Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de WVW doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR.
Ingevolge artikel 130, tweede lid, van de WVW is op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
Ingevolge artikel 130, derde lid, van de WVW wordt de in het tweede lid bedoelde vordering gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, van de WVW besluit het CBR indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 131, derde lid, aanhef en onder a, van de WVW wordt bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor een of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde lid, bedoelde besluit van kracht wordt.
3.2 Artikel 6, tweede lid van de Regeling bepaalt onder andere dat het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in bijlage I, onderdeel B. Geschiktheid, bij de Regeling, met uitzondering van die vermeld onder "Alcohol". Als feiten of omstandigheden worden in bijlage I, onderdeel B. onder andere genoemd:
"Lichamelijke geschiktheid:
f. stoornis in gebruik van één of meer ledematen.
i. lichamelijk gebrek of functieverlies terwijl op het rijbewijs niet is vermeld dat betrokkene slechts een motorrijtuig mag besturen dat aan bijzondere eisen voldoet die zijn gericht op dat gebrek of functieverlies."
Ingevolge artikel 7 van de Regeling schorst het CBR in de gevallen bedoeld in artikel 5 overeenkomstig artikel 131, derde lid onder a, van de WVW de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen. Ingevolge artikel 5 wordt de geldigheid van het rijbewijs onder andere geschorst indien
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat het CBR gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval terecht een onderzoek naar de geschiktheid heeft opgelegd. De in het proces-verbaal vermelde feiten en omstandigheden ten aanzien van het rechter onderbeen van [A], de getoonde littekens en de mededeling door [A] dat hij het gaspedaal niet met zijn rechtervoet kon bedienen vormen voldoende grond voor het vermoeden over de lichamelijke geschiktheid als bedoeld in artikel 130, eerste lid van de WVW. De rechtbank ziet in de stellingen van [A] geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de weergave in het proces-verbaal van de onder 1.2 bedoelde feiten en omstandigheden.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat de genoemde feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van duidelijke aanwijzingen dat betrokken lijdt aan een aandoening waardoor hij lichamelijk niet goed functioneert. Op grond van deze omstandigheden in samenhang beschouwd heeft het CBR terecht de conclusie getrokken dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5 van de Regeling. Het standpunt van [A] dat hij de constructie alleen gebruikt voor de lange afstanden maakt dit niet anders. De rechtbank stelt vast dat blijkens het procesverbaal is geconstateerd dat [A] de constructie heeft gebruikt bij het wegrijden. Overigens merkt de rechtbank op dat zelfs als de constructie alleen gebruikt zou worden op de snelweg, dat op zichzelf genomen al een aanwijzing geeft ten aanzien van het niet goed functioneren van het rechteronderbeen en de voet van [A]. Voorts is de eigen opvatting van [A] over zijn geschiktheid in dit verband niet relevant.
3.5 Ten aanzien van vraag of de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 24 april 2008 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het CBR bij de besluitvorming geen rekening hoefde te houden met het eerdere medische onderzoek uit 2005. De uitslag van een in 2005 ondergane keuring neemt niet weg dat in 2008 een vermoeden van ongeschiktheid kan ontstaan. De medische situatie kan immers zijn verslechterd. Ook de in april 2008 beschikbaar gekomen medische gegevens kunnen in het kader van deze procedure geen rol spelen. Het gaat hier immers om een vermoeden van ongeschiktheid dan wel duidelijke aanwijzingen ten aanzien van het lichamelijk functioneren ten tijde van het nemen van het primaire besluit. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het enkele tijdsverloop tussen het voorval op 28 oktober 2007 en de primaire beslissing van 25 januari 2008, deze beslissing niet onrechtmatig maken.
3.6 De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de bestreden beslissing in stand kan blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.