Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880025-08
ad informandum gevoegd parketnummer 17/880025-08
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 mei 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei, Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 22 april 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.A. Veenstra, advocaat te Joure.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair telastegelegde, voor zover inhoudende het medeplegen van een poging tot doodslag, alsmede voor het ad informandum gevoegde feit;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling bij de AFPN;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 299,55 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele bedrag.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen die de getuige [getuige] en de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] bij de politie hebben afgelegd, afgeleid kan worden dat reeds in de auto is afgesproken om de latere slachtoffers te gaan mishandelen. Daarmee kunnen alle drie verdachten worden aangemerkt als medeplegers van de vechtpartij die kort daarna is uitgebroken en zijn zij alle drie over en weer strafrechtelijk aansprakelijk voor al het geweld dat door ieder van hen tegen de slachtoffers is gebruikt, gelet op het feit dat er sprake was van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking.
Uit diverse verklaringen kan worden opgemaakt dat tenminste twee van de verdachten, namelijk [verdachte] en [medeverdachte 1], tijdens de vechtpartij met geschoeide voet tegen het hoofd van de slachtoffers hebben aangeschopt, terwijl zij weerloos op de grond lagen. Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd zodanig kwetsbaar zijn dat indien daarop geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. Ongeacht het uiteindelijk toegebrachte letsel, dient het op deze wijze schoppen tegen het hoofd derhalve in beginsel als een poging tot doodslag te worden aangemerkt. Dat kan in uitzonderingssituaties wellicht anders zijn, maar dat daarvan in dit geval sprake is, is niet aannemelijk geworden. Er is immers onder invloed van drank ongericht en met kracht geschopt. Door zich desondanks in het gevecht te mengen en bij deze vechtpartij betrokken te blijven, zonder tijdig afstand te nemen of de anderen van hun geweldplegingen te weerhouden, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen zouden leiden tot het overlijden van de slachtoffers. Aldus was bij verdachte sprake van opzet op de dood van de slachtoffers.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 december 2007, te Haulerwijk, in de gemeente Ooststellingwerf,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met kracht en geweld heeft vastgepakt en/of vervolgens van hun fietsen geduwd/getrokken en/of geslagen/gestompt, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de grond zijn terechtgekomen,
en - zulks terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], (weerloos) op de grond lagen -,
die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], meermalen, met kracht en met gebalde vuisten tegen/op hun lichamen heeft geslagen en/of gestompt en meermalen, met kracht en met geschoeide voet tegen hun gezichten, heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op misdrijf:
Medeplegen van poging tot doodslag.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het voorlichtingsrapport en het psychiatrische rapport;
- het overige ad informandum bij de stukken gevoegde feit, zoals schriftelijk aan verdachte meegedeeld en zoals door verdachte erkend, welke zaak derhalve hiermee is afgedaan;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een vechtpartij, waarbij zodanig ernstig geweld is gebruikt dat het leven van de twee slachtoffers op het spel is gezet. Het gaat hier om een typisch geval van zinloos geweld, want de enige aanleiding voor de vechtpartij was een vermeende belediging, waarvan achteraf alle drie de betrokkenen hebben toegegeven dat niemand van hen die daadwerkelijk heeft gezien of gehoord. Het gebruik van alcohol en speed heeft hierbij een grote rol gespeeld.
De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat voor dergelijke ernstige vormen van zinloos geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele jaren gerechtvaardigd en geboden is, zeker in die gevallen waar, zoals hier, de verdachte reeds eerder voor geweldsfeiten met justitie in aanraking is geweest.
De eis van de officier van justitie, die voor wat betreft het onvoorwaardelijke gedeelte uitkomt op een gevangenisstraf twaalf maanden, ligt daar aanzienlijk onder. Niettemin acht de rechtbank de eis onder de gegeven omstandigheden niet onredelijk. Daarbij is het volgende van belang.
Uit het voorlichtingsrapport van de reclassering en de conclusies van het psychiatrisch onderzoek komt naar voren dat verdachte in het verleden al eerder grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. De psychiater heeft verder aangegeven dat sprake is van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, naast het overmatig gebruik van cannabis en alcohol. Zowel de reclassering als de psychiater adviseren daarom om verdachte een behandeling te laten ondergaan, om zo de nu nog forse kans op herhaling te laten afnemen.
Gelet op deze bevindingen, die de rechtbank overneemt, moet een behandeling niet te lang op zich laten wachten. Dat betekent dat de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een kortere gevangenisstraf dan gebruikelijk zal opleggen. Daarnaast zal wel een forse voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, met daaraan gekoppeld verplicht toezicht door de reclassering, die er dan voor kan zorgen dat verdachte de noodzakelijke behandeling ondergaat.
Benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting bepleit dat de opgevoerde kosten voor de benzine en de jas onvoldoende onderbouwd zijn.
De rechtbank acht de vordering voor de kapotte jas naar redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 40,00. De rechtbank zal het overige deel niet ontvankelijk verklaren. De vordering ten aanzien van de gemaakte benzinekosten acht de rechtbank redelijk voor de ritten vanaf zijn woonplaats [woonplaats] naar het ziekenhuis in Drachten en het politiebureau te Oosterwolde. De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de korting op de no-claim teruggave gegrond en toewijsbaar, nu dit deel van de vordering niet is betwist door verdachte en diens raadsman.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen en de vordering voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f (oud), 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling, ook als dit een ambulante behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland inhoudt.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 239,55 (zegge: tweehonderd negenendertig euro en vijfenvijftig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 239,55 (zegge: tweehonderd negenendertig euro en vijfenvijftig eurocent euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 239,55 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit deel van het toegewezen bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader(s) - aan de benadeelde partij een bedrag van € 239,55 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van het opgelegde bedrag van € 239,55 komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. G. Bracht en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door mr. E. Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 mei 2008.
Mr. Van Bruggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.