Met betrekking tot de grond: onredelijke last
3.7.2 Voor zover Houthandel Schuilenga zich op het standpunt stelt dat zij al voldoende alternatieve maatregelen heeft getroffen, treft dit betoog reeds geen doel nu de brandweer in zijn rapport van 30 mei 2008 heeft aangegeven dat de door Houthandel Schuilenga getroffen maatregelen, het deels bekleden van hal 1 met gipsplaten, het uitbreken van een brand niet (voldoende) zullen beletten. De brand zal, aldus de brandweer, door het bezwijken van de dakconstructie overslaan naar bouwwerken gelegen aan De Kolk. Daarnaast is ter zitting door Molijn gesteld dat de brandweer ook betwijfelt of het brandwerende materiaal in hal 1 op de juiste wijze is aangebracht. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gezien om dit standpunt van de brandweer voor onjuist te houden.
3.7.3 Houthandel Schuilenga heeft verder gesteld dat van haar niet gevergd kan worden dat zij haar bedrijf indeelt in brandcompartimenten van maximaal 3.000 m2.
3.7.3.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat het doel van de in het Bouwbesluit 2003 opgenomen voorschriften terzake het opdelen van een bedrijf in compartimenten is dat het bedrijf voldoet aan de in het Bouwbesluit 2003 opgenomen functie-eis, dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt. Hoewel volgens het Bouwbesluit 2003 voldaan wordt aan deze eis als het bedrijf onder meer is ingedeeld in brandcompartimenten, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit het rapport van 22 augustus 2008 onvoldoende dat in dit geval zou worden voldaan wordt aan de functie-eis. De brandweer heeft in dit rapport immers aangegeven dat ook als de bouwwerken voldoen aan de geldende bouwregelgeving, de brandweer niet met zekerheid durft te stellen, dat een brand zich zal beperken tot de bouwwerken van Houthandel Schuilenga; ook dan is een uitbreiding van de brand naar de aangrenzende van de brand naar de aangrenzende percelen gelegen aan de Kolk een realistisch scenario. In de hierop door Molijn ter zitting gegeven toelichting, inhoudende dat de mate van brandveiligheid van de gebouwen door compartimentering onder de in het Bouwbesluit 2003 genoemde voorwaarden in elk geval toeneemt, zodat de brandweer meer kans heeft, (gesproken is van een "kansje") ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor het oordeel dat het college de te treffen bouwkundige aanpassingen als adequaat heeft kunnen beschouwen. Het bovenstaande klemt te meer nu de brandweer in eerste instantie in het rapport met kenmerk 273 en in haar brief van 13 november 2006 zelf heeft geadviseerd het bedrijf niet (cursivering: de voorzieningenrechter) in brandcompartimenten in te delen, omdat het bouwwerk bij brand dan desondanks naar alle waarschijnlijkheid in zijn geheel zal afbranden, terwijl daarentegen compartimentering hoge kosten voor het bedrijf met zich mee zal brengen.
3.7.3.2 Gelet op de artikelen 3:4, tweede lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de voor een of meer belanghebbende nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, en 5:32, tweede lid, van de Awb, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het college bij het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat Houthandel Schuilenga aangeschreven kon worden de desbetreffende bouwkundige aanpassingen te treffen.
3.8 Het voorgaande betekent dat als het college bij zijn beslissing op bezwaar zijn beslissing om een last onder dwangsom op te leggen handhaaft, het opnieuw zal moeten bezien welke last conform de artikelen 3:4, tweede lid, en 5:32, tweede lid, van de Awb aan Houthandel Schuilenga opgelegd kan worden, zodanig dat ter plaatse wordt voldaan aan de in artikel 2:11, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 neergelegde functie-eis.
3.8.1 In dat verband wijst de voorzieningenrechter erop dat ingevolge artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003 de mogelijkheid aanwezig is om, binnen het kader van de functionele eis, af te wijken van de in het Bouwbesluit 2003 aangegeven prestatie-eisen door het stellen van voorschriften die gelijkwaardig zijn aan deze eisen. Daarbij kan worden opgemerkt dat de brandweer in zijn brief van 13 november 2006 heeft aangegeven dat hij kan instemmen met de door het college voorgestelde maatregel, het afbreken van hal 1, omdat daardoor een afstand gecreëerd wordt tussen de houtopslag en de belendingen aan de Kolk, zodat er een grotere kans van slagen ontstaat in het voorkomen van brandoverslag naar belendingen, waarbij wel opgemerkt is dat altijd sprake zal zijn van een zogenaamde onbeheersbare brand. Ook ter zitting is door Molijn desgevraagd verklaard dat voor het verbeteren van de brandveiligheid ter plaatse "meerdere goede oplossingen zijn".
3.8.2 Daarnaast merkt de voorzieningenrechter op dat het college bij het vaststellen van de op te leggen last alle betrokken belangen dient af te wegen. Dit betekent dat het college in zijn beslissing op bezwaar niet zonder nadere motivering voorbij mag gaan aan het betoog van Houthandel Schuilenga dat het treffen van maatregelen van haar grote investeringen eisen, met name nu door haar onweersproken is gesteld dat de gebouwen voldoen aan de destijds verleende bouwvergunningen. Ook al schrijft de regelgeving thans voor dat in het belang van de brandveiligheid voorzieningen getroffen dienen te worden dan wel activiteiten (deels) gestaakt moeten worden, dat ontslaat het college niet van de verplichting om te bezien of de nadelige gevolgen daarvan geheel voor risico van Houthandel Schuilenga dienen te komen of dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, haar daarvoor (enige) compensatie geboden moet worden.
3.9 Uit het voorgaande volgt reeds dat de last onder dwangsom in bezwaar niet in stand kan blijven. Om die reden ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de betrokken belangen, aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening zoals in het dictum nader is bepaald. Dit betekent dat bespreking van de overige bezwaren achterwege kan blijven.