ECLI:NL:RBLEE:2008:BD3848

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3072
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van LNV-subsidies en inschrijving bij de Kamer van Koophandel door een maatschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 6 juni 2008, gaat het om een geschil tussen de maatschap "Galama Deelstra Jansen Accountantskantoor" en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres had een verzoek ingediend om opgenomen te worden in de lijst van Dienst Regelingen voor de openstelling van bedrijfsadviesdiensten 2007. Dit verzoek werd afgewezen omdat eiseres niet ingeschreven was bij de Kamer van Koophandel, wat volgens de minister een vereiste was volgens artikel 12 lid 4a van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies.

Eiseres betwistte deze afwijzing en stelde dat een maatschap zich niet kan inschrijven bij de Kamer van Koophandel, waardoor er sprake zou zijn van tegenstrijdige regelgeving. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in dit geval niet op de inschrijvingsvereiste kon beroepen, omdat de regelgeving niet voorziet in de mogelijkheid voor maatschappen om zich in te schrijven. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigde het besluit van de minister en bepaalde dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 285,00 dient te vergoeden. De rechtbank oordeelde verder dat de minister opnieuw moest beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor de minister om rekening te houden met de specifieke juridische status van maatschappen in het kader van de LNV-subsidies.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/3072
uitspraak van 6 juni 2008 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
de maatschap “Galama Deelstra Jansen Accountantskantoor”,
gevestigd te Franeker,
eiseres,
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister),
verweerder,
gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld-van de Bos, werkzaam bij het ministerie van LNV.
Procesverloop
Bij brief van 17 september 2007 heeft de minister eiseres mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) (hierna ook te noemen: het bestreden besluit).
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 4 april 2008. Eiseres is niet verschenen. De minister is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Motivering
De rechtbank stelt -voor zover hier van belang- het volgende vast.
Door middel van een daartoe bestemd formulier "aanmelden bedrijfsadviesdienst", gedateerd 12 augustus 2007, heeft eiseres de minister verzocht opgenomen te worden in de lijst van Dienst Regelingen omtrent het accrediteren van instanties met betrekking tot de Regeling, openstelling bedrijfsadviesdiensten 2007.
Bij besluit van 31 augustus 2007 is dit verzoek afgewezen, omdat eiseres niet staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en inschrijving bij de Kamer van Koophandel ingevolge artikel 12 lid 4a van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies (hierna: het Openstellingsbesluit) een voorwaarde is om aangemerkt te kunnen worden als bedrijfsadviesdienst. De minister heeft het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en het besluit tot afwijzing van 31 augustus 2007 gehandhaafd.
Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij is van mening dat zij voldoet aan de eisen die in de Regeling aan een bedrijfsadviesdienst worden gesteld. Eiseres erkent dat zij niet heeft voldaan aan de eis dat ze ingeschreven moet staan bij de Kamer van Koophandel, maar zij wijst erop dat een maatschap niet ingeschreven kan worden bij de Kamer van Koophandel, zodat naar haar mening sprake is van tegenstrijdige regelgeving.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Regeling en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
Naar aanleiding van de verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling is in artikel 2:8 lid 1 van de Regeling bepaald dat de minister -voor zover hier van belang- subsidie aan een landbouwonderneming of bosbouwonderneming kan verstrekken voor een nader in dit artikel omschreven schriftelijk advies door een bedrijfsadviesdienst omtrent de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld of voortgezet. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat de bedrijfsadviesdienst:
a. de beschikking heeft over voldoende personeel dat beschikt over de voor het verstrekken van bedrijfsadviezen vereiste kwalificaties op een voor de inhoud van het advies relevant terrein;
b. beschikt over de benodigde administratieve en technische faciliteiten;
c. ervaren is in het verstrekken van adviezen met betrekking tot de in het eerste lid genoemde onderwerpen;
d. als betrouwbaar te boek staat.
Ingevolge artikel 1:3 lid 1 van de Regeling kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie worden verstrekt indien de minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat de minister de openstelling kan beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen. Verder is in lid 3 bepaald dat de minister verschillende plafonds kan vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers. Bij Besluit van 5 maart 2007, het eerder genoemde Openstellingsbesluit, heeft de minister voor een aantal in de Regeling genoemde aanvragen tot verlening van een subsidie voor (een deel van) het jaar 2007 opengesteld, waaronder subsidies als bedoeld in artikel 2:8 lid 1 van de Regeling. In artikel 12 lid 4 aanhef en onder a van het Openstellingsbesluit is bepaald dat een bedrijfsadviesdienst als bedoeld in artikel 2:8 van de Regeling ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel als organisatie die zich het geven van adviezen ten doel stelt.
Met betrekking tot de punten die de rechtbank ambtshalve dient te beoordelen, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de minister terecht eiseres in haar bezwaar heeft ontvangen. Het besluit van 31 augustus 2007 is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een besluit in de zin van de Awb, zijnde -voor zover hier van belang- een besluit gericht op een aan het publiekrecht ontleend rechtsgevolg, zodat daartegen ingevolge artikel 7:1 van de Awb bezwaar gemaakt kan worden. De kwalificatie bedrijfsadviesdienst heeft namelijk tot gevolg dat eiseres gerechtigd is adviezen uit te brengen, waarvoor de opdrachtgever onder voorwaarden in aanmerking kan komen voor een subsidie. Dit betekent dat de rechtspositie van eiseres door de kwalificatie wordt gewijzigd. Het is de rechtbank verder ook niet gebleken dat om andere redenen het bezwaar niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de teammanager Uitvoering Dienst Regelingen bij besluit van 31 augustus 2007 zelfstandig op het verzoek van eiseres heeft beslist. Dit betekent dat dit besluit onbevoegd is genomen. Dit bevoegdheidsgebrek acht de rechtbank met het bestreden besluit te zijn hersteld, nu dit door het bevoegd orgaan is genomen.
Met betrekking tot hetgeen eiseres inhoudelijk heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank als volgt.
Tussen partijen is enkel in geschil of de minister bij het bestreden besluit het primaire besluit heeft kunnen handhaven op de grond dat eiseres ten tijde van het nemen van het bestreden besluit (nog steeds) niet stond ingeschreven in de Kamer van Koophandel.
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de in artikel 1:3 van de Regeling aan de minister toegekende bevoegdheid, gelet op de bewoordingen van dit artikel, niet zover dat de minister ook bevoegd is om bij het Openstellingsbesluit in aanvulling op artikel 2:8 lid 2 van de Regeling bijkomende eisen te stellen aan een bedrijfsadviesdienst als bedoeld in de Regeling. Wel komt de minister een zekere beoordelingsvrijheid toe bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een bedrijfsadviesdienst in de zin van de Regeling. In dit licht dient naar het oordeel van de rechtbank de in artikel 12 lid 4 van het Openstellingsbesluit opgenomen regels beschouwd te worden als beleidregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb, waarin de minister heeft aangegeven wanneer sprake is van een bedrijfsadviesdienst als bedoeld in artikel 2:8 lid 2 van de Regeling. Het betreft hier, zoals ook blijkt uit de toelichting bij dit artikel, "nadere eisen aan de bedrijfsadviesdiensten in aanvulling op de Regeling".
De rechtbank acht het in het belang van een efficiënte en effectieve uitvoering van de Regeling in beginsel niet onredelijk dat de minister aan de hand van bepaalde voorwaarden beoordeelt of een bedrijfsadviesdienst voldoet aan de in artikel 2:8 lid 2 van de Regeling gestelde eisen. Nog daargelaten of geconcludeerd dient te worden dat de minister met de door hem gehanteerde voorwaarde dat een bedrijfsadviesdienst staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden, is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in dit geval niet op deze voorwaarde heeft kunnen beroepen. Deze voorwaarde dient naar het oordeel van de rechtbank in dit geval kennelijk onredelijk geacht te worden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat een bedrijfsadviesdienst in de vorm van een maatschap, zoals eiseres, zich op grond van de huidige regelgeving niet kan inschrijven bij de Kamer van Koophandel. Maatschappen zijn van een dergelijke inschrijving uitgesloten. Dit betekent dat de minister uit het enkele feit dat eiseres niet stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel er in redelijkheid niet van uit heeft kunnen gaan dat eiseres niet voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 2:8 lid 2 van de Regeling. De minister had eiseres op zijn minst in de gelegenheid moeten stellen om op andere wijze te laten zien dat is voldaan aan genoemde eisen.
Uit het vorengaande volgt dat het bestreden besluit niet rust op een deugdelijke motivering. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 7:12 lid 1 van de Awb worden vernietigd. De minister zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eiseres.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 lid 1 van de Awb bepaalt de rechtbank dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht € 285,00 dient te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling, nu van daarvoor in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht van € 285,00 aan eiseres vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2008, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.