ECLI:NL:RBLEE:2008:BC6746

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1835
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking subsidie voor halve houtwal op basis van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 13 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging Eastermars Lânsdouwe (VEL) en het college van gedeputeerde staten van Fryslân. De eiseres, VEL, had bezwaar aangetekend tegen de intrekking van een subsidie die eerder was verleend voor de instandhouding van een houtwal. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de subsidie in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat verweerder in het verleden op grote schaal subsidies voor halve houtwallen had verstrekt, ondanks dat dit in strijd was met de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (San). De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de provincie Fryslân het griffierecht van € 285 aan eiseres moest terugbetalen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 644.

De rechtbank overwoog dat de San niet verzet tegen subsidiëring van een halve houtwal, maar dat de intrekking van de subsidie niet deugdelijke motivering had. De rechtbank stelde vast dat er geen wijziging in de gedragslijn van verweerder was geweest en dat eiseres erop mocht vertrouwen dat de subsidie niet zou worden ingetrokken. De rechtbank gaf aan dat verweerder opnieuw moest beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het gelijkheidsbeginsel en de motiveringsplicht van bestuursorganen bij het intrekken van subsidies.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/1835
uitspraak van 13 maart 2008 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
de Vereniging Eastermars Lânsdouwe (VEL),
gevestigd te Drachten,
eiseres,
gemachtigde: mr. P. Sipma, advocaat te Drachten,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder,
gemachtigde: mr. N.G.M. Hendricks, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit (LNV).
Procesverloop
Bij brief van 21 juni 2007 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (San), hierna: het bestreden besluit.
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 8 januari 2008. Namens eiseres zijn verschenen [naam] (hierna: [X]), werkzaam bij LTO Noord Projecten te Drachten, en [naam], voorzitter van de Noardlike Fryske Wâlden (NFW), bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Motivering
Op 1 januari 2007 is de Regeling inrichting landelijk gebied (hierna: RILG) in werking getreden. Op basis van art. 4 lid 1 en de bijlage van de RILG wordt de afhandeling van bezwaar- en beroepschriften die na 1 januari 2007 in het kader van de RILG worden ingediend, overgedragen van het Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit (LNV) naar Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie waarin de desbetreffende beheerseenheid is gelegen. Waar in deze uitspraak gesproken wordt van "verweerder" moet tot die datum dan ook worden gelezen: de Minister van LNV.
De NFW bestaat uit zes verenigingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, waaronder eiseres. Zij heeft op 18 september 2003 onder meer ten behoeve van maatschap [naam] te Eastermar (hierna: [Y]) subsidie in het kader van de San aangevraagd.
Bij besluit van 18 mei 2004 -voor zover hier van belang- heeft verweerder aan eiseres ten behoeve van [Y] voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009 een subsidie van € 236,76 verstrekt voor de instandhouding en het beheer van een houtwal (beheerseenheid 140, code: 3651, pakketnaam: houtkade, houtwal, haag en singel).
Eiseres heeft verweerder op 10 juni 2004 onder meer meegedeeld dat de subsidie voor voormelde houtwal op 1 april 2004 geheel is overgedragen aan maatschap [naam] te Eastermar (hierna: [Z]). Daarbij is aangegeven dat [Z] de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit deze subsidie wenst over te nemen.
Bij besluit van 28 juli 2006 -voor zover hier van belang- heeft verweerder de ten behoeve van de houtwal verstrekte subsidie ingetrokken, welke beslissing verweerder bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd. Verweerder is van mening dat het op grond van de San niet mogelijk is om voor een halve houtwal subsidie aan te vragen, zoals in het onderhavige geval is gebeurd. Wel is mogelijk dat de subsidie voor één houtwal wordt aangevraagd door de twee eigenaren van de houtwal, aldus verweerder.
Namens eiseres is in hoofdzaak aangevoerd dat de San zich niet verzet tegen het verstrekken van subsidie voor een halve houtwal. Daarnaast is namens eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en, in samenhang daarmee, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. In dit verband is er op gewezen dat verweerder destijds, in 2004, ten behoeve van [Y] subsidie heeft verleend voor een halve houtwal. Bovendien heeft verweerder ook in talloze andere gevallen in het werkgebied van de NFW subsidies voor halve houtwallen verstrekt. Eiseres mocht er derhalve op vertrouwen dat de subsidie voor de onderhavige halve houtwal niet zou worden ingetrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van art. 2 van de San kan verweerder -kort gezegd- subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van de landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 32 tot en met 46 van de San.
Art. 4:48 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger kan wijzigen indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Bijlage 32 van de San heeft betrekking op het landschapspakket 'houtwal'. In deze bijlage is onder punt 1 opgenomen dat een houtwal een vrijliggend lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken is. De gemachtigde van verweerder heeft bij haar pleitnota de beleidsregel Objectivering doelpakketten gevoegd. Uit bijlage 14 van deze beleidsregel blijkt dat 'vrijliggend' betekent dat het landschapselement in de lengterichting niet mag grenzen aan andere opgaande begroeiing van bomen en struiken. Indien twee elementen met begroeiing van bomen en struiken worden gescheiden door in het veld duidelijk herkenbare topografische grenzen zoals wegen, paden, greppels of sloten worden ze als twee vrijliggende elementen beschouwd. Twee landschapselementen die voldoen aan twee verschillende landschapspakketten en die grenzen aan elkaar zijn vrijliggend, ook al worden ze niet gescheiden door in het veld duidelijk herkenbare topografische grenzen. Twee begroeiingen met opgaande bomen of struiken die niet gescheiden worden door een in het veld duidelijk herkenbare topografische grens zijn niet vrijliggend.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het onderhavige geval sprake is van de gedeelde eigendom van een houtwal. De eigendomsgrens tussen de aan weerszijden van de houtwal gelegen percelen ligt in het hart -in de lengterichting- van de houtwal. Dit betekent dat de gebruikers van de percelen aan weerszijden van de houtwal voor ieder de helft eigenaar zijn van de houtwal. Hieruit volgt echter niet dat sprake is van twee aparte landschapselementen (twee halve houtwallen) die elk voor subsidiëring in aanmerking komen. Hiervoor is immers vereist dat de halve houtwallen van elkaar zijn gescheiden door enige topografische grens als bedoeld in bijlage 14. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is. Hierdoor is met betrekking tot de onderhavige houtwal niet voldaan aan de criteria om te kunnen spreken van het landschapspakket 'houtwal' in de zin van bijlage 32 van de San. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat de San zich verzet tegen subsidiëring van deze houtwal, zodat het beroep op dit punt niet kan slagen. Overigens kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat eiseres dit standpunt in feite deelt. In dit verband wijst de rechtbank op hetgeen [X] heeft aangegeven in zijn namens eiseres ingediende bezwaarschrift van 29 augustus 2006 (pagina 1, vierde alinea) tegen het besluit van 28 juli 2006.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel en, in samenhang daarmee, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, slaagt echter wel. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder in het verleden op grote schaal uit praktische overwegingen, in strijd met de San, halve houtwallen in aanmerking heeft gebracht voor subsidie. Dit is ook gebeurd ten aanzien van de halve houtwal van [Y], zoals die later overgenomen is door [Z]. Dit roept de vraag op waarom verweerder in afwijking van de door hem in de praktijk gehanteerde gedragslijn de aan eiseres ten behoeve van [Y] en later ten behoeve van [Z] verstrekte subsidie voor een halve houtwal heeft ingetrokken. Dit klemt te meer nu niet gebleken is dat verweerder op enig moment vóór verlening van de onderhavige subsidie zijn gedragslijn heeft gewijzigd, laat staan dat verweerder eiseres hieromtrent heeft geïnformeerd. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het bestreden besluit op dit punt een deugdelijke motivering. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres tot uitdrukking gebracht dat verweerder in overleg is getreden met het Ministerie van LNV (naar de rechtbank begrijpt: de Dienst Regelingen) over het intrekken van subsidies voor halve houtwallen en dat er duidelijke signalen bestaan dat verweerder er op heeft aangedrongen dat niet langer subsidies voor halve houtwallen worden ingetrokken; verweerder acht dergelijke subsidies gewenst, ook in de toekomst, aldus de gemachtigde van eiseres. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde het bestaan van voorbedoeld overleg bevestigd, maar aangegeven dat dit overleg nog niet heeft geleid tot concrete resultaten.
Gelet op het vorenstaande en op art. 8:74 lid 1 Awb zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 aan haar dient te vergoeden.
Tevens bestaat aanleiding verweerder onder toepassing van art. 8:75 lid 1 Awb te veroordelen in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiseres € 644 (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322) ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank wijst de provincie Fryslân aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de provincie Fryslân het griffierecht van € 285 aan eiseres moet terugbetalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 644, onder aanwijzing van de provincie Fryslân als de rechtspersoon die deze kosten aan haar moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.