Beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3.2 In geschil is de vraag of verweerder zich in de onderhavige procedure op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen gronden zijn voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank dient daaraan voorafgaand de vraag te beantwoorden of verweerder het bezwaar van eiseres terecht gegrond heeft verklaard.
3.3 Met betrekking tot deze gegrondverklaring overweegt de rechtbank als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen op de door eiseres ingediende aanvraag om een indicatiebesluit. Vervolgens heeft verweerder op 19 mei 2008 een indicatiebesluit verzonden. Gelet op deze feiten verwijst de rechtbank naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, 13 juni 2005, LJN: AT7364, www.rechtspraak.nl) waarin is geoordeeld dat, in een geval waarin bezwaar is gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, met de totstandkoming van een -reëel- besluit op de aanvraag, het belang komt te ontvallen aan het bezwaar, zodat dit bezwaar overeenkomstig de systematiek van artikel 7:11, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte gegrond heeft verklaard, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal -doende hetgeen verweerder zou behoren te doen- met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
3.4 Ook in het geval van een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar gericht tegen een fictieve weigering kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en voornoemde uitspraak, de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit redelijkerwijs heeft moeten maken, door het betrokken bestuursorgaan worden vergoed, tenzij het niet tijdig nemen van een besluit het bestuursorgaan niet kan worden verweten. Verweerder heeft deze namens eiseres gevraagde vergoeding geweigerd vanwege het feit dat er volgens verweerder geen sprake is van professioneel verleende rechtsbijstand. Namens eiseres is gesteld dat gemachtigde Hiemstra-Hoeks wel beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Het verzorgen van bezwaarschriften en beroepschriften en het optreden als gemachtigde in bestuursrechtelijke procedures behoren volgens haar tot de normale activiteiten van KeuzeHulp, waarvoor ook kosten in rekening worden gebracht. De rechtbank kan eiseres niet volgen in deze stelling. In de Nota van Toelichting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763, p. 6) is toegelicht dat het verlenen van rechtsbijstand tot de beroepsmatige taak dient te behoren. Daarbij is vastgesteld dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen. Ter zitting heeft Hiemstra-Hoeks erkend dat zij niet juridisch geschoold is. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, reeds dit enkele feit maakt dat zij niet aangemerkt kan worden als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Ter zitting heeft Hiemstra-Hoeks naar voren gebracht dat haar echtgenoot, die ook werkzaam is voor KeuzeHulp, wel juridisch geschoold is. Nu genoemde echtgenoot in het onderhavige geval niet als gemachtigde is aan te merken, maakt dit gegeven niet dat verweerder over had behoren te gaan tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Ook het gegeven dat verweerder abusievelijk eenmalig over is gegaan tot vergoeding van kosten in een zaak waarin Hiemstra-Hoeks gemachtigde was, maakt niet dat dit in de toekomst ook zou moeten gebeuren. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat Van der Leij in de bezwaarprocedure bij deze zaak betrokken was, zodat verweerder op basis daarvan niet gehouden was over te gaan tot vergoeding.
3.5 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.