2.1. [eiser] en [gedaagde] zijn op 15 december 1967 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden, inhoudende een gemeenschap van winst en verlies. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 1 mei 1996 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven op 19 december 1996. Hierdoor is de huwelijksgemeenschap tussen partijen ontbonden.
2.2. Omdat partijen niet in der minne tot een scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgemeenschap konden komen, heeft [eiser] bij dagvaarding van 9 maart 1999 gevorderd dat de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststelt. In deze procedure -met rolnummer 56097 / HA ZA 02-975- heeft de rechtbank, nadat er op 13 december 2000, 19 mei 2004 en 11 oktober 2006 tussenvonnissen waren gewezen, bij vonnis van 7 november 2007 (hierna ook te noemen: het eindvonnis) de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
2.3. In het eindvonnis heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 2.10. onder meer overwogen:
'Wat betreft het bestaan van de door de man genoemde vorderingen van € 20.234,97 (f 44.592,00) en € 330.595,68 (f 728.537,00) van Services B.V. op partijen c.q. de ontbonden huwelijksgemeenschap is in het tussenvonnis van 11 oktober 2006 overwogen, dat de man bij akte stukken dient te overleggen waaruit het bestaan van deze vorderingen blijkt. Tevens is toen overwogen dat de enkele vermelding van deze vorderingen op de balans per 31 december 1996, mede gelet op het verweer van de vrouw terzake, niet voldoende is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de nadien door de man bij akte in het geding gebrachte stukken -waaronder onder meer jaarstukken uit 1994 en een belastingaangifte uit 1992- onvoldoende om zijn stelling voldoende te onderbouwen. Zo heeft de vrouw terecht opgemerkt dat de door de man gestelde hoogte van de vorderingen niet is te herleiden uit deze stukken. Zo heeft de man overgelegd een brief van [x] van 1 maart 2007 waarin gesproken wordt over een rekening courant schuld van € 368.104,00. De man heeft nog aangevoerd, dat uitgegaan dient te worden van de juistheid van de door hem genoemde vorderingen omdat deze vorderingen ook in aanmerking zijn genomen bij de waardering van de aandelen van Services B.V. De rechtbank constateert echter dat in het rapport van KPMG Meijburg & Co vermeld is dat "Het eventuele probleem met de rekening-courant schuld en de door de vennootschap geactiveerde verbouwing heeft zichzelf opgelost doordat die schuld geheel is afgelost en doordat die verbouwing geheel is afgeschreven". De rechtbank zal er van uit gaan dat de door de man genoemde vorderingen van Services B.V. op de huwelijksgemeenschap niet aanwezig waren, zodat zij geen verdeling behoeven.'
Voorts heeft de rechtbank in het eindvonnis onder rechtsoverweging 2.50. overwogen:
'De man dient aan de vrouw 2% (actuariële) rente te vergoeden vanaf 19 december 1996 tot heden over de waarde van de aandelen ad € 179.200,00 en € 869.100,00, over de waarde van de stamrechten ad € 63.556,00 en € 38.093,00, alsmede over de waarde van de pensioenrechten van de man en van de vrouw ad € 108.563,00 en € 11.799,00. De vrouw dient eenzelfde rente aan de man te vergoeden over de waarde ad € 29.000,00 van de veestapel, machines en inventaris van de zoogkoeienhouderij. Per saldo dient de man derhalve aan de vrouw te vergoeden 2% (actuariële) rente over een bedrag van € 1.241.311,00, waartoe hij zal worden veroordeeld.'
2.4. De rechtbank heeft onder punt 3.1. van het eindvonnis aan [eiser] boedelbestanddelen toegedeeld ten bedrage van € 1.264.285,-, alsmede de helft van de onder FBTO dan wel Interpolis bevindende uitkeringen (inclusief rente) terzake van diverse koopsompolissen, en de inboedel, voor zover [eiser] die onder zich heeft, alsmede 6 wandborden en een wandklok. Aan [gedaagde] zijn toegedeeld boedelbestanddelen ten bedrage van € 905.956,23 -waaronder de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats]-, alsmede de helft van de onder FBTO dan wel Interpolis bevindende uitkeringen (inclusief rente) terzake van diverse koopsompolissen, en de inboedel, voor zover [gedaagde] die onder zich heeft, behoudens de hiervoor genoemde 6 wandborden en de wandklok. Onder punt 3.2. van het eindvonnis is [eiser] veroordeeld om wegens overbedeling aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 158.580,45. Onder punt 3.3. van het eindvonnis is [gedaagde] veroordeeld om aan [eiser] de daar met name genoemde zaken af te geven. Daarnaast is [eiser] onder punt 3.4. van het eindvonnis veroordeeld om aan [gedaagde] 2% (actuariële) rente te vergoeden vanaf 19 december 1996 tot datum eindvonnis over een bedrag van € 1.241.311,00.
2.5. [eiser] heeft tegen de vonnissen van de rechtbank in de bodemprocedure hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
2.6. [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens in kort geding gedagvaard, in welke procedure hij -in conventie- schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 november 2007, voor zover onder 3.2. en 3.4. gewezen, heeft gevorderd totdat in de hoger beroepsprocedure een in kracht van gewijsde gegaan arrest is gewezen door het gerechtshof. De gevorderde schorsing is bij vonnis van 21 december 2007 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank afgewezen, waartoe hij heeft overwogen dat er geen sprake is van kennelijke juridische en feitelijke misslagen in het eindvonnis, en dat er evenmin sprake is van nieuwe feiten die maken dat in geval van tenuitvoerlegging aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal ontstaan. In reconventie heeft de voorzieningenrechter op vordering van [gedaagde] [eiser] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis mee te werken aan het opmaken en inschrijven van een akte van levering betreffende de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats].
2.7. Na het vonnis van 7 november 2007 heeft de notaris een concept transportakte aan partijen toegestuurd, waarop van de zijde van [eiser] geen commentaar is geleverd. Nadat [eiser] vervolgens bij voormeld kort geding vonnis was veroordeeld om mee te werken aan het opmaken en inschrijven van de leveringsakte heeft de advocaat van [eiser] bij brief van 11 januari 2008 enige aanpassingen in de door de notaris toegezonden concept transportakte voorgesteld, te weten het daarin opnemen van de oorzaak van het transport, zijnde niet alleen het vonnis van 7 november 2007 maar ook het kort geding vonnis van 21 december 2007, en voorts dat het niet noodzakelijk was om in de transportakte op te nemen dat de boerderij zonder daarop rustende beslagen en hypotheken zou worden geleverd. Bij brief van 21 januari 2008 heeft de advocaat van [gedaagde] medegedeeld aan [eiser] dat de in de concept transportakte aangebrachte wijzigingen voor [gedaagde] bezwaarlijk zijn en dat er getransporteerd dient te worden op basis van de eerder door de notaris toegezonden concept transportakte. Voorts is namens [gedaagde] aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen vanwege het niet voldoen aan de veroordeling tot medewerking aan het notarieel transport. Het door de notaris geplande transport heeft tot op heden niet plaatsgevonden.
2.8. [gedaagde] heeft beslag laten leggen op de aan [eiser] toekomende helft van de uitkeringen uit de koopsompolissen bij FBTO. FBTO heeft inmiddels de volledige uitkeringen ten bedrage van € 218.841,- aan [gedaagde] overgemaakt.
2.9. [eiser] heeft het vonnis van 7 november 2007 nog niet aan [gedaagde] laten betekenen. [gedaagde] heeft het kort geding vonnis van 21 december 2007 op 4 januari 2008 aan [eiser] laten betekenen.
2.10. [gedaagde] is op grond van het vonnis van 7 november 2007 tot executiemaatregelen overgegaan, met onder meer beslaglegging op de inboedel van [eiser], pensioenuitkeringen, bankrekeningen, aandelen en koopsompolissen