Beoordeling van het geschil
6.1 De rechtbank stelt voorop dat de Wav een ruim werkgeversbegrip kent. Blijkens de Memorie van Toelichting (kamerstukken II 1993/1994, 23 574, nr. 3, pagina 13) bij de artikelen 1 en 2 van de Wav heeft de wetgever beoogd degene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig te doen zijn en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Evenmin is van belang of de arbeid tegen beloning plaatsvindt, nu de Wav geen onderscheid maakt tussen betaalde en onbetaalde arbeid.
6.2 Uit vaste jurisprudentie van de AbRS, zie onder meer de uitspraak van 2 juli 2008, volgt echter dat verweerder zich, in geval de vreemdeling een EU-onderdaan is, niet mag beperken tot de beoordeling van de vraag of aan de vereisten van artikel 1, eerste lid, van de Wav is voldaan, maar dient hij ook te onderzoeken of de betrokken werkzaamheden van zodanige aard zijn, dat de vreemdeling moet worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag. Als deze vraag ontkennend wordt beantwoord, heeft dit immers tot gevolg dat de door Nederland ten aanzien van artikel 39 van het EG-Verdrag getroffen overgangsmaatregel ten aanzien van de vreemdeling geen betekenis heeft en deze, voor zover zijn werkzaamheden economisch relevante betekenis hebben, geacht moet worden aan artikel 43 dan wel artikel 49 van het EG-Verdrag een rechtstreeks recht te ontlenen op vestiging als zelfstandige, dan wel op het verlenen van diensten in Nederland.
6.3 Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het HvJ EG) heeft onder meer in zijn arrest van 30 maart 2006 in de zaak nr. C-10/05 (Jur. 2006, p. I-3145) overwogen dat een werknemer in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag is een ieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn en dat het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt.
6.4 Verder heeft het HvJ EG in zijn het arrest van 15 december 2005 in de zaken nrs. C-151/04 en C-152/04 (Nadin en Durré; Jur. 2005, p. I-11203) onder verwijzing naar zijn arrest van 20 november 2001 in zaak nr. C-268/99 (Jany; AB 2001, 413) in rechtsoverweging 31 overwogen: "31. Aangezien het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 EG-Verdrag is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt, moet als een werkzaamheid anders dan in loondienst in de zin van artikel 43 EG-Verdrag worden aangemerkt, de activiteit die een persoon zonder gezagsverhouding uitoefent (zie arrest van 20 november 2001, Jany e.a., C-268/99, Jurispr. blz. I-8615, punt 34 en de aangehaalde rechtspraak)."
6.5 Door in dit verband slechts bepalend te achten dat artikel 1, eerste lid, onderdeel b en onder 2° van de Wav, ruim dient te worden uitgelegd, heeft verweerder zich in het bestreden besluit niet op het standpunt kunnen stellen dat eiser voor de door de vier Polen verrichte werkzaamheden over tewerkstellingsvergunningen had dienen te beschikken, zonder nader onderzoek te verrichten naar de vraag of deze Polen in dit geval gebruik hebben gemaakt van het vrij verkeer van werknemers in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag. Reeds om die reden zal het beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb (het motiveringsbeginsel) worden vernietigd.
6.6 Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. Bij het nemen van dat besluit zal verweerder moeten toetsen of er aanleiding is om aan te nemen dat de Polen in een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 39 van het EG-Verdrag werkten.
6.7 Bij die beoordeling acht de rechtbank niet doorslaggevend de enkele verklaring van één van de Polen dat eiser hun baas was. Die verklaring is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat de Pool daarmee bedoelde dat er een gezagsverhouding tussen de vier mannen en eiser bestond en om aan te nemen dat zijn verklaring, zoals hij stelt, ook gold voor de drie andere Polen. Evenmin doorslaggevend is het feit dat volgens de twee gehoorde Polen eiser hun vertelde wat zij moesten doen en dat hij voor het materiaal zorgde. Immers, ook iemand die een bedrijf of zelfstandigen inhuurt om een klus te doen, zal aangeven wat er moet gebeuren en in voorkomend geval zorgen voor het materiaal.
6.8 De rechtbank zal onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, zesde lid, juncto artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb bepalen dat de schorsing van het besluit van 27 oktober 2007 wordt verlengd als in het dictum nader aan te geven.
6.9 De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen, nu van zodanige kosten niet is gebleken.