ECLI:NL:RBLEE:2008:BC9825

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79989 / HA ZA 06-1034
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over privacy-inbreuk door dakramen en camera

In deze zaak, die op 16 april 2008 door de Rechtbank Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen, aangeduid als [eiser] c.s. en [gedaagde] c.s. De eisers, eigenaren van een woning aan de [straatnaam] 22, hebben een vordering ingesteld tegen hun buren, de gedaagden, die sinds 1995 eigenaar zijn van het pand aan de [straatnaam] 20. De kern van het geschil betreft de aanwezigheid van drie dakramen in de uitbouw van de woning van de gedaagden, die zich binnen twee meter van de erfgrens bevinden en uitzicht bieden op het erf van de eisers. Daarnaast hebben de gedaagden een camera in hun carport geplaatst die gericht is op de woning van de eisers.

De eisers hebben de rechtbank verzocht om de gedaagden te veroordelen tot het verwijderen van de dakramen en de camera, en om hen te verbieden in de toekomst foto's te maken van de eisers en hun gezinsleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dakramen inderdaad uitzicht geven op het erf van de eisers en dat deze zich op een afstand van minder dan twee meter van de erfgrens bevinden. De rechtbank overweegt dat de eisers in beginsel het recht hebben om de verwijdering van de dakramen te vorderen, maar dat de inbreuk op hun privacy minimaal is. De rechtbank heeft daarom besloten dat de eisers niet in redelijkheid kunnen vorderen dat de dakramen worden verwijderd, maar heeft de gedaagden wel opgedragen om de dakramen ondoorzichtig te maken en te vergrendelen.

Wat betreft de camera heeft de rechtbank vastgesteld dat deze geen zicht biedt op het erf van de eisers en dat er daarom geen belang is bij de verwijdering ervan. De vordering tot het verbieden van het maken van foto's is eveneens afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de privacy van de gedaagden op ernstige wijze is geschonden. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en is openbaar uitgesproken op 16 april 2008.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 79989 / HA ZA 06-1034
Vonnis van 16 april 2008
in de zaak van
1. [a],
wonende te [woonplaats],
2. [b],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. J.B. Dijkema,
advocaat mr. H.J.K. Wulp te Groningen,
tegen
1. [c],
wonende te [woonplaats],
2. [d],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. P.R. van den Elst,
advocaat mr. F.L. van Lelyveld te Hoogezand.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de ten behoeve van descente overgelegde stukken van de zijde van [eiser] c.s.;
- de akte van de zijde van [gedaagde] c.s.;
- de antwoordakte van de zijde van [eiser] c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In conventie en reconventie
2.1. [gedaagde] c.s. en [eiser] c.s. zijn buren; [gedaagde] c.s. zijn sinds 1995 eigenaar van het pand gelegen aan de [straatnaam] 20 te [woonplaats] en [eiser] c.s. zijn sinds juli 2003 eigenaar van de woning gelegen aan de [straatnaam] 22 te [woonplaats].
2.2. Op 12 februari 2003 is aan [gedaagde] c.s. een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een uitbouw aan de woning.
2.3. Tijdens de bouw van de uitbouw is er onmin tussen partijen ontstaan en sindsdien zijn de spanningen tussen partijen opgelopen.
2.4. In 2005 is de bouw van de uitbouw voltooid. In de bovenverdieping van de uitbouw zijn drie dakramen geplaatst. Deze dakramen kunnen worden geopend, zijn voorzien van doorzichtig glas en bevinden zich binnen 2 meter van de erfgrens.
2.5. Bij schrijven van 29 november 2005 heeft mr. C. den Hollander - Van der Ent [gedaagde] c.s. namens [eiser] c.s. schriftelijk aangemaand om voormelde dakramen te voorzien van ondoorzichtig glas en ervoor te zorgen dat de ramen niet meer geopend konden worden.
2.6. Bij schrijven van 14 december 2005 hebben [gedaagde] c.s. aangegeven niet aan de sommatie te zullen voldoen.
2.7. [gedaagde] c.s. hebben een camera opgehangen in hun carport.
2.8. Bij schrijven van 28 november 2006 heeft mr. Wulp voornoemd [gedaagde] c.s. namens [eiser] c.s. schriftelijk aangemaand om of de aangebrachte dakramen te verwijderen of deze te voorzien van ondoorzichtig glas en vast te zetten. Voorts heeft mr. Wulp [gedaagde] c.s. in dit schrijven gesommeerd de door hen geplaatste camera niet meer te richten op de woning van [eiser] c.s.
2.9. In reactie hierop heeft mr. E.J. Postma namens [gedaagde] c.s. bij schrijven van 15 december 2006 aan mr. Wulp bericht dat niet aan de sommatie zou worden voldaan.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] c.s. vorderen samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde] c.s. zal veroordelen de drie bestaande dakramen, geplaatst in de uitbouw van hun woning, welke uitzicht hebben op het erf van [eiser] c.s., alsmede de door [gedaagde] c.s. geplaatste camera binnen een week na dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [gedaagde] c.s. hiermee in gebreke blijven;
II. zal bepalen dat indien en voorzover [gedaagde] c.s. niet, niet behoorlijk of niet tijdig aan de onder sub I bedoelde veroordeling zal voldoen [eiser] c.s. gemachtigd zijn voor rekening van [gedaagde] c.s. de dakramen en camera zelf of zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te doen verwijderen;
III. [gedaagde] c.s. zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Hiertoe stellen zij het volgende. [eiser] c.s. hebben meermalen moeten constateren dat vorenbedoelde camera gericht wordt op hun woning. De tussen de woning geplaatste schutting belemmert het zicht van de camera niet. Vorenbedoelde dakramen zijn van doorzichtig glas, kunnen worden geopend, staan te dicht bij de erfgrens en bieden zicht op erf van [eiser] c.s.. De camera en de dakramen vormen daarom een onrechtmatige inbreuk op de privacy van [eiser] c.s..
3.3. [gedaagde] c.s. voeren verweer. Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde] c.s. vorderen samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,[eiser] c.s. hoofdelijk
I. zal veroordelen om de door [eiser] c.s. geplaatste coniferen en of andere struiken indien en voorzover zij op een bepaalde plaats hoger reiken dan de schutting van [gedaagde] c.s. en voorzover ze zich tevens binnen 50 cm van de erfgrens bevinden binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, een en andere op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat [eiser] c.s. daarmee in gebreke blijven;
II. zal verbieden om [gedaagde] c.s., hun gezinsleden en voorts een ieder die zich op het erf van [gedaagde] c.s. bevindt te fotograferen of te filmen en/of pogingen daartoe te ondernemen, één en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per gebeurtenis of foto op poging daartoe;
III. zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.5. Zij stellen hiertoe het volgende. [eiser] c.s. hebben op hun erf coniferen geplaatst. Deze bevinden zich op een kortere afstand dan 50 centimeter van de erfgrens, hetgeen op grond van artikel 5: 42 BW verboden is. [gedaagde] c.s. ondervinden hinder van de coniferen, nu deze hun uitzicht belemmeren. Voorts schenden [eiser] c.s. bij voortduring de privacy en het portretrecht van [gedaagde] c.s.. [gedaagde] c.s. en hun gezinsleden kunnen namelijk bijna niet naar buiten komen of zij worden door [eiser] c.s. op de foto gezet. Door het nemen van foto's van [gedaagde] c.s., hun gezinsleden, hun familie en hun bezoek handelen [eiser] c.s. onrechtmatig jegens [gedaagde] c.s..
3.6. [eiser] c.s. voeren verweer. Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Ingevolge artikel 5:50 lid 1 BW is het niet geoorloofd binnen twee meter van de erfgrens een venster te hebben dat uitzicht geeft op een naburig erf, tenzij de eigenaar van dit naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de in geding zijnde dakramen in de uitbouw van [gedaagde] c.s. uitzicht geven op het erf van [eiser] c.s. en dat deze dakramen zich op een afstand van minder dan 2 meter van de erfgrens bevinden. [gedaagde] c.s. voeren primair ten verwere aan dat de heer [e], de vorige eigenaar van de woning van [eiser] c.s., hiervoor toestemming heeft gegeven.
4.3. De rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is dat deze toestemming in de openbare registers is ingeschreven. Gelet op het bepaalde in artikel 3:17 sub a juncto 3: 24 BW kan deze toestemming, nu zij niet is ingeschreven, niet aan [eiser] c.s., de latere verkrijgers van de woning, worden tegengeworpen, tenzij zij kennis droegen van de toestemming. Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 3:24 BW is de onderzoeksplicht van [eiser] c.s. in dit verband in beginsel beperkt tot een onderzoek in de registers (MvA II, Parl. Gesch., p. 134, derde alinea). Anders dan [gedaagde] c.s. lijken te betogen kan [eiser] c.s. derhalve niet worden tegengeworpen dat zij voor de koop van de woning hadden kunnen zien dat er een uitbouw werd gebouwd en daarom door enig onderzoek buiten de registers om erachter hadden kunnen komen dat [e] toestemming had verleend voor het plaatsen van de dakramen binnen twee meter van de erfgrens.
4.4. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] c.s. uit de openbare registers hadden kunnen opmaken dat toestemming was verleend voor het plaatsen van de dakramen binnen twee meter van de erfgrens. Evenmin zijn door [gedaagde] c.s. voldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat [eiser] c.s. vóór of ten tijde van de koop van de woning is verteld dat deze toestemming was verleend. Derhalve kan aan [eiser] c.s. gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet worden tegengeworpen dat [e] toestemming had verleend voor het plaatsen van de dakramen binnen 2 meter van de erfgrens. Op grond van artikel 5:50 BW komt [eiser] c.s. derhalve in beginsel de bevoegdheid toe verwijdering van de dakramen te vorderen.
4.5. [gedaagde] c.s. voeren subsidiair ten verwere aan dat [eiser] c.s. middels het instellen van de onderhavige vordering misbruik van bevoegdheid maken. Hiertoe stellen zij het volgende. De kamers waarin de dakramen zijn geplaatst worden thans gebruikt als slaapkamers voor de kinderen. Als de dakramen zouden moeten worden verwijderd zouden [gedaagde] c.s. kostbare aanpassingen aan de kamers moeten verrichten om aan de wettelijke eisen voor ventilatie en lichtinval te kunnen voldoen. Die kosten wegen niet op tegen het eventuele belang dat [eiser] c.s. bij het weghalen van de dakramen hebben. De dakramen geven namelijk nauwelijks uitzicht op het erf van [eiser] c.s.. Om uit het raam naar het erf van [eiser] c.s. te kunnen kijken moeten [gedaagde] c.s. op hun tenen of een krukje staan. [eiser] c.s. hebben geen last van de ramen. Zij hebben hele andere motieven om verwijdering van de dakramen te vorderen: de dagvaarding maakt onderdeel uit van een niet aflatende stroom pesterijen door [eiser] c.s. van [gedaagde] c.s..
4.6. De rechtbank overweegt dat zij bij de bezichtiging ter plaatse heeft geconstateerd dat het juist is dat [gedaagde] c.s. op hun tenen moeten staan om uit de dakramen op het erf van [eiser] c.s. te kunnen kijken. Dit zal temeer gelden voor hun kinderen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat naar objectieve maatstaven gemeten de inbreuk die de dakramen vormen op de privacy van [eiser] c.s. minimaal is. Dat [eiser] c.s. dit anders ervaren, acht de rechtbank begrijpelijk, gezien de slepende ruzie tussen partijen en de weerslag die dit ongetwijfeld heeft gehad op de verdraagzaamheid over en weer. Het feit dat [gedaagde] c.s. een tijdlang een camera achter de dakramen hadden staan die gericht was op het erf van [eiser] c.s. zal hier zeker debet aan zijn geweest. De stelling van [gedaagde] c.s. dat dit geen echte camera was maar een zogenaamde dummy van de kinderen doet hier niet aan af.
4.7. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor deze gevoelens van [eiser] c.s. acht de rechtbank hun vordering tot verwijdering van de dakramen als te vergaand niet toewijsbaar. Gezien de minimale inbreuk op de privacy die de dakramen objectief gezien met zich brengen gewogen tegen de hoge kosten die naar [gedaagde] c.s. onbetwist hebben gesteld, gemoeid zijn met het verwijderen van de dakramen en het in overeenstemming brengen van de slaapkamers met de wettelijke vereisten voor lichtinval en ventilatie, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] c.s. in redelijkheid niet van [gedaagde] c.s. kunnen vorderen dat zij de dakramen verwijderen. De rechtbank acht een minder verstrekkende voorziening als na te melden, die de rechtbank begrepen acht in de vordering, afdoende om de privacy van [eiser] c.s. te beschermen.
4.8. De rechtbank zal [gedaagde] c.s. gebieden de dakramen met folie of op een andere manier ondoorzichtig te maken en te houden en zodanig te vergrendelen en vergrendeld te houden dat zij maximaal 10 cm open kunnen.
4.9. De rechtbank zal aan dit gebod een dwangsom verbinden van € 250,- voor iedere dag dat [gedaagde] c.s. in gebreke blijven om aan het gebod te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-. De gevorderde machtiging tot reële executie van het te wijzen vonnis zal worden afgewezen, nu aangenomen kan worden dat de sanctie van de dwangsom voor [gedaagde] c.s. voldoende prikkel zal zijn om aan het gebod te voldoen.
4.10. Ten aanzien van de vordering tot verwijdering van de camera overweegt de rechtbank als volgt. Bij de bezichtiging ter plaatse heeft de rechtbank geconstateerd dat de camera die [gedaagde] c.s. in hun carport hebben geplaatst vastzit en derhalve niet kan zwenken en dat deze camera geen zicht geeft op het erf van [eiser] c.s.. Reeds daarom hebben [eiser] c.s. geen belang bij verwijdering van de camera. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
in reconventie
4.11. Ten aanzien van de reconventionele vordering tot het verwijderen en verwijderd houden van coniferen of andere struiken die zich binnen 50 cm van de erfgrens bevinden en hoger reiken dan de schutting van [gedaagde] c.s. overweegt de rechtbank dat bij de bezichtiging ter plaatse is gebleken dat zich op het erf van [eiser] c.s. geen coniferen of struiken binnen 50 cm van de erfgrens bevinden die hoger reiken dan de schutting van [gedaagde] c.s.. [gedaagde] c.s. stelt dat dat ten tijde van het instellen van de vordering wel het geval was, maar dat [eiser] c.s. na de reconventionele vordering de coniferen hebben verplaatst. [eiser] c.s. hebben dit betwist. Wat hier ook van zij, niet in geschil is dat zich thans op het erf van [eiser] c.s. geen coniferen binnen 50 cm van de erfgrens bevinden die hoger reiken dan de schutting van [gedaagde] c.s., zodat thans geen sprake is van een onrechtmatige situatie.
4.12. Voor zover de vordering ziet op een verbod van in de toekomst te verrichten handelingen die onrechtmatig zouden zijn, dient voorop gesteld te worden dat er sprake moet zijn van een reële dreiging van de handelingen die [gedaagde] c.s. verboden wensen te zien. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde] c.s. onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van een reële dreiging dat [eiser] c.s. in de toekomst struiken of coniferen binnen 50 cm van de erfgrens zullen plaatsen die hoger reiken dan de schutting van [gedaagde] c.s.. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.13. De vordering tot het verbieden van het maken van foto's zal eveneens worden afgewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.14. Ter adstructie van hun stelling dat zij en hun gezinsleden geregeld worden gefotografeerd, hebben [gedaagde] c.s. een brief met bijgevoegde foto's van mr. Wulp voornoemd van 2 januari 2007 overgelegd. Het karakter van deze foto's geven geen aanleiding te oordelen dat door het nemen van die foto's een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] c.s. waardoor zij in hun persoon zijn aangetast.
Dat er nog andere foto's zijn gemaakt die dit karakter wel dragen is onvoldoende onderbouwd gesteld. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de foto's door [eiser] c.s. zijn prijsgegeven aan de openbaarheid of anderszins zijn gebruikt waardoor een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] c.s. is gemaakt ten gevolg waarvan zij in hun persoon zijn aangetast.
in conventie en reconventie
4.15. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. gebiedt [gedaagde] c.s. om de drie dakramen, geplaatst in de uitbouw van hun woning, welke uitzicht hebben op het erf van [eiser] c.s. binnen een week na betekening van dit vonnis met folie of op een andere wijze ondoorzichtig te maken en deze ondoorzichtig te houden en zodanig te vergrendelen en vergrendeld te houden dat zij maximaal 10 cm open kunnen;
5.2. bepaalt dat [gedaagde] c.s. een dwangsom van € 250,- verbeuren aan [eiser] c.s., voor iedere dag dat zij in gebreke blijven om aan het gebod onder 5.1 te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6. wijst de vorderingen af;
5.7. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2008.?
fn: 445