Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, geheimhouding worden opgelegd door het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
Het derde lid bepaalt dat de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Het vierde lid bepaalt, voor zover hier van belang, dat de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken in acht wordt genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft.
3.2 Vast staat dat verweerder geheimhouding van het BMC-rapport heeft opgelegd, welke door de gemeenteraad op 16 april 2007 is bekrachtigd. Voor het opleggen van de geheimhoudingsplicht is vereist dat sprake is van een belang als bedoeld in artikel 10 van de Wob. Partijen twisten over de vraag of een dergelijk belang aanwezig is.
3.3 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dient naast het vereiste dat sprake is van een bijzondere openbaarmakingsregeling in een formele wet, tevens als voorwaarde voor het buiten toepassing laten van de Wob te gelden dat de bijzondere regeling uitputtend moet zijn. Daarvan is sprake indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door (afzonderlijke) toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2002, LJN AE7453).
De rechtbank is van oordeel dat artikel 25 van de Gemeentewet moet worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding, welke als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob. Ten aanzien van het BMC-rapport geldt op grond van artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet een geheimhoudingsplicht, welke aan toepassing van de Wob in de weg staat. Dit betekent dat een belangenafweging op grond van artikel 10 van de Wob, waarbij het belang van eiser bij openbaarmaking van het rapport worden afgewogen tegen het belang van [naam] bij eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, thans niet meer aan de orde is. Een dergelijke belangenafweging heeft reeds plaatsgevonden in de vergadering van verweerder van 12 maart 2007, waarin tot opleggen van geheimhouding is besloten en opnieuw in de vergadering van de gemeenteraad op 16 april 2007, waarin de opgelegde geheimhouding is bekrachtigd. Daarbij is overwogen dat sprake was van één van de uitzonderingsbepalingen van artikel 10, tweede lid, van de Wob, te weten de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
De vraag of de beslissing tot geheimhouding op grond van artikel 25 van de Gemeentewet op juiste gronden is genomen, mag door de rechtbank niet worden beantwoord, nu het geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De beslissing tot geheimhouding is een besluit van interne orde en niet op extern rechtsgevolg gericht. De wijze waarop toepassing wordt gegeven aan de bepalingen in de Gemeentewet omtrent het sluiten van de deuren en het opleggen van geheimhouding ten aanzien van bepaalde stukken, behoort tot de interne politiek-bestuurlijke organisatie van de gemeente en kan als zodanig geen onderwerp vormen van een rechterlijke beoordeling.
3.4 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het verzoek van eiser tot openbaarmaking van het BMC-rapport terecht afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder die beslissing niet op de juiste grondslag gebaseerd. Nu er op grond van artikel 25 van de Gemeentewet op het BMC-rapport een geheimhoudingsplicht rust, had verweerder eisers verzoek op die grond moeten afwijzen en niet op grond van de uitzonderingsbepaling van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. Hierdoor is het beroep van eiser gegrond en komt het besluit van 3 januari 2008 wegens een onjuiste wettelijke grondslag voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om -met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb- de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3.5 Gelet op het vorenstaande en het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient de gemeente Vlieland het door eiser gestorte griffierecht van € 143,00 te vergoeden. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00 als kosten van verleende rechtsbijstand.