de man overgelegd een brief van [x] van 1 maart 2007 waarin gesproken wordt over een rekening courant schuld van € 368.104,00. De man heeft nog aangevoerd, dat uitgegaan dient te worden van de juistheid van de door hem genoemde vorderingen omdat deze vorderingen ook in aanmerking zijn genomen bij de waardering van de aandelen van Services B.V. De rechtbank constateert echter dat in het rapport van KPMG Meijburg & Co vermeld is dat "Het eventuele probleem met de rekening-courant schuld en de door de vennootschap geactiveerde verbouwing heeft zichzelf opgelost doordat die schuld geheel is afgelost en doordat die verbouwing geheel is afgeschreven". De rechtbank zal er van uit gaan dat de door de man genoemde vorderingen van Services B.V. op de huwelijksgemeenschap niet aanwezig waren, zodat zij geen verdeling behoeven.'
Voorts heeft de rechtbank in het eindvonnis onder rechtsoverweging 2.50. overwogen:
'De man dient aan de vrouw 2% (actuariële) rente te vergoeden vanaf 19 december 1996 tot heden over de waarde van de aandelen ad € 179.200,00 en € 869.100,00, over de waarde van de stamrechten ad € 63.556,00 en € 38.093,00, alsmede over de waarde van de pensioenrechten van de man en van de vrouw ad € 108.563,00 en € 11.799,00. De vrouw dient eenzelfde rente aan de man te vergoeden over de waarde ad € 29.000,00 van de veestapel, machines en inventaris van de zoogkoeienhouderij. Per saldo dient de man derhalve aan de vrouw te vergoeden 2% (actuariële) rente over een bedrag van € 1.241.311,00, waartoe hij zal worden veroordeeld.'
2.4. De rechtbank heeft onder punt 3.1. van het eindvonnis aan [eiser] boedelbestanddelen toegedeeld ten bedrage van € 1.264.285,-, alsmede de helft van de onder FBTO dan wel Interpolis bevindende uitkeringen (inclusief rente) terzake van diverse koopsompolissen, en de inboedel, voor zover [eiser] die onder zich heeft, alsmede 6 wandborden en een wandklok. Aan [gedaagde] zijn toegedeeld boedelbestanddelen ten bedrage van € 905.956,23 -waaronder de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats]-, alsmede de helft van de onder FBTO dan wel Interpolis bevindende uitkeringen (inclusief rente) terzake van diverse koopsompolissen, en de inboedel, voor zover [gedaagde] die onder zich heeft, behoudens de hiervoor genoemde 6 wandborden en de wandklok. Onder punt 3.2. van het eindvonnis is [eiser] veroordeeld om wegens overbedeling aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 158.580,45. Onder punt 3.3. van het eindvonnis is [gedaagde] veroordeeld om aan [eiser] de daar met name genoemde zaken af te geven. Daarnaast is [eiser] onder punt 3.4. van het eindvonnis veroordeeld om aan [gedaagde] 2% (actuariële) rente te vergoeden vanaf 19 december 1996 tot datum eindvonnis over een bedrag van € 1.241.311,00.
2.5. [eiser] heeft tegen de vonnissen van de rechtbank in de bodemprocedure hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
2.6. [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens in kort geding gedagvaard, in welke procedure hij -in conventie- schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 november 2007, voor zover onder 3.2. en 3.4. gewezen, heeft gevorderd totdat in de hoger beroepsprocedure een in kracht van gewijsde gegaan arrest is gewezen door het gerechtshof. De gevorderde schorsing is bij vonnis van 21 december 2007 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank afgewezen, waartoe hij heeft overwogen dat er geen sprake is van kennelijke juridische en feitelijke misslagen in het eindvonnis, en dat er evenmin sprake is van nieuwe feiten die maken dat in geval van tenuitvoerlegging aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal ontstaan. In reconventie heeft de voorzieningenrechter op vordering van [gedaagde] [eiser] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis mee te werken aan het opmaken en inschrijven van een akte van levering betreffende de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats].
2.7. Na het vonnis van 7 november 2007 heeft de notaris een concept transportakte aan partijen toegestuurd, waarop van de zijde van [eiser] geen commentaar is geleverd. Nadat [eiser] vervolgens bij voormeld kort geding vonnis was veroordeeld om mee te werken aan het opmaken en inschrijven van de leveringsakte heeft de advocaat van [eiser] bij brief van 11 januari 2008 enige aanpassingen in de door de notaris toegezonden concept transportakte voorgesteld, te weten het daarin opnemen van de oorzaak van het transport, zijnde niet alleen het vonnis van 7 november 2007 maar ook het kort geding vonnis van 21 december 2007, en voorts dat het niet noodzakelijk was om in de transportakte op te nemen dat de boerderij zonder daarop rustende beslagen en hypotheken zou worden geleverd. Bij brief van 21 januari 2008 heeft de advocaat van [gedaagde] medegedeeld aan [eiser] dat de in de concept transportakte aangebrachte wijzigingen voor [gedaagde] bezwaarlijk zijn en dat er getransporteerd dient te worden op basis van de eerder door de notaris toegezonden concept transportakte. Voorts is namens [gedaagde] aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen vanwege het niet voldoen aan de veroordeling tot medewerking aan het notarieel transport. Het door de notaris geplande transport heeft tot op heden niet plaatsgevonden.
2.8. [gedaagde] heeft beslag laten leggen op de aan [eiser] toekomende helft van de uitkeringen uit de koopsompolissen bij FBTO. FBTO heeft inmiddels de volledige uitkeringen ten bedrage van € 218.841,- aan [gedaagde] overgemaakt.
2.9. [eiser] heeft het vonnis van 7 november 2007 nog niet aan [gedaagde] laten betekenen. [gedaagde] heeft het kort geding vonnis van 21 december 2007 op 4 januari 2008 aan [eiser] laten betekenen.
2.10. [gedaagde] is op grond van het vonnis van 7 november 2007 tot executiemaatregelen overgegaan, met onder meer beslaglegging op de inboedel van [eiser], pensioenuitkeringen, bankrekeningen, aandelen en koopsompolissen
Het geschil en de beoordeling daarvan
a. het spoedeisend belang
3. Het spoedeisend belang ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter besloten in de aard van de gevraagde voorzieningen en is ook overigens door [gedaagde] niet betwist.
b. de schorsing van de executie/opheffing van beslagen
4.1. [eiser] vordert de schorsing van de executie van het vonnis van 7 november 2007, voor zover onder punt 3.2. en 3.4. gewezen. Hiertoe voert hij aan dat dit vonnis de volgende misslagen bevat:
a) ten onrechte is bij de waardering van de aandelen J.M. van Hunen Management Services B.V. (hierna te noemen: Services B.V.) rekening gehouden met goodwill. Deze vennootschap had geen klanten, zodat van goodwill geen sprake kan zijn.
b) ten onrechte is bij de verdeling geen rekening gehouden met vorderingen van Services B.V. op (de huwelijksgemeenschap van) partijen.
c) de rechtbank heeft onder punt 3.4. van het vonnis [eiser] veroordeeld tot betaling van een actuariële rentevergoeding aan [gedaagde] over bepaalde aan [eiser] toegescheiden vermogensbestanddelen vanaf datum echtscheiding, doch heeft verzuimd om [gedaagde] op haar beurt te veroordelen tot betaling van een rentevergoeding aan [eiser] over aan haar toegescheiden vermogensbestanddelen.
4.2. Gelet op de hiervoor genoemde misslagen is het volgens [eiser] waarschijnlijk dat het vonnis van 7 november 2007 (deels) vernietigd wordt door het gerechtshof en dat er alsdan een andere verdeling zal worden vastgesteld. De uitkomst hiervan zal zijn dat [eiser] een vordering op [gedaagde] heeft en niet, zoals thans, andersom. Onder die omstandigheden is het onaanvaardbaar dat [gedaagde] gerechtigd zou zijn om de reeds aangevangen executie onverkort voort te zetten en verdere gelden te innen van [eiser]. Hierdoor zal [eiser] onherstelbare schade lijden. Dit geldt te meer nu [eiser], indien het gerechtshof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank in eerste aanleg, het door [gedaagde] teveel geïnde bedrag niet zal kunnen terugvorderen van [gedaagde]. [gedaagde] heeft er namelijk voor gezorgd dat zij geen verhaalsmogelijkheden biedt. [gedaagde] heeft volgens [eiser] ook geen spoedeisend belang bij de executie van het vonnis van 7 november 2007, nu zij over eigen inkomsten en een eigen vermogen beschikt. Voorts dienen, mede gezien het vorenstaande, de gelegde beslagen door [gedaagde] te worden opgeheven, nu [eiser] bereid en in staat is om een bankgarantie te stellen voor het bedrag dat hij op grond van het vonnis van 7 november 2007 aan [gedaagde] verschuldigd is. Dit komt, rekening houdend met een bedrag van circa € 123.000,- dat [gedaagde] ten onrechte van FBTO heeft geïncasseerd, neer op een bankgarantie voor een bedrag van (hoogstens) € 340.000,-.
4.3. [gedaagde] stelt dat de vordering van [eiser] tot schorsing van de executie van het vonnis van 7 november 2007 niet in behandeling kan worden genomen, nu over diezelfde vordering reeds een oordeel is gegeven in het kort geding vonnis van 21 december 2007. In dit vonnis is geoordeeld dat het vonnis van 7 november 2007 geen misslagen bevat. Het opnieuw inhoudelijk behandelen van een op misslagen gegronde vordering tot schorsing van de executie is volgens [gedaagde] in strijd met het ne-bis-in-idem beginsel. Voorts is [eiser] niet in hoger beroep gegaan tegen het kort geding vonnis van 21 december 2007, waardoor dit vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen, zodat rechtens vast staat dat het vonnis van 7 november 2007 geen misslagen bevat.
4.4. [gedaagde] voert tevens aan dat er geen grond bestaat voor het opheffen van de gelegde beslagen wegens het stellen van een bankgarantie door [eiser]. Op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 7 november 2007 is [gedaagde] gerechtigd tot executie van dit vonnis om betaling van [eiser] te verkrijgen. Zij behoeft in dat licht bezien geen genoegen te nemen met een bankgarantie totdat er door het gerechtshof of de Hoge Raad onherroepelijk zal zijn beslist in de procedure betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
4.5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat [gedaagde] in beginsel gerechtigd is om het vonnis van 7 november 2007, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, jegens [eiser] ten uitvoer te leggen. Niet terzake doet of zij hierbij al dan niet een spoedeisend belang heeft, zoals door [eiser] is aangevoerd. In het onderhavige executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant ([gedaagde]) mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde ([eiser]) die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Het door [eiser] aangevoerde restitutierisico aan de zijde van [gedaagde] valt overigens buiten het hiervoor geschetste beoordelingskader dat de voorzieningenrechter in executiegeschillen dient te hanteren en zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.
4.6. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, kent het Nederlandse burgerlijk procesrecht niet het ongeschreven rechtsbeginsel ne bis in idem, inhoudende een verbod van herhaling van een eenmaal (ten principale) berechte rechtsvordering. Het staat [eiser] dus vrij om in dit kort geding wederom schorsing van de executie te vragen wegens misslagen in het vonnis van 7 november 2007. In dat geval zullen er -ten opzichte van het vorige kort geding- wel nieuwe feiten c.q. gronden moeten worden aangevoerd.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de stelling van [gedaagde] dat nu [eiser] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het kort geding vonnis van 21 december 2007 dit vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen, zodat, aldus [gedaagde], de voorzieningenrechter er in dit kort geding ook van uit moet gaan dat het vonnis van 7 november 2007 geen kennelijke misslagen bevat, geen steun in het recht vindt. [gedaagde] haalt hier de begrippen 'kracht van gewijsde' en 'gezag van gewijsde' door elkaar. Nu er niet binnen de door wettelijke termijn van vier weken hoger beroep is aangetekend tegen het kort geding vonnis van 21 december 2007 heeft dit vonnis inderdaad kracht van gewijsde gekregen; het vonnis is onherroepelijk geworden. Gezag van gewijsde betekent, zo bepaalt artikel 236 lid 1 Rv, dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen partijen bindende kracht hebben. Aan beslissingen vervat in een vonnis in kort geding komt echter geen gezag van gewijsde toe. Een vonnis in kort geding bevat namelijk slechts voorlopige oordelen en beslissingen waaraan partijen niet in een bodemprocedure en evenmin in een later kort geding gebonden zijn (zie HR 16-12-1994, NJ 1995, 213).
4.7. Ten aanzien van de gestelde kennelijke misslagen in het vonnis van 7 november 2007 oordeelt de voorzieningenrechter als volgt:
ad a. goodwill
In het kort geding vonnis van 21 december 2007 heeft de toenmalige voorzieningenrechter overwogen dat "[eiser] in de gelegenheid is geweest om zijn bezwaren tegen de door de deskundige aan Services B.V. toegekende goodwill kenbaar te maken, welke bezwaren de rechtbank in haar oordeelsvorming heeft betrokken, en dat om die reden niet kan worden geoordeeld dat er sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag". [eiser] heeft naar het oordeel van deze voorzieningenrechter ten opzichte van het vorige kort geding onvoldoende nieuwe feiten aangevoerd die tot het voorlopig oordeel zouden moeten leiden dat de rechtbank op het punt van de goodwill een in het eindvonnis kennelijke misslag heeft begaan. De inhoudelijke discussie tussen partijen omtrent de juistheid van de door KPMG Meijburg en Co aan Services BV toegekende goodwill zal derhalve in hoger beroep aan de orde moeten komen.
ad b. schuld aan Services BV
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het vonnis van 7 november 2007 wat betreft de schuld van de huwelijksgemeenschap aan Services BV een misslag bevat. De rechtbank heeft zich bij haar onder rechtsoverweging 2.10. gegeven oordeel dat de door [eiser] genoemde vorderingen van Services BV op (of spiegelbeeldig: de schulden aan Services BV van) de huwelijksgemeenschap niet aanwezig waren, mede gebaseerd op het rapport van KPMG Meijburg & Co, waarin is vermeld: "Het eventuele probleem met de rekening-courantschuld en de door de vennootschap geactiveerde verbouwing heeft zichzelf opgelost doordat die schuld geheel is afgelost en doordat die verbouwing geheel is afgeschreven."
Het feit dat in het rapport van KPMG Meijburg & Co wordt gesproken over de aflossing van een schuld van de huwelijksgemeenschap aan Services BV, impliceert naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat er wèl een schuld van de huwelijksgemeenschap aan Services BV bestond en dat daarmee bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap rekening had moeten worden gehouden. Hieraan doet niet af dat deze schuld inmiddels is afgelost door een van de ex-echtgenoten. In dat geval blijft er namelijk een bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap in aanmerking te nemen schuld van de huwelijksgemeenschap aan Services BV over. [eiser] heeft onvoldoende weersproken gesteld dat hij degene is geweest die na de echtscheiding de schuld aan Services BV heeft afgelost. Dit brengt in beginsel met zich dat [gedaagde] wat betreft de aflossing van de schuld aan Services als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap intern draagplichtig jegens [eiser].
ad c. actuariële rente over toegedeelde vermogensbestanddelen
[eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk weten te maken dat hier sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag. Weliswaar is in het dictum van het vonnis alleen [eiser] veroordeeld tot betaling van actuariële rente, maar niet nadat het bedrag aan vermogensbestanddelen waarover [gedaagde] rente aan [eiser] diende te betalen is afgetrokken van het bedrag aan vermogensbestanddelen waarover [eiser] rente aan [gedaagde] diende te betalen. Per saldo blijft dan een rentebetalingsverplichting van [eiser] jegens [gedaagde] over (zie rechtsoverweging 2.50. van het vonnis van 7 november 2007).
4.8. Gelet op de hiervoor onder overweging 4.7. sub b. vastgestelde misslag in het vonnis van 7 november 2007 acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat het vonnis op dit punt in hoger beroep geen stand zal houden en dat het gerechtshof, rekening houdend met het bestaan (hebben) van een schuld van de huwelijksgemeenschap aan Services waarvoor [gedaagde] jegens [eiser] in de onderlinge verhouding tussen partijen draagplichtig is, een andere wijze van verdeling zal vaststellen. Dit zal naar verwachting tot gevolg hebben dat er een lager bedrag wegens overbedeling van [eiser] dan het onder overweging 3.2. genoemde bedrag aan [gedaagde] worden toegekend of dat er aan [eiser] een bedrag wegens overbedeling van [gedaagde] zal worden toegekend, alsook dat er een andere renteveroordeling zal worden uitgesproken dan onder overweging 3.4. van het vonnis. Een en ander brengt met zich dat voortzetting van de executie van het vonnis van 7 november 2007 door [gedaagde] voorshands als onaanvaardbaar moet worden bestempeld, zodat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans voldoende aanleiding bestaat om de executie van het vonnis van 7 november 2007, voor zover onder punt 3.2. en 3.4. gewezen, te schorsen totdat er in de hoger beroepsprocedure een eindarrest is gewezen door het gerechtshof. De daartoe strekkende vordering van [eiser] is dan ook in zoverre toewijsbaar.
4.9. [eiser] heeft gevorderd dat [gedaagde] de gelegde conservatoire en maritale beslagen dient op te heffen. De voorzieningenrechter verstaat deze vordering aldus dat [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter deze beslagen opheft. Zoals de Hoge Raad reeds op 18 oktober 1991 heeft uitgemaakt (NJ 1992/4), dient daaraan op praktische gronden de voorkeur te worden gegeven: de uitvoering van het vonnis kan bij voorbeeld indien de beslaglegger tot opheffing onwillig of niet in staat is, anders nodeloze complicaties ondervinden. Voorts verstaat de voorzieningenrechter de onderhavige vordering van [eiser] aldus dat hij bedoelt dat de gelegde conservatoire beslagen, die met het vonnis van 7 november executoriaal zijn geworden, worden opgeheven evenals de maritale beslagen.
4.10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [eiser] bij opheffing van bedoelde beslagen op dit moment zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij handhaving hiervan en zal deze beslagen dan ook opheffen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat:
(i) [eiser] ten gevolge van deze beslagen niet over de beslagen goederen kan beschikken;
(ii) [eiser] zekerheid heeft aangeboden -middels een bankgarantie van Bank Bercoop- voor het bedrag waarop [gedaagde] ingevolge het vonnis van 7 november 2007 recht heeft, minus het bedrag dat [gedaagde] reeds via FBTO van [eiser] heeft geïncasseerd;
(iii) gelet op hetgeen hiervoor onder de overwegingen 4.7. sub b. en 4.8. is overwogen voorshands aannemelijk moet worden geacht dat aan [gedaagde] een lager bedrag toekomt dan hetgeen haar bij het vonnis van 7 november 2007 is toegekend;
(iv) er blijkens het vonnis van 7 november 2007 geen goederen door [eiser] aan [gedaagde] dienen te worden geleverd.
4.12. De door [eiser] te stellen zekerheid zal worden gesteld op een bedrag van
€ 340.000,-. Dit bedrag is tot stand gekomen door het bedrag waarop [gedaagde] recht heeft ingevolge het vonnis van 7 november 2007, zijnde een bedrag van (afgerond) circa
€ 460.000,-, te verminderen met een bedrag van € 120.000,-, zijnde (afgerond) de helft van de volledige koopsommenwaarde die [gedaagde] middels beslaglegging heeft geïncasseerd bij FBTO, hoewel haar ingevolge het vonnis van 7 november 2007 slechts de helft van die koopsommenwaarde toekwam.
c. medewerking aan de transportakte
5.1. [eiser] vordert dat [gedaagde] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld tot medewerking aan het passeren van de notariële akte tot levering van de voormalige echtelijke woning, zulks op basis van de laatstelijk -na de door de advocaat van [eiser] aangebrachte wijzigingen- door de notaris aan partijen toegezonden concept transportakte. [gedaagde] heeft volgens [eiser] geen enkel redelijk belang bij het weigeren van medewerking aan het notarieel transport op basis van deze (gewijzigde) concept transportakte. Zij is er kennelijk slechts op uit om dwangsommen te incasseren in plaats van mee te werken aan de uitvoering van het eindvonnis.
5.2. [gedaagde] acht zich niet gehouden tot medewerking aan het notarieel transport op basis van de door [eiser] gewijzigde concept transportakte. Zij voert daartoe aan dat [eiser] voor en tijdens het vorige kort geding tussen partijen geen bezwaren heeft geuit tegen de destijds door de notaris toegezonden concept transportakte. Eerst vlak voor de geplande transportdatum heeft [gedaagde] via de notaris vernomen dat [eiser] wijzigingen in de concept transportakte had aangebracht. Deze wijzigingen zijn door [eiser] niet aan [gedaagde] voorgelegd en zijn alleen maar bedoeld om de zaak te traineren. De wijzigingen die [eiser] heeft aangebracht, snijden volgens [gedaagde] juridisch gezien geen hout. [eiser] is wel degelijk gehouden om zijn onverdeelde helft van de voormalige echtelijke woning onbezwaard aan [gedaagde] te leveren, terwijl [eiser] deze onverdeelde helft moet leveren op grond van het vonnis van 7 november 2007, en niet ook dat van 21 december 2007. [gedaagde] is voorts van mening dat zij rauwelijks wordt gedagvaard. [eiser] heeft namelijk niet gereageerd op de brief van de advocaat van [gedaagde] d.d. 21 januari 2008.
5.3. Partijen twisten over de vraag op basis van welke concept transportakte het notarieel transport dient plaats te vinden: de na het vonnis van 7 november 2007 door de notaris aan partijen toegezonden concept transportakte of de concept transportakte zoals deze luidt na de door de advocaat van [eiser] aangebrachte wijzigingen. De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat het notarieel transport dient plaats te vinden op basis van de aanvankelijke concept transportakte en overweegt daartoe het volgende. Voldoende aannemelijk geworden is dat [eiser] na toezending van dit stuk door de notaris daartegen geruime tijd geen inhoudelijke bezwaren heeft geuit, ook niet ten tijde van het vorige kort geding, waarin de medewerking van [eiser] aan het notarieel transport van de voormalige echtelijke woning één van de geschilpunten was. Eerst op 11 januari 2008 heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de aanvankelijke concept transportakte en heeft zijn advocaat daarin wijzigingen aangebracht. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden moet dit bezwaar als tardief worden aangemerkt. [eiser] had zijn bezwaren tegen de aanvankelijke concept transportakte naar het oordeel van de voorzieningenrechter eerder naar voren dienen te brengen. Voor het niet in aanmerking nemen van de door [eiser] aangebrachte wijzigingen in de concept transportakte bestaat te meer reden, nu [eiser] deze wijzigingen niet aan [gedaagde] heeft voorgelegd en haar rauwelijks in rechte heeft aangesproken tot medewerking aan het notarieel transport op basis van de door zijn advocaat gewijzigde concept transportakte. De onderhavige vordering van [eiser] zal derhalve worden afgewezen.
e. afgifte zaken
6.1. [eiser] vordert dat [gedaagde] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld tot afgifte van de in het vonnis van 7 november 2007
(i) onder punt 3.1. genoemde zes wandborden en wandklok;
(ii) onder punt 3.3. genoemde zaken, behoudens de diploma's, getuigschriften en rapporten als vermeld onder de eerste drie gedachtestreepjes.
[gedaagde] heeft, hoewel zij daartoe bij voormeld vonnis is veroordeeld, tot op heden nagelaten om deze zaken aan [eiser] af te geven.
6.2. [gedaagde] voert tot haar verweer aan dat het vonnis van 7 november 2007 niet aan haar is betekend en haar geen bevel is gedaan door een deurwaarder om de genoemde zaken ter beschikking te stellen. De vordering van [eiser] is volgens [gedaagde] dan ook niet opeisbaar en dient te worden afgewezen. Bovendien is [gedaagde] rauwelijks gedagvaard.
6.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] een opeisbare vordering op [gedaagde] tot afgifte van vorenbedoelde zaken. In het eindvonnis is [gedaagde] veroordeeld tot afgifte daarvan, zonder dat daar een termijn aan verbonden is, zodat moet worden geoordeeld dat [gedaagde] vanaf datum vonnis -7 november 2007- gehouden was tot afgifte. Nu [gedaagde] tot op heden in gebreke is gebleven met het vrijwillig afgeven van deze zaken, zonder dat zij daarvoor enige redelijke grond heeft aangevoerd, heeft [eiser] er recht en belang bij dat [gedaagde] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld tot afgifte van deze zaken op korte termijn. De daartoe strekkende vordering van [eiser] is dan ook toewijsbaar.
6.4. De voorzieningenrechter zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort geding vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
f. proceskosten
7.1. [eiser] heeft betoogd dat de proceskosten tussen partijen dienen te worden gecompenseerd. [gedaagde] daarentegen is van mening dat [eiser], anders dan gebruikelijk in familierechtelijke zaken- in de proceskosten -tot het maximaal te liquideren bedrag ad € 9.475,- dient te worden veroordeeld, nu partijen al geruime tijd zijn gescheiden, zodat er van een familierechtelijke relatie geen sprake meer is, en het onderhavige kort geding volstrekt zinloos is, waardoor [gedaagde] nodeloos op kosten wordt gejaagd door [eiser].
7.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de stelling van [gedaagde] dat er sprake is van een onnodig kort geding geen hout snijdt, nu het merendeel van de vorderingen van [eiser] jegens haar toewijsbaar is geacht. [gedaagde] is dan ook niet nodeloos op kosten gejaagd door [eiser] met het instellen van zijn vorderingen in dit kort geding.
Voor het overige oordeelt de voorzieningenrechter dat hij geen reden ziet om af te wijken van de in zaken tussen ex-echtgenoten gebruikelijke compensatie van de proceskosten. Derhalve zal hierna dienovereenkomstig worden beslist.
g. uitvoerbaarheid
8. De gevraagde uitvoerbaar verklaring van dit vonnis op de minuut zal worden afgewezen, nu [eiser], voor wie terstond na deze uitspraak een grosse daarvan beschikbaar is, daarbij geen belang heeft.
9. De beslissing
De voorzieningenrechter:
schorst de executie van het bepaalde onder de punten 3.2. en 3.4. van het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 7 november 2007, gewezen onder rolnummer 56097 / HA ZA 02-975, totdat in de hoger beroepsprocedure een eindarrest is gewezen door het gerechtshof te Leeuwarden;
heft op de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde executoriale en maritale beslagen, onder de voorwaarde van gelijktijdige afgifte aan [gedaagde] van een bankgarantie op de gebruikelijke condities voor een bedrag van € 340.000,-;
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de in het eindvonnis van 7 november 2007 onder punt 3.1. genoemde wandklok en zes wandborden, alsmede de onder punt 3.3. van dat vonnis genoemde zaken, met uitzondering van de diploma's, getuigschriften en rapporten als vermeld onder de eerste drie gedachtestreepjes van punt 3.3., aan [eiser] af te geven;
bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen een dwangsom verbeurt van € 1.000,-;
verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 50.000,-;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en op alle dagen en uren;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Postma op 20 februari 2008.?
fn 343