ECLI:NL:RBLEE:2008:BD2369

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/431
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening ligplaatsvergunning aan Terschellinger Stoomboot Maatschappij en de gevolgen voor andere schepen in de Kom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 1 april 2008 uitspraak gedaan over de verlening van een ligplaatsvergunning aan de Terschellinger Stoomboot Maatschappij (TSM) voor het innemen van ligplaats met de nieuwe passagierssnelboot, de Supercat, in de Kom. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling had op 29 januari 2008 deze vergunning verleend, maar verzoekers, waaronder de besloten vennootschap M.P.S. Stortenmelk bv en andere scheepseigenaren, maakten bezwaar tegen dit besluit. Zij vreesden dat de aanwezigheid van de Supercat hen zou hinderen en de verkeersveiligheid in de haven zou aantasten.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter concludeerde dat verzoekers een spoedeisend belang hadden bij hun verzoek, maar dat de beoordeling van de vergunning een voorlopig karakter had. De voorzieningenrechter stelde vast dat het college bij de verlening van de vergunning een discretionaire bevoegdheid had en dat het college voldoende had onderbouwd dat de vergunning niet in strijd was met de belangen van de andere schepen in de Kom.

De rechter oordeelde dat de argumenten van verzoekers, waaronder de vrees voor hinder door golfbewegingen en de afname van manoeuvreerruimte, niet voldoende waren onderbouwd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij hij de belangen van TSM en de beperkte gebruiksfrequentie van de Hunter, een van de schepen van de verzoekers, in overweging nam. De voorzieningenrechter concludeerde dat de veiligheid in de Kom voldoende gewaarborgd was en dat de vergunning niet onwettig was verleend. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08/431
uitspraak van 1 april 2008 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
de besloten vennootschap M.P.S. Stortenmelk bv en zes anderen,
verzoekers,
gevestigd in de gemeente Terschelling,
gemachtigde: mr. P.R. Logeman, advocaat te Terschelling West,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Hardenberg, advocaat te Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college aan de besloten vennootschap Terschellinger Stoomboot Maatschappij (TSM) vergunning verleend voor het innemen van ligplaats met haar nieuwe passagierssnelboot (hierna: de Supercat) in de Kom.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter gehouden op 27 maart 2008. Van verzoekers is [naam] van de besloten vennootschap Hunter verschenen, bijgestaan door mr. Logeman. Namens het college is verschenen mr. Hardenberg, wethouder W.M. Heere en ambtenaren van de gemeente Terschelling mevrouw Smit en P. de Bos. Verder is namens TSM, die op de voet van artikel 8:26 van de Awb als belanghebbende aan dit geding deelneemt, haar gemachtigde mr. J.A. van der Kolk, advocaat te Rotterdam, en haar directeur, [naam], verschenen, vergezeld door P.A.A. Kluytenaar, nautisch adviseur.
Motivering
Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. In dat verband merkt de voorzieningenrechter op dat voor de beoordeling van de vraag of de gevraagde voorziening gelet op de betrokken belangen toewijsbaar is, (mede) bepalend is of de verleende ligplaatsvergunning in bezwaar (in hoofdzaak) stand zal kunnen houden.
De voorzieningenrechter stelt -voor zover hier van belang- het volgende vast.
Sedert jaren nemen verzoekers met een schip of enkele schepen met bestemming voor hun bedrijf feitelijk ligplaats in de haven van Terschelling in het gedeelte genaamd De Kom. De Kom wordt begrensd door een steiger (hierna: steiger 1) met een zijsteiger (steiger 2 ), de Willem Barentzkade en de kade van het parkeerterrein van het havenplein. Aan de buitenzijde van steiger 1 ligt het schip de Stortemelk (37 meter lang en 7,50 meter breed en met een diepgang van 2 meter), aan de binnenzijde liggen de schepen IJmond (27,30 meter lang en 6,20 meter breed en met een diepgang van 2,75 meter) en de Hunter (39,40 meter lang en 9,50 meter breed en met een diepgang van 4,20 meter). Aan steiger 2 liggen aan de kant het dichts bij de Willem Barentzkade de schepen Tempest (10,60 meter lang en 4,10 meter breed en met een diepgang van 0,65 meter) en de Typhoon (11,10 meter lang en 3,65 meter breed en met een diepgang van 0,65 meter). Het schip de Hurricane (18 meter lang en 6 meter breed en met een diepgang van 0,85 meter) ligt aan de andere kant van steiger 2. Voor de kade aan het parkeerterrein nemen de visschepen TS6 (22 meter lang en 6,20 meter breed en met een diepgang van 1,90 meter) en TS9 (circa 22 meter lang en circa 6,20 meter breed en met een diepgang van circa 1,90 meter) ligplaats in.
Op 13 juli heeft TSM het college verzocht haar een vergunning te verlenen voor het in nemen van ligplaats met de Supercat (50 meter lang en 11,80 meter breed en met een diepgang van 1,40 meter) aan het voorste gedeelte van de kade van het parkeerterrein.
Hierop heeft de besloten vennootschap rederij Noordgat bv het college mondeling op 30 juli 2007 aangegeven, herhaald zowel bij brief van 10 augustus 2007 als in een gesprek op 25 oktober 2007, dat zij met haar bergings- c.q. sleepboot de Hunter bij het in- en uitvaren grote problemen zal ondervinden als de door TSM aangevraagde vergunning zal worden verleend. Bij brief van 10 augustus 2008 hebben nagenoeg alle verzoekers het college meegedeeld dat de aanwezigheid van de Supercat in de ondiepe haven de Kom niet te verenigen is met het gebruik van hun schepen in de Kom.
Bij het bestreden besluit heeft het college de gevraagde vergunning onder voorschriften verleend. Daartoe is -samengevat- overwogen dat het college in de ontvangen zienswijzen over de aanvraag van TSM aanleiding heeft gezien om de in De Kom bestaande ondieptes uit te baggeren. Hierdoor is, aldus het college, de doorvaart vanuit de Kom naar de monding van de haven zodanig breder geworden dat er voor de aanwezige schepen ook na de komst van de Supercat voldoende ruimte is om veilig in en uit te varen. Het college ziet daarom geen reden om de vergunning in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid in het openbaar water te weigeren.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Zij hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat het college de vergunning op grond van de in de artikel 1.3 van de Havenverordening Terschelling 2006 genoemde weigeringsgronden had moeten weigeren. In dit verband is aangevoerd, onder verwijzing naar een advies van J. Schol van 21 februari 2008, voormalig loods en thans werkzaam als docent/instructeur aan het Maritiem Instituut Willem Barentsz te Terschelling, dat na het uitbaggeren nog steeds onvoldoende ruimte aanwezig is om een veilige doorvaart voor de in de Kom aanwezige schepen te garanderen. Daarnaast heeft het college in zijn besluitvorming geen rekening gehouden met het feit dat verzoekers overlast en hinder zullen ondervinden van de hinderlijke golfbeweging die de Supercat zal veroorzaken. Ook heeft het college niet betrokken dat de aanwezigheid van de Supercat leidt tot beperking van hun bewegingsruimte in de Kom. Verder zijn verzoekers van mening dat het college meer gewicht had moeten toekennen aan hun bedrijfsbelangen dan aan het belang van TSM. Ter zitting hebben verzoekers voorts aangevoerd dat aan het bestreden besluit ook geen zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging ten grondslag ligt, nu een algemeen ligplaatsenplan voor de Kom ontbreekt.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Vast staat dat de gemeente Terschelling de haven de Kom beheert en dat de Kom aangegeven is op de kaart als bedoeld in artikel 1.2 van de Havenverordening Terschelling 2006, op welke kaart de wateren zijn aangegeven waarop deze verordening van toepassing is.
Ingevolge artikel 1.3 lid 1 van de Havenverordening Terschelling 2006 kan het college vergunningen en ontheffingen verlenen en daaraan beperkingen en voorschriften verbinden. Ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Havenverordening Terschelling 2006 is het verboden met een schip,waaronder begrepen een woonschip, ligplaats in te nemen of zich met het schip op een ligplaats te bevinden. Ingevolge lid 2 onder c van dit artikel geldt dit verbod niet, indien ligplaats wordt ingenomen met een vergunning van het college. Ingevolge artikel 1.3 lid 5 van de Havenverordening Terschelling 2006 wordt een vergunning in ieder geval geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid in openbaar water;
d. indien een doelmatig gebruik van de haven zich daartegen verzet;
e. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
f. indien van een eerdere vergunning of ontheffing gebleken is,dat hiervan door de houder geen gebruik is gemaakt;
g. indien een eerdere vergunning of ontheffing is ingetrokken conform artikel 1.2 lid 7 onder b;
h. vanwege strijd met het bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verlenen van ligplaatsvergunningen een discretionaire bevoegdheid betreft, waarbij het college over een grote mate van beoordelings- en beleidsvrijheid beschikt. Naar vaste jurisprudentie is het college niet verplicht om in beleidregels aan te geven op welke wijze het gebruik zal maken van een aan hem toegekende discretionaire bestuursbevoegdheid. In dat licht kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat het college gehouden was alvorens hij een besluit nam op de aanvraag van TSM een ligplaatsenplan voor de Kom te ontwikkelen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college bij de voorbereiding van het bestreden besluit kennis heeft vergaard over de relevante feiten en af te wegen belangen. In de eerste plaats heeft het college onderzocht of de aangevraagde ligplaats voor de Supercat een geschikte ligplaats is. Daarvan is, aldus het college, sprake, nu vanaf die plek de passagierstromen van en naar het schip via de huidige infrastractuur afgewikkeld kan worden. Verder heeft het college onderzocht welke gevolgen de komst van de Supercat heeft voor de schepen die reeds jaren feitelijk, zonder vergunning, ligplaats innemen in de Kom. In dat kader heeft het college aan rederij Noordgat bv een alternatieve ligplaats voor de Hunter aangeboden, die zij evenwel heeft afgewezen, omdat het bedrijf haar schepen in het belang van een goede en werkzame situatie geconcentreerd wil hebben in de Kom.
Partijen zijn in het bijzonder verdeeld over de vraag of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van TSM. Nog daargelaten of het college met bovengenoemd aanbod niet reeds voldoende rekening heeft gehouden met de belangen die met de Hunter zijn gemoeid, in aanmerking genomen dat de aangeboden alternatieve ligplaats naar het college onweersproken ter zitting heeft gesteld op circa 300 meter afstand van de huidige ligplaats ligt, de Hunter slechts een aantal keren per jaar uitvaart (volgens de havenmeester circa zes keer per jaar en volgens verzoekers twaalf keer per jaar) en de Hunter slechts op basis van een gedoogstatus ligplaats inneemt, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Verzoekers hebben in dit verband erop gewezen dat het college een ligplaatsvergunning in de in artikel 1.3 lid 5 van de Havenverordening Terschelling 2006 genoemde gevallen dient te weigeren. Gelet op hetgeen verzoekers hieromtrent aan feiten en omstandigheden hebben aangevoerd, richt het beroep op artikel 1.3 lid 5 van de Havenverordening 2006 zich uitsluitend op de onderdelen b en c.
Het college heeft ter zitting gesteld dat hetgeen verzoekers in bezwaar en in deze procedure hebben aangevoerd geen rechtvaardiging biedt om de vergunning in het belang van het voorkomen of beperken van overlast te weigeren. In aanmerking genomen dat het verlenen van ligplaatsvergunning een discretionaire bevoegdheid betreft, waarbij het college over een grote mate van beoordelings- en beleidsvrijheid beschikt, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat dit standpunt van het college als onhoudbaar moet worden geacht.
Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekers hun stelling dat zij onaanvaardbare hinder zullen ondervinden van de door de Supercat veroorzaakte golfbeweging niet hebben onderbouwd. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat de heer Schol in zijn advies enkel is ingegaan op het aspect van de verkeersveiligheid in openbaar water. Daarentegen heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat, gezien de geringe diepgang en de snelheid waarmee de Supercat in de haven vaart, de ontstane golfbeweging niet buitensporig zal zijn en dat bovendien ook thans bij aankomst en vertrek van de huidige schepen in de Kom een golfbeweging ontstaat.
Ook de enkele omstandigheid dat verzoekers door de aanwezigheid van de Supercat in hun bewegingsvrijheid worden beknot, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer dat het college gehouden was de vergunning te weigeren. Dat doet zich eerst voor als verzoekers met de komst van de Supercat onaanvaardbaar in hun bewegingsvrijheid zouden worden beperkt. Niet in geschil is dat de aanwezigheid van de Supercat in de Kom gevolgen heeft voor de manoeuvreerruimte ter plaatste. Verzoekers hebben in dit verband evenwel niet aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor onevenredig in hun bedrijfsuitoefening worden belemmerd. De bezwaren van verzoekers richten zich voor wat betreft dit punt overwegend op het feit dat door de beperking van de bewegingsvrijheid de veiligheid in de Kom niet meer kan worden gegarandeerd. Mitsdien zullen deze bezwaren betrokken worden bij nu te bespreken grond van verzoekers dat het college de vergunning had moeten weigeren in het belang van de veiligheid in openbaar water.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikbare breedte van de ingang van de Kom na de komst van de Supercat 31 meter wordt. Gelet hierop en in aanmerking nemend de ligplaatsen en de grootte van de schepen Stortenmelk, IJmond, Hurricane, Tempest, Typhoon, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijk op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor deze schepen met de komst van de Supercat voldoende ruimte overblijft om hun ligplaats veilig te verlaten en te bereiken. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat Schol in zijn advies niet nader heeft aangegeven waarom voor deze schepen, met uitzondering van de IJmond, een onveiliger situatie zal ontstaan. Voor wat betreft de IJmond, die aan de ingang van de de Kom is gelegen, heeft Schol uitsluitend aangegeven, dat de IJmond niet meer slaags zal kunnen afmeren. Wat daar ook van zij, dat laat onverlet, dat de IJmond ook kan afmeren door voor de haven te keren en vervolgens met behulp van ankers dan wel, indien aanwezig, met behulp van een boegschroef ligplaats kan innemen. Het college heeft onbetwist gesteld dat de IJmond gemiddeld tien keer per week uitvaart, zodat mede in dat licht bezien niet geconcludeerd kan worden dat hierdoor het scheepvaartbedrijf H. Stoop onredelijk in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd.
Voor wat betreft de vissersschepen TS6 en TS9 heeft Schol gesteld dat het af- en aanmeren onder een grotere aanvaarhoek zal moeten gebeuren wat de kans op schade aanzienlijk vergroot. Ter zitting heeft het college weersproken dat de situatie van de TS9 wezenlijk verandert, nu deze achterin in de haven achter de TS6 is gelegen. TS6 zal, aldus college, met de komst van de Supercat inderdaad onder een grote aanvaarhoek moeten aankomen en wegvaren, maar dit zal niet leiden tot onveilige situaties, in aanmerking genomen dat in het verleden op de vergunde ligplaats ook forse schepen hebben gelegen en toen bij het college geen klachten van TS 6 zijn binnengekomen. Gelet op hetgeen het college omtrent de schepen TS6 en TS9 heeft overwogen, gelet op hun wendbaarheid gezien hun beperkte diepgang, gelet op de grootte van de schepen en gelet op de breedte van de haven (ter hoogte van de ingang 31 meter en ter hoogte van de ligplaats van de TS6 circa 40 meter) ziet de voorzieningenrechter in het advies van Schol onvoldoende aanleiding om het standpunt van het college terzake de TS6 en TS9 onhoudbaar te achten.
Met betrekking tot het schip de Hunter heeft Schol in zijn advies gesteld dat dit schip na de komst van de Supercat over onvoldoende manoeuvreerruimte beschikt om veilig in en uit de Kom te varen. De Hunter heeft, aldus Schol, bij zowel het uitvaren bij noord-oostelijke wind als bij het binnenvaren over de achtersteven assistentie nodig van een sleepboot en de ruimte die daarvoor nodig is, ontbreekt. Eveneens ontbreekt de ruimte om zogenaamd slaags af te meren, aldus Schol. Verder ontstaan problemen als de Hunter bij harde zuid-westelijke wind moet uitvaren, nu de Hunter door zijn grote diepgang niet in staat is om voldoende snelheid te ontwikkelen om de winddrift te compenseren voordat het de Supercat passeert.
Kluytenaar betwist in zijn advies, dat hij op eigen naam in opdracht van TSM heeft opgemaakt, dat de Hunter over onvoldoende ruimte beschikt om veilig de Kom in en uit te varen. In dit verband heeft hij erop gewezen dat de breedte van de Kom voldoet aan de in de Richtlijnen Vaarwegen 2005 aanbevolen breedte, zijnde driemaal de breedte van het maatgevende schip, de Hunter. Daarbij heeft hij overwogen dat in deze Richtlijnen er niet vanuit wordt gegaan dat ter hoogte van de ligplaats gezwaaid kan worden. Een schip kan, aldus Kluytenaar, in plaats van zwaaiend afmeren ook afmeren door voor de haven te keren en vervolgens met behulp van ankers of met behulp van een boegschroef ligplaats innemen. Verder heeft Kluytenaar ter zitting bestreden dat de Hunter door drift in de problemen zal geraken. Door zijn grote diepgang zal de Hunter in beperkte mate last hebben van drift, aldus Kluytenaar.
Tussen partijen is niet in geschil dat de breedte van de insteekhaven de Kom voldoet aan de in de Richtlijnen Vaarwegen 2005 aanbevolen breedte. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel kan concluderen dat een haven voor wat betreft zijn afmetingen voldoet aan de eisen die daaraan in het belang van de veiligheid op openbaar water worden gesteld, indien die in overeenstemming zijn met de in de Richtlijnen Vaarwegen 2005 opgenomen maten, in aanmerking genomen dat deze Richtlijnen, vastgesteld bij besluit van 10 februari 2006 van de minister van Verkeer en Waterstaat, op basis van informatie van zowel deskundigen op nautisch gebied als van vertegenwoordigers uit de scheepvaart, tot stand zijn gekomen. Verzoekers stellen zich evenwel op het standpunt dat in dit geval geen, althans geen overwegende, betekenis aan deze Richtlijnen gehecht kan worden. In de eerste plaats omdat zij van mening zijn dat de Richtlijnen Vaarwegen 2005 in dit geval niet van toepassing zijn. In de Richtlijnen vaarwegen 2005 is hieromtrent aangegeven dat deze zijn afgebakend tot:
- vaarwegen van de Conférence Européenne des Ministres de Transports-klassen I tot en met V en vaarwegen voor de recreatievaart
- vaarwegen zonder stroming of met een langsstroom tot 0,5 m/s
- vaarwegen die niet voor zeevaart zijn bestemd
Ter zitting heeft Kluytenaar verklaard dat in de Kom de stroming onder de 0,5 m/s zal blijven. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. Wel bestaat bij de voorzieningenrechter enige twijfel of de Richtlijnen vaarwegen 2005 in dit geval onverkort van toepassing is, nu sprake is van een zeehaven. Daarbij wordt opgemerkt dat in de Richtlijnen Vaarwegen 2005 uitsluitend aandacht geschonken wordt aan schepen die de binnenwateren bevaren. Ook bestaat onvoldoende duidelijkheid of de specifieke vaareigenschappen van de Hunter, zoals verzoekers hebben betoogd, (ook) een aanleiding vormen om in dit geval niet uit te gaan van de in de Richtlijnen Vaarwegen 2005 opgenomen maten voor insteekhavens. Dit standpunt van verzoekers leent zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor beoordeling in de onderhavige procedure, in aanmerking genomen dat Schol en Kluytenaar verschillende opvattingen hebben over de vaareigenschappen van de Hunter. Ter zitting is namens het college verklaard dat in het kader van de behandeling van het bezwaar nader nautisch onderzoek zal worden verricht.
Het vorengaande betekent dat uit het feit dat de breedte van de Kom meer is dan driemaal de breedte van de Hunter vooralsnog niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat de veiligheid in De Kom voldoende is verzekerd. Anders dan verzoekers menen, brengt die conclusie niet mee dat de vergunning niet anders dan geweigerd had kunnen worden. Die conclusie laat immers onverlet dat ook mede gelet op andere feiten en omstandigheid geoordeeld kan worden dat de veiligheid desalniettemin voldoende is gegarandeerd. In dit verband is namens het college ter zitting gesteld dat de havenmeester gelet op het aan de vergunning verbonden voorschrift 9 bevoegd is om TSM te gelasten tijdelijk met de Supercat een andere ligplaats in te nemen. Daarbij is tevens verklaard dat de havenmeester namens het college in elk geval hangende de bezwaarprocedure van die bevoegdheid gebruik zal maken, indien de volgende drie omstandigheden zich tegelijk voordoen: de Hunter vaart uit, de Supercat bevindt zich op haar ligplaats en er staat een zeer harde wind. Die situatie zal zich volgens de havenmeester naar verwachting in ieder geval niet meer dan zes keer per jaar voordoen.
Gelet op het vorenstaande, oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder nader dient te motiveren waarom de aan TSM verleende ligplaatsvergunning ten aanzien van de Hunter niet leidt tot een onwettig situatie. De voorzieningenrechter ziet evenwel geen aanleiding om de gevraagde voorziening toe te wijzen, in aanmerking nemend de belangen van TSM, het zeer beperkte gebruik van de Hunter en de bevoegdheid van de bovenmeester om de Supercat te gelasten tijdelijk ligplaats in te nemen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, door hem in het openbaar uitgesproken op 1 april 2008 in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.