Rechtsoverwegingen
3.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
3.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet zijn degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.
3.3 Ingevolge artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet, zijn voor zover thans van belang, de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, indien de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van één van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan.
3.4 Ingevolge artikel 13a van de Leerplichtwet kan een beroep op vrijstelling wegens vakantie van de jongere, bedoeld in artikel 11, onder f, slechts worden gedaan indien het hoofd op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend dat de jongere voor de duur van het verlof de school onderscheidenlijk de instelling niet bezoekt.
3.5 De voorzieningenrechter stelt in deze voorop dat, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS, 18 december 1997, LJN: ZF3108), bij de toepassing van artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet, een restrictieve uitleg wordt voorgestaan. De formulering van dit artikellid duidt naar het oordeel van de AbRS op een zeer beperkte categorie van beroepen. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer, 1992-1993, 22900, nr. 3, p. 7) dient bij het begrip "specifieke aard van het beroep" met name gedacht te worden aan "seizoensgebonden werkzaamheden, respectievelijk werkzaamheden in bedrijfstakken die in de zomermaanden een piekdrukte kennen, waardoor het voor het gezin feitelijk onmogelijk is in die periode een vakantie op te nemen. Dat zijn bijvoorbeeld de agrarische sector en de horeca."
De voorzieningenrechter acht het redelijk om als uitgangspunt te nemen dat, gelet op de ontwikkelingen in de bedrijfstakken die afhankelijk zijn van toerisme, in veel gevallen de piekdrukte niet alleen in de zomermaanden zal gelden, maar ook in de overige schoolvakanties.
3.6 Uit de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat verweerder, en ook de overige scholen op Terschelling, een zeer terughoudend beleid voeren als het gaat om verzoeken om extra verlof. Enkel in het geval van zeer bijzondere omstandigheden zal een dergelijk verzoek worden gehonoreerd. Om tegemoet te komen aan de ouders die niet in de reguliere schoolvakanties op vakantie kunnen in verband met hun bedrijf is op Terschelling besloten om zogenaamde "eilandervakanties" in te stellen. Deze eilandervakanties betreffen de voor- en najaarsvakanties en deze worden ingeroosterd buiten de periodes waarin de reguliere voor- en najaarsvakanties vallen. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet onredelijk. Gelet op de ervaringen met de grote aantallen verlofaanvragen buiten de reguliere vakanties is het aannemelijk dat een strikt beleid in het belang van het onderwijs is. Het enkele feit dat sinds het beleid wordt gehanteerd tot nog toe geen verloven meer zijn toegekend, maakt het beleid naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk.
3.7 Vervolgens dient beoordeeld te worden of de specifieke aard van het beroep van verzoekers in de weg staat aan het genieten van een gezinsvakantie binnen de vastgestelde schoolvakanties, met inbegrip van de op Terschelling geldende eilandervakanties.
Het bedrijf van verzoekers richt zich op de verkoop, verhuur, reparatie en het onderhoud van -kort gezegd- fietsen en maaimachines. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoekers een belangrijk deel van hun omzet in de reguliere vakanties en de eilandervakanties behalen. Verzoekers hebben evenwel onvoldoende aangetoond dat een vakantie tijdens één van de genoemde periodes tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen zal leiden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat onvoldoende is komen vast te staan dat vervanging onmogelijk is. Dat vervanging moeilijk zal zijn als het gaat om onderhoud en reparatie van de maaimachines acht de voorzieningenrechter aannemelijk gelet op de hiervoor vereiste ervaring en kennis. Ten aanzien van verkoop en verhuur (van zowel fietsen als maaimachines) ligt het evenwel in de rede dat vervanging mogelijk moet zijn. Aan de stelling van verzoekers dat vervanging te duur is, gaat de voorzieningenrechter voorbij nu verzoekers deze stelling in het geheel niet onderbouwd hebben. Verder is in de overgelegde omzetoverzichten geen onderscheid gemaakt naar activiteiten zodat niet valt af te leiden welk deel van de omzet wordt behaald met 'de fietsen' en welk deel met 'de maaimachines'. Daardoor is onvoldoende inzicht geboden in het omzetverlies dat gedurende een vakantieweek van verzoekers tijdens een reguliere schoolvakantie dan wel een eilandervakantie zou kunnen optreden.
3.8 Met betrekking tot de stelling van verzoekers dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming nu verweerder zich niet voldoende op de hoogte heeft gesteld van de bedrijfsvoering van verzoekers overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In het geval waarin een verzoek wordt gedaan als het onderhavige ligt het op de weg van degene die het verlof aanvraagt om alle gegevens, die verweerder nodig heeft om tot een goede beoordeling te komen, over te leggen. Verweerder kan dan ook niet verweten worden dat hij zich op onvoldoende gegevens heeft gebaseerd, nu alle door verzoekers overgelegde gegevens bij de beoordeling zijn betrokken. Voor zover verzoekers hebben betoogd dat ook overigens sprake is van onzorgvuldige besluitvorming kan de voorzieningenrechter niet anders concluderen dan dat eventuele onzorgvuldigheden met de onderhavige procedure geheeld zijn dan wel in de bezwaarprocedure alsnog hersteld kunnen worden.
3.9 Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.