RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 239581 \ CV EXPL 08-558
vonnis van de kantonrechter d.d. 4 februari 2009
[werknemer],
hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. M.C. Janus,
de besloten vennootschap Beenen B.V.,
hierna te noemen: Beenen,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. E.W. Kingma.
1. Ingevolge het tussenvonnis van 16 april 2008 heeft [werknemer] op 9 juli 2008 een conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis in conventie genomen. Vervolgens is op 6 augustus 2008 een comparitie van partijen gehouden, waarbij beide gemachtigden het standpunt van hun cliënt(e) hebben toegelicht aan de hand van pleitnotities en waarbij [werknemer] zijn vordering terzake vergoeding van brandstofkosten heeft vermeerderd.
Daarna is de zaak aangehouden voor schikkingsonderhandelingen.
Ter zitting van 3 september 2008 hebben partijen meegedeeld geen schikking te hebben bereikt.
Na een conclusie aan de zijde van [werknemer] en een conclusie van dupliek in conventie aan de zijde van Beenen, heeft [werknemer] nog een akte uitlating producties genomen.
Vervolgens is wederom vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Motivering
in conventie en in reconventie
De feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [werknemer] is in augustus 1974 in dienst gekomen bij (de rechtsvoorganger van)
Beenen als wikkelaar. Thans is hij allround wikkelaar.
2.2. Vanaf februari 2003 is [werknemer] arbeidsongeschikt geweest in verband met overbelasting van de ellebogen. In april 2003 heeft hij een beroerte gehad. Van medio september 2003 tot maart 2004 heeft [werknemer] op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden voor Beenen verricht.
2.3. In september 2004 heeft Beenen de wikkelactiviteiten verkocht aan de Noord Nederlandse Wikkelcentrale (hierna te noemen NNW) te Dronrijp. Blijkens de overgelegde overeenkomst heeft Beenen aan NNW verkocht:
- inventaris en gereedschappen
- de lopende contracten/het klantenbestand/goodwill
Tevens is overeengekomen: "dat geen andere medewerkers bij het Wikkelbedrijf per Overdrachtsdatum in dienst zijn en/of op grond van de artikelen 7: 662 e.v. BW aanspraak kunnen maken op een dienstbetrekking bij het Wikkelbedrijf dan de in Bijlage 3 opgenomen medewerkers". Op bijlage 3 staan vermeld: [werknemer 2] en [werknemer 3].
2.4. Beenen heeft in december 2004 een ontslagaanvraag voor [werknemer] ingediend.
Beenen heeft dit verzoek begin maart 2005 weer ingetrokken.
2.5. Beenen heeft een reïntegratieplan opgesteld. In dat kader is [werknemer] per 14 maart 2005 gedetacheerd bij NNW. Partijen waren een gewenningsperiode overeengekomen tot 6 september 2005. Omdat [werknemer] een vervoersprobleem had, heeft Beenen [werknemer] een bedrijfsauto ter beschikking gesteld. Voor het gebruik hiervan werd - sinds 30 september 2005 - een bedrag van € 100,-- per vier weken op het salaris van [werknemer] ingehouden. De brandstofkosten werden door Beenen betaald. Daarnaast ontving [werknemer] voor reisuren een bedrag van
€ 392,70 (bruto) per maand.
2.6. Beenen heeft na de gewenningsperiode getracht te bewerkstelligen dat [werknemer] bij NNW in dienst trad. Hierover hebben Beenen en [werknemer] geen overeenstemming bereikt.
2.7. Bij brief d.d. 22 maart 2007 heeft de advocaat van Beenen aan [werknemer] meegedeeld dat Beenen haar juridische positie heeft miskend en dat [werknemer] op 6 september 2004 bij de overdracht van de wikkelactiviteiten aan NNW wegens overgang van onderneming van rechtswege mee over is gegaan naar NNW.
2.8. Bij brief van 9 september 2007 heeft NNW aan [werknemer] meegedeeld dat zij is ingegaan op het voorstel van Beenen en dat zij erkent dat er sprake is van overgang van onderneming.
2.9. Beenen heeft bij brief van 25 september 2007 aan [werknemer] meegedeeld dat zijn “overdracht” indertijd is vergeten en dat Beenen per 1 oktober 2007 stopt met de doorbetaling van het salaris. Daarnaast is [werknemer] verzocht de bedrijfsauto op 28 september 2007 voor 17.00 uur in te leveren.
2.10. Beenen heeft tot 1 oktober 2007 het salaris van [werknemer] betaald. Tevens heeft ze per die datum de tankpas van [werknemer] laten blokkeren. Vanaf 1 oktober 2007 heeft [werknemer] salaris ontvangen van NNW, inclusief een bedrag van € 124,71 netto per maand terzake reiskosten. Dit heeft hij onder protest aanvaard.
Het standpunt van [werknemer]
3.1. [werknemer] vordert nakoming van de arbeidsovereenkomst door Beenen. In september 2004 heeft Beenen de wikkelactiviteiten verkocht aan NNW. Twee werknemers van Beenen zijn daarmee overgegaan en twee werknemers, waaronder [werknemer], zijn bij Beenen in dienst gebleven. Beenen heeft de arbeidsovereenkomst met [werknemer] ook voortgezet.
3.2. [werknemer] betwist dat er sprake is van overgang van onderneming. Slechts een deel van de inventaris is overgenomen. Ook zijn niet alle werknemers mee overgegaan. Er waren vier personeelsleden op de wikkelafdeling werkzaam. Uiteindelijk zijn twee werknemers overgaan naar NNW: de heren [werknemer 2] en [werknemer 3]. De heren Van der Heide en [werknemer] zijn bij Beenen in dienst gebleven. Dit is ook heel expliciet overeengekomen. Indien er meer werknemers bij de verkoop betrokken waren geweest, was de overeenkomst niet tot stand gekomen. Bovendien is er geen sprake van behoud van identiteit. NNW reviseert elektromotoren en het wikkelen is slechts een klein onderdeel van haar activiteiten.
3.3. Mocht er toch sprake zijn van overgang van onderneming, dan betwist [werknemer] dat hij mee over is gegaan. Ten tijde van de overgang van onderneming was [werknemer] ziek thuis. Feitelijk was de band tussen [werknemer] en de wikkelafdeling van Beenen verbroken. Beenen was ook van mening dat er geen terugkeer bij de wikkelafdeling mogelijk was en heeft voor [werknemer] een ontslagaanvraag ingediend. Onder verwijzing naar HR 11 februari 2005 (JAR 2005/76; Memedovic/Asito) is [werknemer] van mening dat hij op het moment van overgang van onderneming feitelijk niet werkte voor de wikkelafdeling.
3.4. [werknemer] mocht er ook op vertrouwen dat hij niet mee was gegaan bij de overdracht van de wikkelafdeling aan NNW. Aan [werknemer] is destijds ook niet te kennen gegeven dat hij eventueel over zou gaan. De datum van de vermeende overgang van onderneming (6 september 2004) en de datum waarop Beenen dit wenst te bewerkstelligen (1 oktober 2007) liggen zover uit elkaar, dat niet meer met recht gesteld kan worden dat [werknemer] nog mee is overgegaan. Ratio van de Europese richtlijn en wetgeving omtrent overgang van onderneming is dat werknemers worden beschermd bij een overgang van onderneming. Deze regelingen zijn niet bedoeld om een instrument te creëren voor de werkgever om de arbeidsovereenkomst met een werknemer drie jaar na verkoop van de activiteiten alsnog mee over te doen. Nadat de wikkelafdeling was overgedragen aan NNW heeft Beenen zich zowel feitelijk als juridisch opgesteld als werkgever van [werknemer]. Beenen heeft een ontslagaanvraag ingediend en later op advies van de CWI weer ingetrokken. Ook hierna heeft Beenen zich feitelijk als werkgever van [werknemer] opgesteld. Beenen heeft tot en met september 2007 het loon van [werknemer] betaald. Ook was er sprake van een gezagsverhouding, hetgeen ondermeer blijkt uit het reïntegratieplan. Bij conclusie na comparitie heeft [werknemer] nog aangevoerd dat, mocht de arbeidsovereenkomst met Beenen door de overgang van onderneming zijn beëindigd, direct daarna de arbeidsovereenkomst tussen partijen is voortgezet.
3.5. [werknemer] vordert primair dat Beenen hem te werk stelt te Heerenveen. Volgens [werknemer] is er wel passend werk voor hem. Er zijn uitzendkrachten gezet op functies die hij zou kunnen vervullen. Er zijn ook elektromonteurs aangenomen. Dit werk kan [werknemer] ook doen. Hij is bij NNW ook werkzaam als elektromonteur. [werknemer] heeft ter onderbouwing van die stelling verwezen naar een verklaring van de heer Van der Meer van NNW.
4. [werknemer] betwist de reconventionele vordering. Na 6 september 2005 zijn er nadere afspraken gemaakt over het gebruik van de bedrijfsauto. [werknemer] mocht de bedrijfsauto gebruiken, waarvoor € 100,-- zou worden ingehouden op zijn salaris. Het recht op gebruik van de bedrijfsauto voor woon/werkverkeer is hiermee een arbeidsvoorwaarde geworden.
Bovendien heeft Beenen pas op 25 september 2007 gesommeerd de auto in te leveren en wel per 28 september 2007.
5.1. Beenen stelt zich op het standpunt dat niet zij, doch NNW met ingang van 6 september 2004 werkgever is van [werknemer]. [werknemer] is op basis van een overgang van onderneming overgegaan naar NNW. De wikkelactiviteiten van Beenen zijn met behoud van identiteit overgenomen door NNW. In de overeenkomst van 2 juli 2004 is duidelijk opgenomen dat inventaris en gereedschappen, klantenbestand, goodwill, administratieve gegevens en rechten uit hoofde van de orderportefeuille en onderhanden werk zijn overgedragen. Voorafgaand aan de verkoop van de wikkelafdeling waren op deze afdeling -naast een medewerker van de Interne Dienst die zijn werkzaamheden in dezelfde ruimte verrichtte in verband met ruimtegebrek elders in het bedrijf - drie werknemers werkzaam, waaronder [werknemer]. Twee van deze werknemers, de heren [werknemer 2] en [werknemer 3], zijn ten tijde van de overgang in dienst gekomen van NNW. [werknemer] was van de overname van de wikkelactiviteiten door NNW uitgezonderd omdat hij ten tijde van de overdracht arbeidsongeschikt was als gevolg van ziekte, waarbij het de verwachting was dat [werknemer] niet in staat zou zijn om zijn functie van allround wikkelaar weer op te pakken. Toentertijd was de verwachting dat [werknemer] geheel in de WAO zou komen. Partijen meenden aldus dat [werknemer] niet mee over was gegaan naar NNW.
5.2. Op grond van artikel 7: 663 BW gaan de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van overgang voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen de overdrager en de daar werkzame werknemers van rechtswege over op de verkrijger. Hier kan niet door bijvoorbeeld een overeenkomst van af worden geweken. Per datum overgang is de werknemer automatisch in dienst van de verkrijger op basis van dezelfde voorwaarden die hij op dat moment had bij de verkrijger. Nadien verkregen (arbeids)voorwaarden als gevolg van dwaling bij zowel de vervreemder als de verkrijger gaan niet over op de verkrijger. Beenen heeft ter onderbouwing van haar stellingen verwezen naar diverse uitspraken van het Hof van Justitie. (o.a. HvJ EG 25 juli 1991, NJ 1994/168, HvJ EG 14 november 1996, NJ 1997/620 en HvJ EG 26 mei 2005, RAR 2005/75). De gedragingen van partijen na 6 september 2004 berusten op onwetendheid en onbekendheid met de wetgeving inzake overgang van onderneming en de bescherming die de werknemer op basis daarvan toekomt.
5.3. Beenen stelt dat [werknemer] ten onrechte verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 11 februari 2005 (JAR 2005/67; Memedovic/Asito). Deze uitspraak handelt over een schoonmaakster die naar aanleiding van klachten van de opdrachtgever geschorst was op het moment van overgang van onderneming. In geval van arbeidsongeschiktheid dient juist te worden voorkomen dat de werknemer bij overgang van onderneming in een ongunstiger positie zou geraken dan het geval zou zijn indien hij feitelijk zijn werkzaamheden verrichtte en niet ziek was.
5.4. Beenen betwist dat er eventueel een nieuwe arbeidsovereenkomst is ontstaan na 6 september 2004. Beenen stelt dat [werknemer] heeft verzuimd aan te geven hoe deze nieuwe arbeidsovereenkomst - die enkel kan zijn ontstaan door aanbod en aanvaarding - is ontstaan.
5.5. Beenen betwist voorts dat zij veroordeeld kan worden tot het te werk stellen van [werknemer] op de vestiging te Heerenveen. Gekeken zal moeten worden op welke vestiging van Beenen een passende functie voor [werknemer] aanwezig is. Indien deze functie al te vinden zou zijn - hetgeen Beenen betwijfelt omdat dit reeds eerder is onderzocht in het kader van de re-integratie - dient [werknemer] uiteraard zijn werkzaamheden te verrichten op die vestiging van Beenen waar deze functie aanwezig is. Ook de subsidiaire vordering is niet voor toewijzing vatbaar. Of [werknemer] bij NNW gedetacheerd wordt, is niet slechts aan Beenen zelf. Bovendien behoudt [werknemer] dan geen recht op vergoeding van reiskosten en/of reistijd en/of gebruik van de auto van Beenen.
6. In reconventie vordert Beenen [werknemer] te veroordelen tot afgifte van de auto en toebehoren aan Beenen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede tot betaling van schadevergoeding ad € 25,-- per dag dat [werknemer] het gebruik van de auto heeft voortgezet na 8 oktober 2007. Beenen heeft daartoe aangevoerd dat zij [werknemer] in het kader van de detachering bij NNW een bedrijfsauto ter beschikking heeft gesteld tot 6 september 2005. De gemachtigde van Beenen heeft [werknemer] bij brief van 2 oktober 2007 laten weten dat de bedrijfsauto binnen 6 dagen moest worden ingeleverd.
7.1. De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of er, met de overdracht van de wikkelactiviteiten van Beenen naar NNW, sprake is van overgang van onderneming. De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, die vraag bevestigend moet worden beantwoord. In het onderhavige geval heeft Beenen niet alleen (een deel) van de inventaris en werknemers overgedragen, maar tevens de goodwill en de klantenkring. Volgens Beenen waren er in september 2004 drie werknemers op de wikkelafdeling werkzaam, zodat een substantieel deel van de werknemers mee over is gegaan. [werknemer] heeft weliswaar aangevoerd dat in de notitie van november 2002 ook Joop van der Heide staat genoemd, doch niet is gesteld of gebleken dat deze op 6 september 2004 als wikkelaar werkzaam was op de wikkelafdeling van Beenen. In ieder geval wordt Van der Heide niet meer genoemd in het verslag van de bespreking van 3 december 2003 over de overdracht van de wikkelafdeling van Beenen. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat door die overdracht aan NNW de mogelijkheid is verschaft om de bedrijfsactiviteiten van Beenen voort te zetten. Dat NNW de wikkelactiviteiten heeft voortzet, blijkt genoegzaam uit de stellingen van beide partijen.
7.2. De kantonrechter is met Beenen van oordeel dat het door [werknemer] gedane beroep op het ontbreken van de feitelijk band tussen hem en de wikkelafdeling van Beenen ten gevolge van zijn ziekte niet opgaat. In de uitspraak waaraan [werknemer] gerefereerd heeft (Memedovic/Asito) heeft de Hoge Raad overwogen dat de werknemer, die zonder enig vooruitzicht op terugkeer in haar oude functie was geschorst, niet langer deel uitmaakte van het desbetreffende bedrijfsonderdeel. In casu zou de werknemer nooit meer bij het desbetreffende project kunnen worden tewerkgesteld. De situatie van [werknemer] is daarmee niet vergelijkbaar. [werknemer] was wegens arbeidsongeschiktheid afwezig. Hoewel het vooruitzicht op hervatting (kennelijk) niet rooskleurig was, kan niet worden gesproken van een situatie waarbij [werknemer] feitelijk niet terug zou kunnen keren. Indien de wikkelafdeling niet zou zijn overgedragen zou [werknemer] immers in 2005 zijn werkzaamheden op die afdeling ook hebben hervat. Bovendien beoogt de regeling met betrekking tot overgang van onderneming ook de rechten van de arbeidsongeschikte werknemer te beschermen.
7.3. Beenen heeft gesteld dat door de overgang van onderneming de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met [werknemer] van rechtswege op 6 september 2004 zijn overgegaan naar NNW. Vraag is echter of Beenen hier, gelet op alle omstandigheden van het geval, een beroep op kan doen.
7.3.1. Gelijk Beenen heeft betoogd, heeft het Europese Hof van Justitie in diverse uitspraken vastgesteld dat artikel 3, lid 1 van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 aldus moet worden uitgelegd, dat alle arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen die op het tijdstip van overgang van onderneming tussen de vervreemder en de werknemers van de overgedragen onderneming bestaan, door het enkele feit van de overgang van rechtswege worden overgedragen op de verkrijger, ook al wenst de verkrijger of vervreemder dit niet en weigert de verkrijger zijn verplichtingen na te komen. Deze overgang vindt plaats op het tijdstip van de overgang van de onderneming.
7.3.2. Beenen gaat er echter aan voorbij dat door het Europese Hof van Justitie steeds is benadrukt dat de richtlijn beoogt te bewerkstelligen dat de werknemers hun rechten behouden en dat beoogd wordt de uit de arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voortvloeiende verplichtingen in het belang van de werknemers veilig te stellen. De bepalingen van de richtlijn zijn, aldus het Europese Hof van Justitie, in zoverre als dwingend te beschouwen, dat er niet van mag worden afgeweken in een voor de werknemers ongunstige zin. Het dwingende karakter van de richtlijn ziet derhalve op het beschermende karakter daarvan voor de werknemers. Gevolg daarvan is bovenstaande uitleg van artikel 3, lid 1 van richtlijn 77/187/EEG.
7.3.3. Naast de ratio van de richtlijn is van belang de feitelijke situatie zoals die zich na 6 september 2004 heeft voorgedaan. Beenen is zich na 6 september 2004 blijven gedragen als werkgever van [werknemer]. Zo heeft Beenen een ontslagvergunning aangevraagd, een re-integratieplan opgesteld, [werknemer] gedetacheerd bij NNW en (tot 1 oktober 2007) het salaris van [werknemer] voldaan. In het onderhavige geval moet meer gewicht worden toegekend aan de feitelijke status van de arbeidsverhouding dan aan de formele status. Dat Beenen heeft gedwaald met betrekking tot (wetgeving met betrekking tot de) overgang van onderneming dient voor haar risico te komen. Beenen heeft bij de verkoop van de wikkelafdeling de overgang van de arbeidsovereenkomst van [werknemer] bewust niet laten plaatsvinden. Zij heeft immers blijkens de verkoopovereenkomst van de wikkelactiviteiten aan NNW verklaard dat er geen andere medewerkers bij de wikkelafdeling in dienst waren dan [werknemer 2] en [werknemer 3]. Overigens mag uit de verwijzing naar artikel 7: 662 BW in de verkoopovereenkomst worden afgeleid dat Beenen zich bewust was dat een overgang van onderneming beoogd werd, met alle voor de werknemers daaruit voortvloeiende rechten. In ieder geval had Beenen zich als werkgever moeten vergewissen van de juridische consequenties van haar handelen. De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de ratio van de richtlijn en de feitelijke situatie zoals die zich na 6 september 2004 heeft voorgedaan, Beenen geen beroep toekomt op de in artikel 7: 663 BW geregelde gevolgen van de overgang van onderneming.
7.3.5. De kantonrechter komt op basis van het bovenstaande tot het oordeel dat [werknemer] niet is in dienst is van NNW, maar van Beenen.
8.1. [werknemer] heeft gevorderd een correcte en volledige nakoming van de arbeidsovereenkomst door Beenen waarbij [werknemer] primair te werk wordt gesteld bij Beenen vestiging Heerenveen en subsidiair wordt gedetacheerd bij NNW. De kantonrechter is van oordeel dat, nu Beenen aangemerkt moet worden als de werkgever van [werknemer], Beenen dient te voldoen aan haar verplichtingen als werkgever. Beenen zal echter niet veroordeeld worden tot het te werk stellen van [werknemer] op de vestiging te Heerenveen danwel om Beenen te verplichten om [werknemer] te detacheren bij NNW. Het behoort tot de ondernemersvrijheid van Beenen om te bepalen waar, op welke wijze en voor welke werkzaamheden - met inachtneming van de eisen van goed werkgeverschap - Beenen [werknemer] te werk stelt. Het bovenstaande leidt er toe dat Beenen zal worden veroordeeld de arbeidsovereenkomst met [werknemer] correct na te komen.
8.2. [werknemer] heeft voorts gevorderd Beenen te veroordelen tot betaling van het (achterstallig) loon en de gebruikelijke vergoedingen sinds 1 oktober 2007. De vordering tot betaling van salaris zal niet worden toegewezen, nu [werknemer] zijn salaris rechtstreeks van NNW heeft ontvangen. [werknemer] heeft derhalve geen belang bij deze vordering. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van partijen dat onder de gebruikelijke vergoeding(en) dient te worden verstaan de vergoeding die hij tot 1 oktober 2007 van Beenen ontving terzake reisuren, zijnde een bedrag van € 392,70 bruto per maand. Nu hij dit bedrag sinds oktober 2007, ten onrechte, niet meer heeft ontvangen, acht de kantonrechter dit bedrag toewijsbaar.
8.3. Met betrekking tot de vordering van [werknemer] tot betaling van schadevergoeding voor vermogensschade van € 44,-- per week (ter comparitie vermeerderd tot € 56,-- per week) vanaf 1 oktober 2007 overweegt de kantonrechter als volgt. Nog daargelaten dat [werknemer] deze vordering onvoldoende gemotiveerd onderbouwd heeft, is de kantonrechter van oordeel dat deze kosten voldoende zijn gecompenseerd door de door NNW betaalde reiskostenvergoeding, alsmede door het feit dat Beenen niet meer het overeengekomen bedrag van € 100,-- per vier weken op het salaris van [werknemer] heeft (kunnen) in(ge)houden.
8.4. De kantonrechter ziet geen aanleiding de door [werknemer] gevorderde buitengerechtelijke kosten toe te wijzen. Niet is gebleken dat de door de gemachtigde van [werknemer] verrichte werkzaamheden anders moeten aangemerkt worden als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
8.5. [werknemer] heeft bij conclusie van antwoord in reconventie zijn eis in conventie vermeerderd met de winstuitkering over 2007 vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 1 mei 2008. Nu Beenen de verschuldigdheid hiervan niet heeft weersproken, acht de kantonrechter deze vordering toewijsbaar.
8.6. Beenen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de proceskosten van het geding in conventie.
9. Nu Beenen de reconventionele vordering tot afgifte van de auto, ondanks het verweer van [werknemer] niet nader heeft toegelicht en (kennelijk) ook niet heeft gehandhaafd, zal deze vordering als ongegrond worden afgewezen, met veroordeling van Beenen in de kosten van het geding in reconventie.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt Beenen tot correcte nakoming van de arbeidsovereenkomst met [werknemer];
veroordeelt Beenen tot betaling aan [werknemer] van een bedrag groot € 392,90 bruto per maand vanaf 1 oktober 2007;
veroordeelt Beenen tot betaling aan [werknemer] van de winstuitkering over 2007, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 1 mei 2008;
veroordeelt Beenen in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van [werknemer] begroot op € 675,-- wegens salaris (3 punten à € 225,--) en op € 192,44 wegens verschotten;
wijst af het meer of anders gevorderde;
wijst de vordering van Beenen af;
veroordeelt Beenen in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van [werknemer] begroot op € 112,50 (0,5 punten à € 225,--) wegens salaris;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.