ECLI:NL:RBLEE:2009:BG9642

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
89587 HA ZA 08-459
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nietigverklaring van convenant na beëindiging geregistreerd partnerschap

In deze zaak vorderde eiseres, aangeduid als [x], de nietigverklaring van een convenant dat was gesloten in verband met de beëindiging van haar geregistreerd partnerschap met [y]. De rechtbank Leeuwarden oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij onder invloed van een wilsgebrek of dwaling het convenant had ondertekend. De feiten wezen uit dat partijen op 18 oktober 2005 hun huwelijk hadden omgezet in een geregistreerd partnerschap, dat op 20 december 2005 werd beëindigd. In het convenant was onder andere afgesproken dat [y] aan [x] een bedrag van EUR 27.000,00 zou betalen en dat [x] werd ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen. Eiseres stelde dat zij niet in staat was haar wil te bepalen ten tijde van het sluiten van het convenant, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar aangevoerde feiten onvoldoende waren om tot vernietiging van het convenant te komen. De rechtbank concludeerde dat [y] er op mocht vertrouwen dat de verklaring van [x] overeenkwam met haar wil. Bovendien werd opgemerkt dat de vordering niet op de algemene dwalingsregeling kon worden gebaseerd, waardoor de vordering van [x] werd afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De eis in reconventie van [y] werd als voorwaardelijk beschouwd en behoeft geen verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 89587 / HA ZA 08-459
Vonnis van 7 januari 2009
in de zaak van
[x],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. H.A. de Boer,
tegen
[y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. H. Hulshof.
Partijen zullen hierna [x] en [y] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in voorwaardelijke reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 28 november 2008 en de daarin genoemde stukken
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op 20 juni 1986 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In de tussen partijen opgemaakte akte van huwelijkse voorwaarden van 18 juni 2006 is onder meer bepaald dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen zal bestaan. Voorts is in artikel 6 van de akte een verrekenbeding opgenomen. Verder blijkt uit de bij de akte horende staat van aanbrengsten dat door [y] onder meer de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) ten huwelijk is aangebracht en door [x] de zich in die woning bevindende inboedel.
2.2. [y] heeft de woning in 1982 gekocht voor een bedrag van fl. 75.000,00. In de jaren 1982 tot en met 1984 is de woning verbouwd. In 1996/1997 is de woning uitgebreid en voorzien van een zwembad. In 1995 zijn partijen een hypothecaire geldlening aangegaan, die in 1997 is verhoogd tot een bedrag van fl. 200.000,00. In september 2005 zijn de hypothecaire geldleningen afgelost door middel van nieuwe leningen tot een bedrag van EUR 159.000,00. Op deze geldleningen is niet afgelost tijdens het huwelijk.
2.3. Partijen hebben op 18 oktober 2005 hun huwelijk omgezet in een geregistreerd partnerschap, welk partnerschap op 20 december 2005 is beëindigd. In verband met de beëindiging van het geregistreerd partnerschap hebben partijen een convenant gesloten. In artikel 1 van dat convenant is bepaald dat in verband met de verdeling van de inboedelzaken en auto's door [y] aan [x] een bedrag van EUR 27.000,00 verschuldigd is. Verder is in artikel 2 bevestigd dat de woning op grond van akte van huwelijksvoorwaarden aan [y] in eigendom toebehoort en is overeengekomen dat [x] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen. In artikel 6 van het convenant is door partijen verklaard dat zij uit hoofde van het in de akte van huwelijksvoorwaarden opgenomen het verrekenbeding niets meer van elkaar te vorderen hebben.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [x] vordert samengevat - het convenant, met uitzondering van het bij artikel 1 verdeelde, nietig te verklaren dan wel de verdeling te vernietigen en [y] te veroordelen met [x] over te gaan tot herscheiding of herverdeling van de overige bestanddelen, met veroordeling van [y] in de proceskosten.
3.2. [y] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. [y] vordert samengevat - veroordeling van [x] tot betaling van EUR 14.000,00, vermeerderd met rente en kosten, met vernietiging van het convenant.
3.4. [x] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [x] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij het convenant is aangegaan terwijl zij haar wil niet heeft kunnen bepalen althans onder invloed van dwaling. Feitelijk voert zij daartoe aan, onder verwijzing naar een patiëntenkaart waaruit een bezoek aan haar huisarts blijkt, dat zij ten tijde van het tot stand komen van het convenant in de war was. Ter comparitie heeft zij daaraan toegevoegd dat zij als gevolg van de omstandigheden verdrietig was en dat zij op zag tegen de toekomst.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van [x], waarmee zij kennelijk het oog heeft op het bepaalde in de artikelen 3:33 BW en 6:228 BW, ontoereikend zijn voor de gevorderde vernietiging van het convenant. De gestelde feiten zijn onvoldoende om tot de conclusie te komen dat [x] onder invloed van een geestelijke stoornis niet haar wil heeft kunnen bepalen en dat hetgeen zij blijkens het convenant verklaart met [y] te zijn overeengekomen niet met haar wil heeft overeengestemd. Bovendien volgt uit de stellingen van [x] niet dat [y] er redelijkerwijs niet op heeft mogen vertrouwen dat deze verklaring met de wil van [x] correspondeerde of dat hij aanleiding had moeten hebben dienaangaande onderzoek te doen.
De rechtbank voegt daar wat betreft het beroep op dwaling overigens nog aan toe dat vernietiging van een verdeling ( of een verrekening uit hoofde van een verrekenbeding) niet op de algemene dwalingsregeling van artikel 6:228 BW gestoeld kan worden (artikel 3:199 BW en artikel 1:135 lid 2), zodat de vordering reeds daarom niet op die grondslag toewijsbaar is.
4.3 Voorzover in de stellingen van [y] besloten ligt dat zij een beroep heeft willen doen op artikel 3:195 BW (voor wat betreft de verdeling van gemeenschappelijke goederen) of op artikel 3:135 lid 2 BW (voor zover het betreft verrekening) is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van [x] ook op dat punt onvoldoende zijn onderbouwd. Daargelaten dat [x] niet heeft gesteld dat zij voor meer dan een vierde is benadeeld – en dat blijkens de toelichting van haar raadsman ter comparitie klaarblijkelijk ook niet heeft willen stellen – valt in de stellingen Van [x] daarvoor ook onvoldoende aanwijzing te vinden. [x] heeft weliswaar gewezen op de verbouwing en op een taxatie van de woning, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, zijn die onvoldoende om daarop de benadeling in bedoelde zin te baseren. Daaruit blijkt immers op zichzelf niet wat de waarde van de woning was in december 2005 en ook niet hoe een en ander zich verhoudt tot de overige zaken die partijen zoals blijkt uit het convenant in hun overeenkomst hebben betrokken.
Daar komt bij dat [y] gemotiveerd heeft betwist dat van benadeling sprake is geweest, mede gezien het bedrag dat [x] in het convenant is toegekend. Met name het verweer van [y] dat geen sprake is geweest van bekostiging van de verbouwing met (overgespaarde) inkomsten die tot verrekening van de waardestijging aanleiding geven, is niet adequaat door [x] becommentarieerd. Een nadere feitelijke toelichting waarom er wel grond voor verrekening bestaat heeft [x] niet gegeven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om [x] op te dragen te bewijzen dat zij voor meer dan een vierde is benadeeld.
4.4 [x] heeft verder gesteld dat partijen een schuld aan de broer van [x] bij de verdeling hebben overgeslagen. De rechtbank gaat ervan uit dat [x] deze schuld kennelijk op de voet van artikel 3:179 lid 2 BW alsnog wil verdelen. De rechtbank overweegt dat [x] ter comparitie heeft verklaard dat partijen ten tijde van het convenant hebben afgesproken dat deze schuld voor rekening van [x] zou komen. Hoewel de schuld niet in het convenant genoemd staat, moet er daarom vanuit worden gegaan dat deze schuld wel in de verdeling (of verrekening) is betrokken en niet is overgeslagen. Daar komt bij dat door [x] niet is gesteld dat deze schuld gemeenschappelijk is. Zij is de geldlening aangegaan en het feit dat de gelden zijn gebruikt voor de huishouding van partijen maakt op zich niet dat [y] naast [x] aansprakelijk is voor die schuld of die met [x] zou moeten dragen.
4.5 De rechtbank is samenvattend van oordeel dat geen van de door [x] aangevoerde stellingen voldoende zijn voor de vorderingen zodat deze zullen worden afgewezen.
4.7 De rechtbank zal de proceskosten in conventie tussen partijen compenseren, aldus dat iedere partij geacht wordt de eigen proceskosten te dragen, omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest.
4.8 De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3. verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smit en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2009.?