ECLI:NL:RBLEE:2009:BH5364

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
74198 / HA ZA 06-55
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen gemeente Smallingerland en bewonersvereniging over aanleg geluidswal

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen de gemeente Smallingerland en de bewonersvereniging 't Hout over de aanleg van een geluidswal. De rechtbank heeft op 25 februari 2009 vonnis gewezen in de eerste aanleg. De gemeente vorderde onder andere vaststelling dat zij aan haar verplichtingen uit een overeenkomst van 27 februari 1998 heeft voldaan en dat een bepaalde zinsnede in die overeenkomst niet tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet kon aantonen dat zij bij de contractsluiting andere bedoelingen had dan wat schriftelijk was vastgelegd. De rechtbank verwierp ook de eis van de gemeente om de overeenkomst te wijzigen op basis van dwaling, omdat de gemeente zelf verantwoordelijk was voor het voorkomen van conflicterende verplichtingen.

In reconventie vorderde 't Hout dat de gemeente de overeenkomst onverkort zou uitvoeren en schadevergoeding zou betalen wegens geluidsoverlast. De rechtbank oordeelde dat 't Hout geen redelijk belang had bij de gevorderde doortrekking van de geluidswal, omdat dit geen significante geluidsreductie zou opleveren. Ook de vordering tot aanleg van een geluidsscherm werd afgewezen, omdat de kosten voor de gemeente onredelijk zouden zijn zonder dat er een duidelijk voordeel voor 't Hout was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet verplicht was tot aanvullende werkzaamheden en dat de vordering tot schadevergoeding niet was onderbouwd. Uiteindelijk werden alle vorderingen afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
Zaaknummer / rolnummer: 74198 / HA ZA 06-55
Vonnis van 25 februari 2009
In de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE SMALLINGERLAND,
zetelend te Drachten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. M. Bauman, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
de vereniging
BEWONERSVERENIGING ’T HOUT,
gevestigd te Drachten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. W. Sleijfer, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna de gemeente en ’t Hout genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 mei 2007, alsmede de daarin genoemde processtukken,
- het proces-verbaal van descente en van comparitie, gehouden op 30 augustus 2007,
- de akte na descente en comparitie zijdens ’t Hout d.d. 5 maart 2008,
- de akte na descente en comparitie zijdens de gemeente d.d. 19 maart 2008.
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling in conventie
2.1. De gemeente heeft bij conclusie van repliek in conventie haar eis vermeerderd. ’t Hout heeft tegen die eisvermeerdering bezwaar gemaakt bij dupliek in conventie. De rechtbank verwerpt dit bezwaar, omdat deze eisvermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde als bedoeld in artikel 130 Rv. Aard en strekking van de vermeerderde eis wijken niet sterk af van de bij dagvaarding ingestelde vordering, en ’t Hout heeft ook op de vermeerderde eis adequaat kunnen reageren en is daardoor niet onredelijk in haar verdediging geschaad.
2.2. De rechtbank blijft bij hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist.
2.3. De gemeente vordert primair om vast te stellen dat het gedeelte in de overeenkomst van 27 februari 1998, onder punt 1: “tot aan ten minste het veld van de Honkbalvereniging Drachten” alsmede het daartoe strekkende deel van de tekening niet tot stand is gekomen, en dat de gemeente heeft voldaan aan al haar verplichtingen in de overeenkomst van 27 februari 1998. Dit onderdeel van de eis berust op de stelling, dat de gemeente nooit heeft gewild om de wal te situeren overeenkomstig de tekening, die van de overeenkomst deel uitmaakt, en dat ’t Hout dit toen ook had moeten begrijpen, zodat op dit punt geen overeenkomst tot stand is gekomen.
2.4. De rechtbank volgt deze redenering echter niet. Uit de stukken blijkt niet van feiten, waaruit valt af te leiden dat de gemeente ten tijde van de contractssluiting iets anders beoogde dan toen uitdrukkelijk werd opgeschreven en ondertekend. Dat de gemeente toen ook een plan in voorbereiding had voor de bouw van een schiethal is wel komen vast te staan, maar niet dat de beoogde locatie van die hal toen al in die mate vast stond, dat ’t Hout daaruit toen had moeten begrijpen dat dit consequenties zou hebben voor de aanleg van de geluidswal. Wel valt aan te nemen dat ’t Hout toen ook al bezwaar had tegen de bouw van die schiethal. Partijen hadden toen beter met elkaar moeten communiceren over de (mogelijke consequenties van) de samenloop van beide plannen, en dat dit toen niet of niet adequaat is gebeurd valt in de eerste plaats toe te rekenen aan de gemeente, en moet voor haar risico blijven.
2.5. Subsidiair vordert de gemeente om de zinsnede in de overeenkomst “tot aan ten minste het veld van de Honkbalvereniging Drachten” te vernietigen en te vervangen door de woorden “tot aan de schiethal” en door een dienovereenkomstig gewijzigde tekening, met bepaling dat de gemeente aan al haar verplichtingen heeft voldaan. Deze eis berust op de stelling, dat de gemeente met betrekking tot de onderhavige zinsnede in de overeenkomst in dwaling verkeerde.
2.6. Dit argument faalt echter omdat, indien de gemeente al heeft gedwaald zoals zij stelt, deze dwaling krachtens artikel 6:228 lid 2 BW voor rekening van de gemeente zelf moet blijven: het lag bij uitstek op haar weg om haar verschillende plannen met het desbetreffende grondgebied onderling zo af te stemmen, dat zij met betrekking tot dezelfde grond geen onderling conflicterende verplichtingen aanging.
2.7. Meer subsidiair vordert de gemeente om de overeenkomst zo uit te leggen, dat de gemeente aan haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan. Ook deze eis kan niet worden toegewezen. De overeenkomst vermeldt uitdrukkelijk, dat een geluidswal zal worden aangelegd “tot aan ten minste het veld van de Honkbalvereniging Drachten”, en de bijbehorende tekening, die ook namens de gemeente is ondertekend, sluit hier bij aan. Wat er staat is zo ondubbelzinnig, dat een andere uitleg niet goed mogelijk is.
2.8. Nog meer subsidiair vordert de gemeente om de overeenkomst te wijzigen ten aanzien van de situering van het gedeelte van de geluidswal ter hoogte van de schiethal conform de huidige situatie. Deze vordering is blijkens de toelichting gebaseerd op artikel 6:258 lid 1 BW, zakelijk inhoudende dat de rechter de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of deze gedeeltelijk kan ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden. Deze bepaling kan hier echter niet worden toegepast, omdat de door de gemeente gestelde omstandigheden (als deze al ‘onvoorzienbaar’ zijn in de zin van deze bepaling) ingevolge lid 2 van dit artikel krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept, in dit geval de gemeente zelf. Zoals immers hiervoor onder 2.6. al werd overwogen: de gemeente had behoren te voorkomen dat zij met betrekking tot dezelfde grond onderling conflicterende verplichtingen aanging.
2.9. Zowel subsidiair, meer subsidiair, als nog meer subsidiair vordert de gemeente dat de rechtbank zal bepalen dat de gemeente aan al haar verplichtingen uit de overeenkomst van 27 februari 1998 heeft voldaan. Die eis is echter niet toewijsbaar, nu de gemeente een wal moest aanleggen “tot aan ten minste het veld van de Honkbalvereniging Drachten”, hetgeen echter niet is geschied. De gemeente heeft dus niet voldaan aan al haar verplichtingen uit de overeenkomst. Of ’t Hout alsnog nakoming van de hier bedoelde verplichting kan afdwingen komt hierna aan de orde bij de behandeling van de daartoe door ’t Hout ingestelde reconventionele vordering.
2.10. Tevens vordert de gemeente veroordeling van ’t Hout tot betaling van de in de overeenkomst afgesproken bijdrage van € 22.689,-- (f. 50.000,-), op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor elke week, dat ’t Hout met betaling in gebreke blijft, en met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2005. De gevorderde hoofdsom is echter niet opeisbaar, omdat niet is voldaan aan de daaraan in artikel 8 van de overeenkomst verbonden voorwaarde, dat dit bedrag wordt betaald binnen twee weken nadat het werk ten genoege van de bewonersvereniging is opgeleverd. Dat laatste is echter niet geschied, zoals blijkt uit de vordering in reconventie en de onderbouwing daarvan.
3. De beoordeling in reconventie
3.1 ’t Hout vordert (kort samengevat) dat de gemeente zal worden veroordeeld om de overeenkomst van 27 februari 1998 onverkort uit te voeren, evenals de daarna tussen partijen gemaakte afspraken en gedane toezeggingen, met dien verstande dat in plaats van verlenging van de wal ook mag worden volstaan met de aanleg van een geluidsscherm, alsmede om schadevergoeding te betalen wegens geluidsoverlast als gevolg van het niet tijdig aanleggen van de wal. De gemeente heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden. De rechtbank zal deze hierna achtereenvolgens behandelen.
3.2 Inmiddels is voldoende komen vast te staan dat de geluidswal niet (meer) overeenkomstig het overeengekomen tracé kan worden doorgetrokken, omdat daar ter plaatse geen ruimte meer voor is. De gemeente heeft onder meer aangevoerd dat (zakelijk weergegeven) dit ook geen of nauwelijks zin zou hebben, omdat die doortrekking blijkens (in 2000 door het milieuadviesbureau “De Friese Wouden”) uitgevoerde geluidsmetingen per saldo geen verlaging van het geluidsniveau zou meebrengen. ‘t Hout heeft die metingen niet of nauwelijks gemotiveerd bestreden. Zij wijst er slechts op dat (hetgeen de gemeente erkent) doortrekking van de wal slechts voor enkele woningen een vermindering van de geluidsbelasting zou brengen van niet meer dan 1 db (A). Voor de meeste andere woningen zou het doortrekken van de wal conform het overeengekomen tracé geen voordeel brengen. Op grond van deze niet gemotiveerd betwiste metingen is de rechtbank van oordeel dat ’t Hout geen redelijk belang heeft bij toewijzing van dit onderdeel van haar vordering, zodat dit zal worden afgewezen. De rechtbank neemt bij dit oordeel ook in aanmerking, dat de door de gemeente gevorderde financiële bijdrage niet wordt toegewezen, zodat ’t Hout en de belanghebbende bewoners niet in de toestand worden gebracht, waarin zij moeten betalen voor een niet of onvolledig geleverde tegenprestatie.
3.3 Hetzelfde geldt voor de subsidiair gevorderde aanleg van een geluidsscherm. Ook hier ontbreekt aan de zijde van ’t Hout een redelijk belang. Er is niet gesteld (en het lijkt zonder nadere toelichting ook niet waarschijnlijk) dat zo’n scherm akoestisch beter zou zijn dan, of ten minste even goed als, een wal. Daar komt nog bij dat de aanleg van zo’n scherm hoge kosten voor de gemeente zou meebrengen: de gemeente heeft deze geschat op € 100.000,- tot € 150.000,-. Het is niet redelijk om van de gemeente een dergelijke aanvullende investering te vergen, terwijl niets bekend is over een evt. nuttig effect daarvan. Ook dit onderdeel van de vordering is dus niet toewijsbaar.
3.4 ’t Hout maakt aanspraak op allerlei vormen van uitvoering, vormgeving en afwerking, alsmede herstel van tekortkomingen van de wal. Het gaat om een groot aantal punten, in de conclusie van eis in reconventie opgesomd onder de letters A tot en met R. De grondslagen van deze aanspraken zijn enerzijds de tekening, die deel uitmaakt van de overeenkomst van 27 februari 1998, en anderzijds een aantal door ’t Hout gestelde ‘toezeggingen en afspraken’ van en met de gemeente. De rechtbank acht de desbetreffende vordering niet toewijsbaar voor zover deze slechts is gebaseerd op de tekening. Overeenkomstig het gestelde in rechtsoverweging 5.6 van het tussenvonnis van 16 mei 2007 is de rechtbank van oordeel dat de gemeente de geluidswal niet hoefde uit te voeren exact zoals op de tekening staat aangegeven, maar slechts op min of meer overeenkomstige wijze. De tekst van de overeenkomst beschrijft de verplichtingen van de gemeente, zoals het tracé en de hoogte van de wal en de soort afwerking). Waar bepaalde details wel op de tekening, maar niet in de tekst staan uitgewerkt, vormt de tekening geen zelfstandige bron van concrete en specifieke verplichtingen van de gemeente inzake de uitvoering en de afwerking van de wal.
3.5 Deze vordering is ook niet toewijsbaar voor zover ’t Hout deze baseert op ‘toezeggingen en andere afspraken’ van en met de gemeente. Uit de grote hoeveelheid documenten, die met betrekking tot het onderhavige geschil in de periode van 1997 tot en met 2003 zijn gegenereerd en in dit geding zijn overgelegd, komt het beeld naar voren dat partijen zich in de loop van de jaren veel moeite hebben getroost om ‘er uit te komen’. Daarbij heeft de gemeente verscheidene aanbiedingen gedaan, die kennelijk telkens de strekking hadden van tegemoetkomingen aan de wederpartij in het kader van onderhandelingen ter bereiking van een voor beide partijen acceptabel compromis ter beslechting van het geschil. Zo’n onderhandelingsresultaat kwam echter jarenlang niet tot stand, en daarom valt goed te begrijpen dat de gemeente bij brief van 8 oktober 2003 al haar eerder gedane toezeggingen heeft ingetrokken. Het stond haar vrij om dat te doen: de desbetreffende ‘toezeggingen en afspraken’ betroffen (telkens) slechts elementen van uiteindelijk tevergeefs gebleken onderhandelingen over een overeenkomst ter beëindiging van het geschil. Van na die datum (8 oktober 2003) door de gemeente eenzijdig gedane toezeggingen of een tussen partijen gemaakte afspraken is niet gebleken.
3.6 Allerlei door ’t Hout gestelde (en grotendeels door de gemeente betwiste) tekortkomingen in de uitvoering en de afwerking van de wal kunnen niet leiden tot verplichtingen van de gemeente jegens ’t Hout tot herstel daarvan. De aard van de overeenkomst verzet zich daartegen. Bij het contract tussen partijen heeft ’t Hout immers niet aan de gemeente opgedragen om voor een prijs van € 22.689,-- een geluidswal aan te leggen. De essentie van de overeenkomst was aldus: de gemeente zou in een bepaald tijdsbestek en op een bepaald tracé een geluidswal met een bepaalde hoogte aanleggen, en ’t Hout verplichtte zich jegens de gemeente om een bijdrage te betalen in de aanlegkosten. ’t Hout hoefde vervolgens die bijdrage pas te betalen nadat de wal tot haar genoegen was opgeleverd. De gemeente is uit hoofde van deze overeenkomst verder niet jegens ’t Hout verplicht tot aanvullende werkzaamheden ter afwerking en herstel.
3.7 Ten slotte vordert ’t Hout schadevergoeding wegens geluidsoverlast, die (een aantal van) haar leden hebben ondervonden als gevolg van de te late en onvolledige aanleg van de wal. Die vordering is niet toewijsbaar omdat deze vrijwel niet is onderbouwd. De gemeente heeft gesteld dat de wal al in december 1998 grotendeels op de overeengekomen hoogte was gebracht. Hiertegenover heeft ’t Hout, ook niet nadat de gemeente op dit punt uitdrukkelijk verweer had gevoerd, geen feiten gesteld waaruit valt af te leiden dat er schade werd geleden.
4. De proceskosten in conventie en in reconventie:
4.1 Omdat alle over en weer ingestelde vorderingen worden afgewezen zal de rechtbank de proceskosten zo compenseren, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
In conventie en in reconventie:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 25 februari 2009, in aanwezigheid van de griffier.
fn 78