Wettelijk kader
3.1 In artikel 1, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. werkgever:
1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°.;
b. werknemer: de ander, bedoeld onder a.
In het tweede lid van dit artikel wordt voorts bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen mede wordt verstaan onder:
a. werkgever:
1°. degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten.
Ingevolge artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet zijn - voor zover hier van belang - de werkgever en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald. Deze algemene maatregel van bestuur is het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3.2 In artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is bepaald dat bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat, zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht is of het gevaar is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat, indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze zijn aangebracht of doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte worden gebruikt dan wel andere technische middelen worden toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
In artikel 9.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is - voor zover hier van belang - bepaald dat de werkgever verplicht is tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld
Uit artikel 9.9c van het Arbeidsomstandighedenbesluit blijkt dat overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet een beboetbaar feit is, ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van de tweede categorie.
3.3 Verweerder voert ten slotte het beleid dat als:
? de werkgever aantoont dat hij de risico's van de werkzaamheden waarbij het beboetbare feit zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, de boete met een derde wordt gematigd;
? als de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, de boete met nog een derde wordt gematigd; en
? als de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, er geen boete wordt opgelegd.