Verzoek C
3.3.1 Ten aanzien van verzoek C (zoals verwoord in overweging 1.4.1) overweegt de rechtbank het volgende.
3.3.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van verzoek C overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3.3.3 De bij verzoek C gevraagde voorlopige voorziening heeft onder meer betrekking op het (in overweging 1.2.2 aangeduide) besluit op bezwaar van 24 juni 2008. Nu EVT tegen dit besluit beroep heeft ingesteld bij deze rechtbank, is ten aanzien van verzoek C in ieder geval voldaan aan het vereiste van connexiteit voor zover het betrekking heeft op plek 4.
3.3.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat zich ook ten aanzien van verzoek C en de hoofdzaak met procedurenummer 08/1707 het in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb bedoelde geval voordoet. Daarom zal de voorzieningenrechter ook in deze hoofdzaak onmiddellijk uitspraak doen.
3.3.5 Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, van de Havenverordening kan het college vergunningen en ontheffingen verlenen en daaraan beperkingen en voorschriften verbinden. De beperkingen en voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van de belangen in verband waarmede de vergunning of ontheffing is vereist. Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder d, wordt een vergunning of ontheffing in ieder geval geweigerd indien het doelmatig gebruik van de haven zich daartegen verzet.
3.3.6 Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Havenverordening is het verboden met een schip, waaronder begrepen een woonschip, ligplaats in te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet, indien ligplaats wordt ingenomen met een schip, niet zijnde een woonschip, met een vergunning van het college.
3.3.7 Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat een doelmatig gebruik van de haven zich verzet tegen het verlenen van een ligplaatsvergunning voor plek 4. In het besluit op bezwaar is daartoe onder meer overwogen dat schepen de haven veilig in en uit moeten kunnen varen, voldoende ruimte moeten hebben om te manoeuvreren en veilig en ruim aan te kunnen leggen. Voorts heeft het college overwogen dat het onderhouden van een veerdienst door EVT vanaf plek 4 een nieuwe verkeersstroom oplevert van passagiers en halers en brengers van deze passagiers, terwijl het college kruisende verkeersstromen wil voorkomen. Een deel van de passagiers dient de weg van en naar de opstelplaats voor auto's over te steken. Terschellingers die passagiers naar de snelboot brengen hebben de gewoonte hun auto te parkeren op diezelfde opstelplaats voor auto's en het omliggend haventerrein. Hun passagiers lopen vervolgens naar de veerboot en de auto's moeten weer terugrijden naar de Willem Barentszkade, hetgeen een chaotische situatie oplevert. Hetzelfde geldt bij het ophalen van passagiers, vooral indien dit samenvalt met aankomst of vertrek van een RO/RO-schip, aangezien dan problemen ontstaan met het verkeer dat met het RO/RO-schip meegaat of van dat schip afrijdt. In dat laatste geval is het gebruikelijk dat de opstelplaats voor auto's met een slagboom wordt afgegrendeld, hetgeen tot gevolg heeft dat auto's worden geparkeerd op de Willem Barentszkade.
3.3.8 Bij het beantwoorden van de vraag of het doelmatig gebruik van de haven zich tegen vergunningverlening verzet als bedoeld in artikel 1.3, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Havenverordening komt het college beoordelingsruimte toe. Zoals de ABRvS heeft overwogen in zijn uitspraak van 20 mei 2009 dient de bestuursrechter die norm, indien toegepast, uit te leggen en daarbij de invulling die het college daaraan geeft tot uitgangspunt te nemen.
3.3.9 In navolging van hetgeen de ABRvS in zijn uitspraak van 20 mei 2009 in het kader van het hoger beroep betreffende plek 2 heeft overwogen, overweegt de voorzieningenrechter dat uit de stukken, waaronder het primaire besluit en het besluit op bezwaar van 24 juni 2008, kan worden opgemaakt dat het college onder een doelmatig gebruik van de haven verstaat het op een doelmatige wijze combineren van de verschillende functies van de haven, niet alleen voor wat betreft het gebruik van het water, maar ook wat betreft het gebruik van het haventerrein, waartoe de ordening van de haven en in het bijzonder de situering van de aanlegplaatsen van alle schepen zodanig dient te zijn dat wordt voorkomen dat verkeersstromen op het haventerrein elkaar kruisen en hinderen.
3.3.10 Op basis van de hiervoor weergegeven uitleg van een doelmatig gebruik van de haven heeft het college het uitgangspunt gekozen dat de verkeersstromen op het haventerrein moeten worden geconcentreerd. In navolging van de ABRvS is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit uitgangspunt op voorhand niet onredelijk te achten is. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de voorzieningenrechter vast dat in de haven van Terschelling naast plek 3 weliswaar verschillende (niet vergunde) ligplaatsen beschikbaar zijn, maar dat het college hiervan niet één geschikt acht voor het in- en ontschepen van passagiers door EVT. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een doelmatig gebruik van de haven enkel kan worden bereikt door de concentratie van verkeersstromen op het haventerrein via het terminalgebouw naar de plekken 2 en 3. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3.3.11 Het doel van de concentratie van verkeersstromen is gelegen in het bevorderen van de veiligheid van de op het haventerrein aanwezige personen, het voorkomen van chaotische situaties en het verminderen van de verkeersdruk ter plaatse. Het college heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze doelstelling niet kan worden bereikt op een andere manier die minder beperkingen oplevert voor het gebruik van het haventerrein. Het college heeft in dat kader geen dan wel onvoldoende onderzoek verricht. Dit klemt temeer omdat EVT heeft aangegeven bereid te zijn de voor de beveiliging van haar passagiers en ter voorkoming van chaotische situaties vereiste maatregelen te nemen en omdat EVT een rapport van Royal Haskoning van 24 november 2008 in het geding heeft gebracht waarin wordt geconcludeerd dat het mogelijk is op een veilige en ordelijke manier passagiers te laten in- en uitstappen op een andere locatie in de haven dan de plekken 2 en 3.
3.3.12 De voorzieningenrechter stelt vast dat op dit moment in de haven van Terschelling ruimte beschikbaar is voor het innemen van ligplaats buiten de plekken 2 en 3. Plek 4 werd tot voor kort door TSM gebruikt als "parkeerplaats" voor haar snelboot de "Koegelwieck". Daarvoor heeft het college echter geen ligplaatsvergunning verleend en bovendien blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de "Koegelwieck" thans, gedurende de tijd dat zij niet in gebruik is, (hoofdzakelijk) ligplaats inneemt in de haven van Harlingen. Plek 5 wordt thans door EVT gebruikt als "parkeerplaats" voor haar snelboot de "Willem Barentsz" en deze plek is voor het overige niet in gebruik. Plek 6 is weliswaar in gebruik bij twee vissersboten, maar daarvoor heeft het college geen ligplaatsvergunning verleend. De voorzieningenrechter is, gelet op de in de haven aanwezige ruimte, van oordeel dat op voorhand niet valt in te zien dat de situatie op het haventerrein niet zodanig kan worden ingericht dat voor ten minste één andere plek dan de medegebruikplek 3 aan EVT een volwaardige ligplaatsvergunning kan worden verleend zonder dat dit in strijd komt met het doelmatig gebruik van de haven. Het enkele feit dat bij het gebruik van de plekken 4, 5 en 6 ten behoeve van het laten in- en uitstappen van passagiers sprake kan zijn van kruisende verkeersstromen, acht de voorzieningenrechter daarvoor onvoldoende.
3.3.13 In dat kader overweegt de voorzieningenrechter voorts dat plek 4, zoals ter zitting namens het college is bevestigd, tot november 2008 door TSM werd gebruikt voor het in- en ontschepen van de passagiers van de "Koegelwieck" zonder dat dit, voor zover de voorzieningenrechter bekend, tot ernstige problemen heeft geleid. Het uitgangspunt van concentratie van verkeersstromen is voor het college ook geen aanleiding geweest te bewerkstelligen dat TSM het gebruik van plek 4 voor het in- en ontschepen van passagiers eerder beëindigde. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het gebruik van plek 4 als volwaardige ligplaats niet in strijd met het doelmatig gebruik van de haven, mits de door EVT voorgestelde maatregelen, bestaande uit het plaatsen van hekken en het begeleiden van de passagiers, worden uitgevoerd en wordt voorkomen dat de opstelplaats voor auto's wordt gebruikt als parkeerplaats. De voorzieningenrechter acht het argument dat plek 4 om nautische redenen ongeschikt is niet van doorslaggevend belang, omdat de "Koegelwieck" tot voor kort met instemming van het college gebruik heeft gemaakt van plek 4 en omdat uit de in het dossier aanwezige documentatie blijkt dat nautische redenen geen (doorslaggevende) rol hebben gespeeld bij de verplaatsing van de "Koegelwieck".
3.3.14 Gezien de huidige indeling van het haventerrein leidt het uitgangspunt van concentratie van verkeersstromen er in de visie van het college toe dat voor het in- en ontschepen van passagiers door veerboten slechts gebruik kan worden gemaakt van twee plekken, te weten de plekken 2 en 3. Gelet op de oppervlakte van het haventerrein en de in de haven beschikbare ruimte is de voorzieningenrechter van oordeel dat zonder deugdelijk uitgewerkt onderzoek naar mogelijke alternatieven in redelijkheid niet valt in te zien dat het door het college gekozen uitgangspunt de enige mogelijke oplossing is die niet in strijd komt met een doelmatig gebruik van de haven.
3.3.15 Uit het voorgaande volgt dat het beroep met procedurenummer 08/1707 gegrond is en dat het bestreden besluit van 24 juni 2008 dient te worden vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering, zoals voorgeschreven in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van EVT van 15 januari 2008.
3.3.16 Ten aanzien van de door EVT gevraagde voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In de huidige situatie kan EVT voor het in- en ontschepen van passagiers slechts gebruik maken van plek 3 en dit slechts onder de voorwaarden die daaraan in het kader van de medegebruikregeling zijn verbonden. Dit heeft tot gevolg dat EVT op dit moment slechts een beperkte veerverbinding kan onderhouden tussen Harlingen en Terschelling, terwijl zij de wens heeft een volwaardige en rendabele veerdienst te onderhouden. Daarom is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter evident dat EVT een groot belang heeft bij het verkrijgen van een eigen ligplaats in de haven van Terschelling die de mogelijkheid biedt tot het in- en ontschepen van passagiers. Daaraan doet niet af dat de mogelijkheid bestaat dat in de toekomst aan TSM een concessie wordt verleend op grond waarvan zij het exclusieve recht krijgt tot het onderhouden van een veerverbinding tussen Harlingen en Terschelling op basis van de thans in voorbereiding zijnde algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 in verband met de invoering van concessies voor het personenvervoer van en naar de Waddeneilanden. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien aannemelijk was dat de concessieverlening op zeer korte termijn zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter stelt vast dat daarvan gelet op de huidige stand van zaken geen sprake kan zijn. Dit betekent dat de kwestie van de concessieverlening bij de beoordeling van de aanvragen van EVT voor een ligplaatsvergunning geen rol van betekenis speelt, hetgeen ter zitting ook namens het college is bevestigd. Daarom zal de voorzieningenrechter hier verder niet op ingaan.
3.3.17 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat plannen bestaan voor een vergaande herinrichting van het haventerrein. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader met name naar het rapport van Grontmij Nederland b.v. van 12 februari 2009. Dit rapport is besproken en aangenomen in de vergadering van de raad van de gemeente Terschelling van 23 juni 2009 en vormt de basis voor de herinrichting van het haventerrein. Blijkens dit rapport voorzien de plannen in het bij elkaar voegen van de aanleglocaties van de verschillende veerschepen op en nabij de locatie waar thans plek 3 is gesitueerd. Dit kan worden bereikt door de schepen, die thans in de lengterichting langs de kade worden afgemeerd, te laten afmeren onder een hoek van circa 45 graden ten opzichte van de kade. Wanneer deze plannen gerealiseerd zijn, ontstaat wellicht de mogelijkheid dat EVT binnen het door het college gekozen uitgangspunt de beschikking kan krijgen over een volwaardige ligplaats. Op dit moment bestaat echter nog geen zicht op het binnen afzienbare tijd realiseren van deze plannen.
3.3.18 De voorzieningenrechter acht het, gelet op de belangen van EVT en al hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het doelmatig gebruik van de haven, aangewezen om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het college binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak aan EVT een tijdelijke vergunning verleent voor het innemen van ligplaats met een passagiersschip op plek 4, op basis van welke vergunning het EVT is toegestaan haar passagiers op die plek te laten in- en ontschepen. Deze voorlopige voorziening vervalt twee weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op het bezwaarschrift van 15 januari 2008 tegen het besluit van 4 december 2007, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist.