zaaknummer / rolnummer: 81213 / HA ZA 07-176
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. S.A. Roodhof,
advocaat mr. C.F.W.A. Hamm te Dordrecht,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOGA B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagde,
procureur mr. J.B. Dijkema,
advocaat mr. W.B.J. van Overbeek te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Koga genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is industrieel ontwerper. [eiser] heeft een fietsframe ("de spanfiets" ) ontwikkeld, dat als bijzonder kenmerk heeft dat het haar sterkte en stijfheid mede ontleent aan dunne voorgepannen spanstaven. [eiser] heeft dit frame, althans een daarop lijkend frame eind jaren '60 ontworpen. Eind jaren '70 heeft [eiser] contact gehad met de fietsenfabrikant Union betreffende de ontwikkeling en productie van dit frame, dat toen nog werd aangeduid als "draadfiets". De samenwerking met Union heeft geleid tot een zichtexemplaar van de fiets dat is tentoongesteld op de "Rijwiel Rai" in Amsterdam in 1980.
De samenwerking met Union heeft er niet toe geleid dat het frame verder is ontwikkeld en (als fiets) op de markt is gebracht. Dat zelfde geldt voor een door de sociale werkplaats van de gemeente 's Gravenhage geproduceerde (soortgelijke) spanfiets.
Aan de door [eiser] ontworpen spanfiets is in de loop der jaren in diverse media aandacht besteed. Naast lovende kritieken over onder meer de vormgeving zijn kritischer beschouwingen gewijd aan de technische eigenschappen van het ontwerp, vooral op het punt van de torsie-stijfheid van het frame.
2.2. Koga houdt zich bezig met het ontwerpen, vervaardigen en op de markt brengen van (kwalitatief hoogwaardige) fietsen in het hogere marktsegment. Koga beschouwt innovatie als haar grote kracht.
2.3. [eiser] heeft zich in 2004 bij Koga gemeld met een door hem herzien ontwerp van de spanfiets om met Koga de mogelijkheden voor het produceren en het op de markt brengen van de spanfiets te onderzoeken. Koga was enthousiast over het ontwerp en zag mogelijkheden om het als "Koga-special" op de markt te brengen.
2.4. Partijen hebben op 13 januari 2005 met elkaar gesproken over het (mogelijk) door Koga in productie nemen en op de markt brengen van de spanfiets. In februari 2005 is nader overleg tussen [eiser] en Koga gevolgd over de (technische) aspecten van de fiets.
2.5. Koga heeft op 30 maart 2005 een e-mail aan [eiser] gestuurd met - voorzover van belang- de volgende inhoud:
"Belangrijke factoren voor het slagen van het project zijn:
1. de resultaten van het eerste - nu te vervaardigen - prototype in aluminium.
2. ook de kostenindicatie voor de investering in de matrijzen voor de uiteindelijke vervaardiging in carbon zijn van essentieel belang.
Beide factoren zullen van doorslag zijn voor de haalbaarheid van het project en wil ik dus meenemen als "go/no-go" stap voorafgaand aan de te tekenen overeenkomst; (of meenemen in de overeenkomst). Naast deze noodzakelijke formele zaken blijven we natuurlijk enthousiast over deze samenwerking en zien de ontwikkelingen met "spanning" tegemoet."
2.6. [eiser] heeft op 5 april 2005 zogenaamde 3D- tekeningen van het frame aan Koga heeft gestuurd, waarna partijen op 12 april 2005 een "Licentieovereenkomst" hebben gesloten. Voorzover voor de beoordeling van belang bevat die overeenkomst de volgende bepalingen:
Dat DLH ( [eiser], toevoeging rechtbank) fietsframes heeft ontworpen genaamd "Spanfiets" (zie bijlagen), hierna te noemen "Ontwerp", en dat KOGA het Ontwerp wenst te vervaardigen en verkopen,
Komen partijen als volgt overeen:
Artikel 1. Licentie
DLH verleent aan KOGA, en KOGA accepteert, het recht tot het exclusief verveelvoudigen en (doen) openbaar maken van het Ontwerp. Bedoelde licentie omvat mede de bevoegdheid het Ontwerp te vervaardigen of te doen vervaardigen door loonfabrikanten.
Artikel 3. Duur
De overeenkomst vangt aan op de dag van ondertekening door Partijen. Indien KOGA binnen 18 maanden na ondertekening overgaat tot vervaardiging en verkoop van het Ontwerp geldt de licentie voor onbepaalde tijd. Indien dit niet plaatsvindt vallen alle rechten zonder verrekeningen terug aan DLH.
Artikel 5. Royalty/ Vergoedingen
Koga en DLH hebben als uitgangspunt een verkoopprijs voor een complete Spanfiets (Ontwerp + overige noodzakelijke onderdelen) van ongeveer Euro 2000,--. Op basis van dit uitgangspunt is KOGA aan DLH een royalty verschuldigd voor de op het Ontwerp verleende licentie. De royalty is verschuldigd over ieder door KOGA verkochte afgemonteerde Fiets inclusief het Ontwerp (…).
Artikel 11 Beëindiging
(…)
Indien KOGA de exploitatie van het Ontwerp staakt, deelt zij dat en de datum waarop de exploitatie wordt gestaakt aan DLH mee. In dat geval kan DLH deze overeenkomst beëindigen per aangetekende brief met ontvangstbevestiging tegen de datum waarop KOGA de exploitatie staakt. (…).
2.7. Koga heeft op basis van de door [eiser] toegezonden tekeningen een prototype in aluminium van de fiets laten maken. Koga heeft bij e-mail van 8 september 2005 aan [eiser] laten weten dat dit prototype klaar was. Bij e-mail van 9 september 2005 heeft Koga aan [eiser] bericht:
"Na opbouw van een complete fiets kunnen we pas de echt goed bepalen of het commercieel verantwoord is om door te gaan, en dit zal uiteraard mede afhankelijk zijn van de reactie van verkoop.
Het is mogelijk dit frame in carbon te vervaardigen, en zelfs aan te raden i.v.m. het gewicht en de speciale vormgeving".
2.8. Partijen hebben vervolgens in verband met de wijze van aanbrengen van de spandraden aan het aluminium frame overleg met elkaar gevoerd. Nadat Koga in februari 2006 aan [eiser] heeft laten weten dat de fiets klaar was, heeft zij bij e-mail van 2 maart 2006 aan de [eiser] bericht:
"Graag zouden we op korte termijn het ontwikkelingstraject van de spanfiets nogmaals met jou doorspreken. Het zal hierbij gaan over het investeringsplaatje, en de technisch constructieve aspecten van het frame(…)."
2.9. Partijen hebben op 7 maart 2006 een bespreking met elkaar gevoerd, naar aanleiding waarvan [eiser] bij brief van 8 maart 2006 zijn teleurstelling heeft uitgesproken over de volgens hem bij de toezeggingen van Koga achterblijvende voortgang van de ontwikkeling van de spanfiets. Koga heeft bij e-mail van dezelfde datum aan [eiser] voorgesteld een haalbaarheidstudie te doen en bij e-mail van 27 maart 2006 heeft zij [eiser] voorgesteld een offerte te vragen voor een zogenaamde FEM-analyse en de bouw van een prototype in carbon.
2.10. Koga heeft bij e-mail van 23 mei 2006 aan [eiser], naar aanleiding van diens verzoek om informatie over de voortgang, bericht dat zij in afwachting was van offertes van haar carbonspecialisten en dat zij een probleem had met de carbonproductie vanwege beperkte capaciteit. Op grond daarvan heeft Koga [eiser] gevraagd nog enig geduld op te brengen, omdat de kosten en risico's van het project te groot zijn om zonder FEM-analyse aan de slag te gaan. [eiser] heeft bij e-mail van 23 mei 2006 begrip getoond voor de situatie en een suggestie gedaan om voor een FEM-analyse BPO in Delft in te schakelen. Koga heeft daarmee ingestemd en [eiser] verzocht het contact te leggen met BPO. BPO heeft naar aanleiding daarvan op 1 juni 2006 een offerte uitgebracht voor een FEM-analyse.
Partijen hebben deze offerte op 16 augustus 2006 besproken.
2.11. [eiser] heeft bij brief van 21 augustus 2006 aan Koga bericht geen serieuze aanpak bij Koga te bespeuren in de realisatie van de spanfiets:
"De heer [a], directeur van BPO, had verleden week vrijdag om 14.00 uur een in Juni van dit jaar met de heer [b] gemaakte afspraak in Heerenveen, maar deze was er niet. Het ging om het doorspreken van de gefaseerde offerte voor de vaststelling van haalbaarheid en ontwikkeling. Aan die afspraak zat vgls. de eerdere toezegging van dhr. [b] vast dat KOGA vervolgens met een planning zou komen.(…).
Inmiddels zijn we bij het einde van de termijn waarop KOGA de spanfiets gerealiseerd zou hebben maar er is tot dusver niets zinvols ondernomen ondanks mijn (herhaald) aandringen, adviezen, extra inspanningen en de beloften.
Ik zie nu geen argumenten meer waaruit blijkt dat KOGA serieus van zins is de overeenkomst na te komen. Wel voor het tegendeel.
Vandaar dat ik geen andere weg meer zie dan u te factureren voor een bedrag van EU 100.000,- voor door mij gemaakte kosten en de veroorzaakte marktachterstand.(…)."
2.12. Koga heeft bij brief van 23 augustus 2006 daarop het volgende aan [eiser] laten weten:
"Sinds april 2005 zijn we bezig geweest te bezien of het mogelijk is het door u gemaakte ontwerp voor een 'spanfiets' om te zetten in een daadwerkelijk te vervaardigen en door ons te verkopen fiets. Daartoe hebben we onder meer een proefexemplaar gemaakt.
Inmiddels moeten we constateren dat het geen haalbare kaart lijkt de fiets in ons assortiment op te nemen
* de extra mankracht die we daarvoor moeten inzetten is niet of moeilijk beschikbaar, we hebben een capaciteitsprobleem
* de met de vervaardiging verband houdende kosten zijn aanmerkelijk
* de te verwachten omzet is laag, we hebben tot nu toe weinig positieve feedback
gekregen
* er zijn vraagtekens bij de constructie
Een en ander heeft ons doen besluiten om dit project stop te zetten. Dit betekent dat alle rechten weer aan u terugvallen. (…).
2.13. [eiser] heeft bij brief van zijn advocaat van 19 oktober 2006 de overeenkomst tussen partijen ontbonden en aanspraak gemaakt op vervangende schadevergoeding.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat en na vermeerdering van eis - veroordeling van Koga tot betaling van EUR 137.500,--, althans een zodanig bedrag dat de rechtbank juist en rechtvaardig acht, vermeerderd met rente en buitengerechtelijk kosten ad EUR 1.842,--, met veroordeling van Koga in de kosten van het geding.
3.2. Koga voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] heeft bij conclusie van repliek zijn eis vermeerderd. Koga heeft tegen die eisvermeerdering geen bezwaar gemaakt, terwijl de rechtbank ook ambtshalve geen gronden aanwezig acht voor het oordeel dat deze eisvermeerdering in strijd is met een goede procesorde. De rechtbank zal daarom recht doen op de vordering zoals die na eisvermeerdering is komen te luiden.
4.2. [eiser] legt in essentie aan zijn vorderingen ten grondslag dat Koga tekort is geschoten in de nakoming van de licentieovereenkomst doordat zij niet tot productie en verkoop van de spanfiets is overgegaan en zich (bovendien) onvoldoende heeft ingespannen om tot die productie en verkoop te komen. Koga verweert zich tegen die stellingen. Haar betoog komt er op neer dat de licentieovereenkomst haar niet verplicht tot het in productie nemen en verkopen van de spanfiets en dat zij zich voldoende heeft ingespannen om tot mogelijke productie en verkoop van de spanfiets te komen, maar dat die niet haalbaar zijn gebleken omdat aan de spanfiets teveel bezwaren kleefden. De rechtbank zal hierna, voor zover dit voor de beoordeling van belang is, specifieker op de stellingen van partijen ingaan.
4.3. De rechtbank overweegt dat uit de tekst van de licentieovereenkomst, de diverse artikelen in onderling verband en samenhang beschouwd, niet zonder meer volgt dat Koga jegens [eiser] de verbintenis op zich heeft genomen om tot daadwerkelijke productie en verkoop van de spanfiets over te gaan, zoals in de stellingen van [eiser] besloten ligt. Blijkens de tekst van de licentieovereenkomst heeft [eiser] het recht om de spanfiets te produceren en te verkopen aan Koga overgedragen, waartegenover Koga een vergoeding per verkochte fiets aan [eiser] diende te betalen. Nu komt het bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van de tussen partijen gesloten overeenkomst niet alleen aan op de tekst van de licentieovereenkomst (hoewel daaraan het nodige gewicht mag worden toegekend) maar ook op wat partijen aangaande de inhoud van de overeenkomst over en weer uit elkaars verklaringen redelijkerwijs hebben mogen begrijpen, een en ander bezien tegen de achtergrond van de omstandigheden van het geval.
[eiser] heeft in dit verband gewezen op de bespreking die partijen op 13 januari 2005 met elkaar hebben gevoerd en waarin volgens hem afspraken zijn gemaakt omtrent de wijze van samenwerking tussen partijen betreffende de productie en de verkoop van de spanfiets.
[eiser] heeft echter niet aangegeven wat in die bespreking in concreto aan de orde is geweest tussen partijen en op grond van welke specifieke verklaringen [eiser] er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat Koga zich anders of tot meer had verbonden dan volgt uit de (nadien) opgemaakte licentieovereenkomst.
4.4. De rechtbank overweegt verder dat de overeenkomst tussen partijen niet alleen de door partijen beoogde rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke voortvloeien uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, die partijen jegens elkaar in acht moet nemen. Dat volgt niet alleen uit artikel 6:248 BW, maar ook reeds uit artikel 6:2 BW. In dit verband heeft [eiser] gesteld dat Koga zich behoorde in te spannen om tot productie en verkoop van de fiets te komen en dat zij dit, zo blijkt uit de gang van zaken na het tekenen van de licentieovereenkomst, onvoldoende serieus heeft gedaan: zij heeft anders gehandeld dan partijen met betrekking tot de ontwikkeling van de spanfiets voor ogen stond, zij heeft [eiser] "aan het lijntje gehouden" en haar mankracht besteed aan de ontwikkeling van een ander ontwerp.
4.5. De rechtbank stelt vast dat Koga - terecht - niet het uitgangspunt bestrijdt dat zij zich bij haar handelen diende te laten leiden door de jegens [eiser] in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. Koga heeft weliswaar betwist dat zij zich ervoor diende in te spannen om de spanfiets in productie te nemen, maar de rechtbank volgt haar niet in dat standpunt. [eiser] heeft als ontwerper van de spanfiets en de vergoeding die hem bij verkoop van spanfietsen in het vooruitzicht is gesteld er immers een gerechtvaardigd belang bij dat de spanfiets zou worden geproduceerd en op de markt zou worden gebracht. Daarvoor was hij afhankelijk van Koga als producent. Waar het derhalve om gaat is de beantwoording van de vraag of Koga zich, zoals [eiser] stelt, onvoldoende heeft ingespannen.
4.6. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de door Koga te verrichten inspanningen Koga als (mogelijke) producent van de spanfiets in redelijkheid (enige) beleidsvrijheid toekomt bij haar beoordeling of zij de spanfiets daadwerkelijk in productie zou nemen. Koga diende immers de kosten van ontwikkeling, productie en verkoop van de fiets te dragen. Uit de stellingen van [eiser] blijkt dat ook hij onderkent dat "haalbaarheid" van de spanfiets (daargelaten of dit alleen technische of ook commerciële haalbaarheid was) onderwerp van onderzoek vormde en van invloed was op de beslissingen van Koga. Die haalbaarheid was blijkens de correspondentie tussen partijen een belangrijk aspect voor de vraag of de spanfiets in productie moest worden genomen. De rechtbank wijst daartoe bijvoorbeeld op de e-mail van 30 maart 2005 van Koga (rechtsoverweging 2.5). De rechtbank tekent daarbij aan dat het gezien de historie van het ontwerp ook geen uitgemaakte zaak was dat de spanfiets zonder meer in productie kon worden genomen.
4.7. Uit de in rechtsoverweging 2 weegegeven feiten blijkt verder dat partijen in overleg zijn getreden omtrent de ontwikkeling van de spanfiets, welk overleg in een tijdsbestek van enkele maanden na het ondertekenen van de licentieoverenkomst heeft geleid tot het produceren van een aluminium exemplaar van de spanfiets, waarna partijen vervolgens in overleg zijn getreden omtrent de verdere ontwikkeling, onder meer met betrekking tot de FEM-analyse en de bouw van een prototype in carbon.
4.8. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat [eiser] zich kennelijk in hoofdlijnen in de gekozen gang van zaken kon vinden, althans daar blijkt niet uit dat hij de door Koga gekozen route om tot mogelijke ontwikkeling van de spanfiets te komen heeft afgewezen. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat partijen niet zijn overeengekomen dat een zichtexemplaar van de spanfiets in aluminium zou worden gemaakt in verband met de beoordeling van de technische haalbaarheid van de fiets, maar niet blijkt dat hij zich gedurende het proces daartegen heeft verzet.
4.9. Met betrekking tot de tijdsduur van het ontwikkelingsproces heeft [eiser] gesteld dat binnen enkele weken de haalbaarheid duidelijk zou zijn. Koga heeft die stelling betwist. De rechtbank overweegt dat de stelling van [eiser] moeilijk valt te rijmen met de ontwikkeling van de spanfiets die met zijn instemming op gang is gekomen, terwijl Koga voor het tijdsverloop met name waar het ging om het vervaardigen van een carbonfiets en het doen verrichten van een FEM-analyse een verklaring aan [eiser] heeft gegeven, te weten de daaraan verbonden kosten en de geringe mogelijkheden om een en ander te kunnen uivoeren. [eiser] heeft die verklaringen in de correspondentie tussen partijen kennelijk aanvaard, terwijl hij in deze procedure niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat de mogelijkheden van het maken van een prototype van de spanfiets in carbon beperkt zijn en kostbaar. Of het verwachtingspatroon van [eiser] met betrekking tot de tijdsduur juist is valt overigens in het licht van artikel 3 van de licentieovereenkomst - waarin Koga een licentie voor aanvankelijk bepaalde tijd van 18 maanden is gegeven - niet zonder meer bevestigend te beantwoorden.
4.10. [eiser] heeft verder nog betoogd dat de afspraak van 16 augustus 2006 geen doorgang heeft gevonden, omdat de betrokken vertegenwoordiger van Koga niet aanwezig was. Koga heeft onweersproken gesteld dat de bijeenkomst wel doorgang heeft gevonden, zij het met een andere persoon namens Koga. Verder heeft [eiser] nog aangevoerd dat Koga een andere designfiets heeft ontwikkeld. Uit deze feiten zou volgen dat [eiser] door Koga aan het lijntje is gehouden en dat Koga niet serieus met het project is omgegaan.
4.11. De rechtbank overweegt dat deze feiten - wat daarvan ook zij - in het licht van de aan Koga toekomende beleidsvrijheid, de feitelijke verrichte handelingen en de verdere gang van zaken tussen 12 april 2005 (de datum van de licentieovereenkomst) en 23 augustus 2006 (de beëindiging van het project door Koga) en tegen de achtergrond van het feit dat het ging om de ontwikkeling van een fiets op basis van een bijzonder, niet zonder meer haalbaar ontwerp, niet van dien aard zijn dat daaruit een gebrek aan inspanning van Koga kan worden afgeleid. Mogelijk is [eiser] erover teleurgesteld dat zijn ontwerp het (wederom) niet tot een op de markt te brengen fiets heeft gebracht, rechtens valt Koga daarvan geen verwijt te maken, aldus dat zij jegens [eiser] tekort zou zijn geschoten zijn in haar verplichtingen.
4.12. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [eiser] afwijzen. Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht is voor de beoordeling niet meer van belang en kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.13. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Koga worden begroot op:
- vast recht 3.175,00
- salaris procureur 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 6.017,00
4.14. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden afgewezen, omdat het niet aan de rechtbank is een partij ten aanzien van zijn betalingsverplichtingen jegens een andere partij in verzuim te brengen. De rechtbank zal de gevorderde veroordeling van [eiser] tot betaling van nakosten eveneens afwijzen, nu Koga daartoe zo nodig de bijzondere procedure van artikel 237 lid 4 Rv. kan benutten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Koga tot op heden begroot op EUR 6.017,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst af het meer of anders door Koga verzochte en gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smit en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2008.?