ECLI:NL:RBLEE:2008:BE9773

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1245, AWB 08/1709 en AWB 08/1729
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vrijstellingsbesluit wegens schending van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 19 augustus 2008 uitspraak gedaan over de vernietiging van een vrijstellingsbesluit dat door het college van burgemeester en wethouders van Dantumadeel was genomen. Het college had op 13 mei 2008 vrijstelling verleend aan Handelsonderneming Stender voor het gebruik van een perceel te Zwaagwesteinde voor detailhandel in grove bouwmaterialen. De vennootschap onder firma 'Handelsonderneming De Wâlden' en een verzoeker hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij ook een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het ontwerp-besluit niet ter inzage is gelegd en niet is gepubliceerd, wat in strijd is met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Dit gebrek kan niet worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college onvoldoende rechtszekerheid heeft geschapen, omdat het vrijstellingsbesluit en de aanvraag niet los van elkaar kunnen worden gezien. De voorzieningenrechter heeft de beroepen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij het college opnieuw moet beslissen op het verzoek van Stender. Tevens is bepaald dat de gemeente Dantumadeel het griffierecht aan de verzoekers moet vergoeden en zijn proceskosten aan hen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummers: AWB 08/1245, AWB 08/1709 en AWB 08/1729
uitspraak van 19 augustus 2008 van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
vennootschap onder firma “Handelsonderneming De Wâlden”,
verzoekster,
gevestigd te Twijzelerheide,
[verz[verzoeker],
verzoeker,
wonende te Zwagerbosch
beiden met gemachtigde: mr. A.J. Spoelstra, juridisch adviseur,
en
het college van burgemeester en wethouders van Dantumadeel,
verweerder,
gemachtigden: M. Vriesema en M.M. van Woudenberg, beiden werkzaam bij de gemeente Dantumadeel
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantemadeel (hierna: het college) met toepassing van artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) aan Handelsonderneming Stender (hierna: Stender) vrijstelling verleend voor het gebruiken van het perceel [adres] te Zwaagwesteinde (hierna: het perceel) ten behoeve van detailhandel in grove bouwmaterialen.
Tegen dit besluit hebben vennootschap onder firma "handelsonderneming De Walden" (De Walden) en [verzoeker] bezwaarschriften ingediend bij het college, die de bezwaarschriften ter verdere behandeling als beroepschriften aan de rechtbank heeft doorgestuurd. Deze beroepen staan geregistreerd onder nummers 08/1909 en 08/1729. Tevens heeft mr. Spoelstra zich namens De Walden en [verzoeker] zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81 lid 1 van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 7 augustus 2008. Vennoot Leegsma van De Walden, mr. Spoelstra en gemachtigden van het college zijn daar verschenen. Daarnaast is namens handelsonderneming Stender, die op de voet van artikel 8:26 van de Awb als belanghebbende aan dit geding deelneemt, A. Elzinga, partner van de heer Stender, verschenen.
Motivering
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek
1 Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken van beletselen om De Walden en [verzoeker] niet in hun verzoek te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Feiten
2.1 De voorzieningenrechter stelt -voor zover hier van belang- het volgende vast.
Ingevolge het bestemmingsplan Zwaagwesteinde-Kom rust op het perceel de bestemming Agrarische doeleinden. Op het aangrenzend perceel [adres] te Zwaagwesteinde oefent De Walden haar bedrijfsactiviteiten uitoefent, (detail)handel in hout en bouwmaterialen, van welk perceel [verzoeker] eigenaar is. Op 25 februari 2008 heeft Stender het college verzocht medewerking te verlenen voor het op het perceel verkopen van diverse materialen en aanverwante artikelen die nodig zijn voor het bouwen dan wel klussen, onder andere grove materialen, zoals stenen, zand, balkhout, planken, plaatmateriaal, deuren etc, maar ook aanverwante artikelen zoals hang- en sluitwerk en toebehoren. Bij het bestreden besluit heeft het college op dit verzoek beslist. Daartoe is overwogen dat het onderhavige verzoek de ruimtelijke structuur niet aantast en dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen die samenhangen met de in de in de directe nabijheid gelegen percelen welke eveneens als zodanig worden gebruikt. Daarnaast heeft het college van belang geacht dat het ongewenst is een handelsonderneming in grove bouwmaterialen te situeren in de bestaande winkelcentra vanwege een ongewenste functiemenging.
Het geschil
2. De Walden en [verzoeker] kunnen zich om diverse redenen niet verenigen met het bestreden besluit. Naar de mening van De Walden biedt artikel 19 lid 3 van de WRO het college niet de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen voor het gebruik van het perceel voor de verkoop van grof bouwmateriaal. Ook is een dergelijk gebruik in strijd met het door het college bij besluit van 4 september 2001 vastgestelde beleid met betrekking tot het gebruik van de in artikel 19 lid 3 neergelegde vrijstellingsbevoegdheid. Verder verdraagt de verleende vrijstelling zich niet met het uitgangspunt van de Stedenbouwkundige Visie Zwaagwesteinde, zijnde versterking van het kernwinkelgebied, aldus De Walden en [verzoeker]. Voorts acht De Walden het besluit onzorgvuldig genomen, nu belanghebbenden niet in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen in te dienen tegen een ontwerp-vrijstellingsbesluit en omdat aan het besluit geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag ligt.
Beoordeling van het geschil
3.1 Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86 lid 1 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaken.
3.2. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag of De Walden en [verzoeker] in hun beroep ontvangen kunnen worden. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 3:15 van de Awb kan -voor zover hier van belang- geen beroep door een belanghebbende worden ingesteld tegen een besluit aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen over het desbetreffende ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. Ingevolge artikel 19a lid 4 van de WRO is op de voorbereiding van het besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 3 van de WRO afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Op grond van die afdeling legt het bestuur het ontwerp van het te nemen besluit ter inzage en geeft voorafgaand hieraan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp, waarbij wordt vermeld wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen over het ontwerp-besluit naar voren te brengen. Vast staat dat noch een ontwerp-besluit ter inzage is gelegd noch overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb kennisgeving is gedaan van een ontwerp-besluit. Onder deze omstandigheden kan De Walden en [verzoeker] niet redelijkerwijs verweten worden geen zienswijzen te hebben ingediend. Het is de voorzieningenrechter verder ook niet gebleken van andere redenen op grond waarvan de beroepen niet-ontvankelijk zouden moeten worden verklaard.
3.3 De voorzieningenrechter volgt De Walden en [verzoeker] in hun betoog dat het bestreden besluit reeds in beroep geen stand kan houden omdat het niet zorgvuldig tot stand is gekomen; het is in strijd met artikel 19a lid 4 van de WRO niet overeenkomstig afdeling 3:4 van de Awb voorbereid. De voorzieningenrechter acht de gebreken dusdanig van aard dat hij -anders dan het college- geen aanleiding ziet de schending van de vormvoorschriften neergelegd in de artikelen 3:11 en 3:12 van de Awb, te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter dat het naar voren kunnen brengen van zienswijzen over een ontwerp-besluit een essentieel onderdeel vormt van de in afdeling 3:4 van de Awb vervatte uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn De Walden en [verzoeker] appellant door de schending van de artikelen 3:11 en 3:12 van de Awb benadeeld, ook al hebben ze beroep kunnen instellen tegen het vrijstellingsbesluit. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter dat het instellen van beroep niet op één lijn kan worden gesteld met het naar voren brengen van zienswijzen, daar de rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van een besluit van andere aard is dan de heroverweging van een ontwerp-besluit door een bestuursorgaan, in aanmerking genomen dat in het laatste geval naast rechtmatigheids- ook doelmatigheidsaspecten een rol kunnen spelen.
3.3 Ter bevordering van een efficiënte beslechting van het geschil overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de overige beroepsgronden nog het volgende.
3.4 Met De Walden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college niet bevoegd is om met toepassing van artikel 19 lid 3 van de WRO de onderhavige vrijstelling te verlenen. Voormeld artikel, in samenhang gelezen met artikel 20 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985, biedt enkel de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan voor een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom en niet voor -zoals in het onderhavige geval- een wijziging in het gebruik van gronden in de bebouwde kom. De voorzieningenrechter ziet geen ruimte om het bestreden besluit op dit punt anders te lezen in die zin dat voor de woorden het perceel gelezen moet worden het bedrijfspand. Nog daargelaten of een dergelijke handelwijze zich verdraagt met de rechtszekerheid, acht de voorzieningenrechter, gelet op de aard van de vrijstelling, onvoldoende aannemelijk dat hier sprake is van een verschrijving. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat de grove bouwmaterialen stenen en zand, die Stender ter plaatse wil verkopen, doorgaans niet binnen een bedrijfspand worden opgeslagen maar daarbuiten.
3.5 De voorzieningenrechter volgt De Walden en [verzoeker] eveneens in hun betoog dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Het door het college gevoede beleid ten aanzien van het verlenen van vrijstelling ex artikel 19 lid 3 van de WRO is neergelegd in de beleidsnotitie “gebruik vrijstellingsbevoegdheid artikel 19, derde lid van de wet op de Ruimtelijke Ordening van juni 2001”. Op grond van dit beleid wordt geen vrijstelling verleend voor grootschalige detailhandel, zoals detailhandel in auto’s, boten, caravans, brand- en explosiegevaarlijke goederen alsmede bouwmarkten en grootschalige meubeldetailhandel, in aanmerking genomen dat de vigerende bestemmingsplannen in de gemeente Dantumadeel reeds voldoende mogelijkheden bieden voor realisering van dergelijke detailhandel. In het bestreden besluit is niet voldoende gemotiveerd waarom in het onderhavige geval van voormeld beleid afgeweken kan worden. Ter zitting is namens het college alsnog gemotiveerd waarom ter plaatse volumineuze detailhandel uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaard wordt geacht. Gesteld is dat het perceel onderdeel uit maakt van een gebied dat het gemeentebestuur wenst te ontwikkelen als bedrijventerrein en dat op een dergelijk terrein volumineuze detailhandel uit ruimtelijk oogpunt passend wordt geacht; zulke detailhandel wordt niet wenselijk geacht in de bestaande winkelgebieden in de kern van Zwaagwesteinde. Een deel van het gebied, waarop het bestemmingsplan Zwaagwesteinde-Industrieterrein van toepassing is en grenst aan het perceel, heeft, aldus het college, al de bestemming “bedrijfsdoeleinden”, welke bestemming het college de mogelijkheid biedt binnenplanse vrijstelling te verlenen voor onder meer detailhandel in grove bouwmaterialen. Verder zijn, aldus het college, op enkele andere delen van het gebied, waaronder het perceel, met toepassing van artikel 19 van de WRO bepaalde bedrijfsactiviteiten toegestaan. Voormeld beleidsstandpunt acht de voorzieningenrechter, in aanmerking genomen dat het college op dit punt een grote mate van beleidsvrijheid toekomt, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, niet kennelijk onredelijk. Dat laat evenwel onverlet dat in een concreet geval, gelet op de aard en omvang van de volumineuze detailhandel in relatie tot de omringende bedrijfsactiviteiten, vestiging daarvan ter plaatse op onevenredige bezwaren kan stuiten. Het college heeft noch in het bestreden besluit noch ter zitting die beoordeling (gemotiveerd) gemaakt en zal dat alsnog bij de hernieuwde beslissing op het vrijstellingsverzoek van Stender moeten doen. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat voor zover de bezwaren van De Walden zijn ingegeven door concurrentievrees, er in beginsel geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Slechts in het geval een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in dit opzicht dreigt, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie, is hiervoor plaats.
3.6 Met betrekking tot het betoog dat de verleende vrijstelling zich niet verdraagt met het door gemeentebestuur gevoerde beleid dat niet grootschalige detailhandel in beginsel geconcentreerd dient te worden in de bestaande winkelgebieden, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De Walden en [verzoeker] wijzen er terecht op dat het verzoek ook ziet op niet grootschalige detailhandel, het verzoek vermeld dat ook aanverwant hang en sluitwerk en toebehoren zullen worden verkocht, maar dat laat onverlet dat het college bij het bestreden besluit enkel vrijstelling heeft verleend voor detailhandel in grove bouwmaterialen. Aangezien het vrijstellingsbesluit en de aanvraag niet los van elkaar kunnen worden gezien, heeft verweerder op dit punt onvoldoende rechtszekerheid geschapen. Ook dit aspect dient in heroverweging (gemotiveerd) te worden meegewogen.
Conclusie
3.7 Het voorgaande betekent dat de beroepen gegrond zijn en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het college zal opnieuw moeten beslissen op het verzoek van Stender van 25 februari 2008. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
3.8 Nu de beroepen gegrond zijn, zal de voorzieningenrechter, gelet op het bepaalde in artikel 8:74 lid 1 van de Awb, de gemeente Dantumadeel gelasten het door De Walden en [verzoeker] gestorte griffierecht in de hoofdzaak van € 288,00 respectievelijk € 144,00 aan hen terug te betalen. Tevens ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met gebruikmaking van zijn in artikel 8:82 lid 4 van de Awb neergelegde bevoegdheid te bepalen dat het college het door De Walden en [verzoeker] betaalde griffierecht in de voorlopige voorziening procedure van
€ 288,00 aan hen vergoedt, te betalen door de gemeente Dantumadeel.
3.9 De voorzieningenrechter acht tenslotte termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van De Walden en [verzoeker] € 966,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (indienen verzoekschrift: 1 punt; indienen beroepschrift: 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Dantumadeel aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de gemeente Dantumadeel het betaalde griffierecht in de hoofdzaak van € 288,00 en € 145,00 aan De Walden respectievelijk aan [verzoeker] vergoedt;
- bepaalt dat de gemeente Dantumadeel het betaalde griffierecht in de voorlopige voorzieningprocedure van € 288,00 aan De Walden en [verzoeker] vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van De Walden en [verzoeker] tot een bedrag van € 966,00, aan hen te betalen door de gemeente Dantumadeel.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2008 in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. E. de Witt
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening geregistreerd onder nummer 08/1245 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaken onder nummers 08/1709 en 08/1729 staat voor belanghebbenden het rechtsmid¬del hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.