ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ9363

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880101-09
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over voorlopige hechtenis en ontvankelijkheid officier van justitie in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 6 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de voorlopige hechtenis van de verdachte aan de orde was. De officier van justitie had het strafdossier ter inzage gegeven aan een journalist voordat de zaak door de rechter was behandeld, wat een vormverzuim opleverde volgens artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde echter dat dit verzuim niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, omdat er geen sprake was van grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte.

De raadsman van de verdachte verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, onderbouwd met verschillende argumenten. De rechtbank overwoog dat, hoewel er mogelijk een onjuist beeld van de verdachte in de media was geschetst, dit op zichzelf geen reden was om de voorlopige hechtenis te beëindigen. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsbeneming van de verdachte gerechtvaardigd bleef, gezien de ernst van de beschuldigingen en het risico van collusie en vluchtgevaar.

De rechtbank stelde vast dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte nog steeds bestonden en dat er geen nieuwe omstandigheden waren die de opheffing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigden. De rechtbank wees het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af en oordeelde dat schorsing van de voorlopige hechtenis ook niet mogelijk was vanwege de geconstateerde risico's. De verdediging had ook aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces was geschonden door de publicatie van stukken uit het strafdossier, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat de officier van justitie geen mening had gegeven over de schuld van de verdachte.

De rechtbank concludeerde dat de privacy van de verdachte niet was geschonden, aangezien de namen in de publicatie gefingeerd waren. De rechtbank zag geen reden om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren en wees alle verzoeken van de verdediging af.

Uitspraak

Beslissing op verweer niet-ontvankelijkheid officier van justitie
De voorzitter deelt mede dat de rechtbank met betrekking tot het op 22 september 2009 gevoerde preliminaire verweer overweegt en beslist als volgt:
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: het Verdrag) is ontnomen omdat stukken uit het strafdossier van verdachte in een artikel in de Leeuwarder Courant openbaar zijn gemaakt. De verdediging heeft aangegeven dat de consequentie hiervan zou moeten zijn dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een eerlijk proces de procedure, zoals die tot nu toe is gevoerd, als geheel moet worden beoordeeld.
De rechtbank neemt bij haar afweging het uitgangspunt dat verdachte gedurende het proces wordt aangemerkt als onschuldig (de zogenaamde onschuldpresumptie), als onderdeel van het recht op een eerlijk proces.
De rechtbank oordeelt dat de officier van justitie in dit geval weliswaar het strafdossier ter inzage heeft gegeven aan een journalist maar dat hij daarbij op geen enkele wijze zelf een mening heeft gegeven over de schuld van verdachte.
Er is aldus geen sprake van een door een publieke autoriteit gegeven mening over de schuld van verdachte. Om die reden is geen sprake van schending van artikel 6 van het Verdrag en is er ook geen grond de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging heeft het feit dat de officier van justitie het strafdossier openbaar heeft gemaakt door dat dossier aan een journalist te beschikking te stellen hoog opgenomen. Door de publicatie in de krant is het recht van verdachte op privacy, als gewaarborgd in artikel 8 van het Verdrag, geschonden en verdachte zou schade hebben geleden, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dat de vraag voorligt of de officier van justitie, gezien de feitelijke gang van zaken, het recht op privacy van verdachte heeft geschonden.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het recht op privacy, en daarmee van het recht op een eerlijk proces, van verdachte niet is geschonden. Vast staat immers dat de in de krant genoemde namen van betrokkenen uit het strafdossier zijn gefingeerd. Er is dus van openbaar maken van namen van personen, waaronder die van verdachte, geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het recht op privacy voor verdachte is geschonden. De rechtbank ziet daarom geen reden de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft het strafdossier ter inzage gegeven aan een journalist, voordat de zaak door de rechter was behandeld. Dit levert een vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie heeft dusdoende immers gehandeld in strijd met de Aanwijzing voorlichting, opsporing en vervolging. Nu evenwel niet is gebleken van grove veronachtzaming van de rechten van verdachte leidt dit verzuim niet tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie.
De rechtbank verklaart de officier van justitie op grond van voorgaande ontvankelijk in de vervolging.
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen en heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
1. De voorlopige hechtenis moet worden opgeheven als correctie op het beeld dat door publicaties over de zaak van verdachte in de krant is ontstaan.
2. De voorlopige hechtenis moet worden opgeheven, omdat sedert de terechtzitting van 2 juli 2009 door de rechter-commissaris geen onderzoekshandelingen zijn verricht.
3. De voorlopige hechtenis moet worden opgeheven, omdat tegen verdachte geen ernstige bezwaren meer bestaan.
4. De voorlopige hechtenis moet worden opgeheven, omdat daarvoor geen gronden meer bestaan.
De rechtbank beoordeelt deze argumenten als volgt.
1. Indien al door de bedoelde publicaties een onjuist beeld van verdachte in de krant zou zijn geschetst, kan dit op zichzelf geen reden zijn de voorlopige hechtenis te beëindigen. Het is niet aannemelijk geworden dat op grond van de gestelde publicaties voortzetting van de voorlopige hechtenis onrechtmatig of ongewenst is. De door de rechtbank bevolen vrijheidsbeneming verliest niet haar rechtmatige grondslag door een - in de ogen van verdachte - onwelgevallige publicatie in een krant. Niet is gebleken dat de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis na het verschijnen van bedoelde publicaties zo bezwarend voor verdachte is geworden dat voortzetting ervan in strijd met het recht zou zijn. Ter toelichting van zijn stelling heeft de raadsman van verdachte opgemerkt dat opheffing van de voorlopige hechtenis moet volgen als compensatie voor de schade die door de genoemde publicaties voor verdachte is veroorzaakt. Geen rechtsregel geeft de strafrechter evenwel de bevoegdheid een dergelijke compensatie te geven.
2. Ter terechtzitting van 2 juli 2009 heeft de rechtbank bepaald dat in de zaak van verdachte een tiental getuigen moet worden gehoord door de rechter-commissaris. Zij heeft daartoe het onderzoek ter terechtzitting voor drie maanden geschorst. Ter zitting van 22 september 2009 is gebleken dat de verhoren nog niet hebben plaatsgevonden. In het algemeen moet het als ongewenst worden beschouwd dat in een zaak waarin de verdachte voorlopig is gehecht, tijdens de schorsingstermijn geen gevolg wordt gegeven aan de beslissing van de rechtbank. Deze vaststelling leidt echter niet vanzelf tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Steeds moet de rechtbank een belangenafweging toepassen. In de onderhavige zaak betekent dit dat de vrijheidsbeneming van verdachte, wiens onschuld wordt verondersteld zolang hij niet door de rechter schuldig is bevonden, wordt afgewogen tegen het belang van de waarheidsvinding. Daarbij zijn de omstandigheden van het geval van belang. De tegen verdachte gerezen verdenkingen, die een schending van de persoonlijke vrijheid van mensen inhouden, zijn dermate ernstig, gelet ook op de strafpositie die de wetgever aan deze delicten heeft verbonden, dat in de zaak van verdachte voortzetting van de voorlopige hechtenis gerechtvaardigd is om de rechter-commissaris alsnog in de gelegenheid te stellen de getuigen te horen.
3. De rechtbank heeft laatstelijk op 2 juli 2009 vastgesteld dat de ernstige bezwaren tegen verdachte nog bestaan. Weliswaar heeft de officier van justitie ter zitting van 22 september 2009 aangegeven dat zijns inziens de verdenking wegens zogeheten "skimmen" is vervallen, maar dat laat onverlet dat de ernstige bezwaren terzake van de overige feiten zijn blijven bestaan, nu daarin sedert de zitting van 2 juli 2009 geen verandering is gekomen. De door de raadsman aangevoerde argumenten kunnen immers niet als nieuwe omstandigheden worden beschouwd; zij houden slechts in dat verdachte de uitbuiting van personen betwist, welk standpunt hij al eerder heeft ingenomen en welk standpunt op zichzelf de ernstige bezwaren niet ontkracht.
4. De rechtbank deelt niet de visie van verdachte dat de gronden aan de voorlopige hechtenis zijn ontvallen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat nog steeds het zogeheten collusiegevaar waardoor de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het - anders dan door verklaringen van verdachte - aan de dag brengen van de waarheid. De rechtbank denkt hierbij aan het horen van de getuigen door de rechter-commissaris. Gelet op de proceshouding van verdachte moet worden gevreesd dat verdachte contact met deze getuigen zal leggen om hun verklaringen te beïnvloeden. Verder bestaat onverminderd vluchtgevaar: verdachte heeft de Roemeense nationaliteit en heeft geen vaste banden met de Nederlandse samenleving. Tenslotte is ook sprake van recidivegevaar: de verdenking behelst een groot aantal gevallen van zogeheten mensenhandel, waaruit een stelselmatig gedrag op dit vlak zou kunnen worden afgeleid.
Op grond van het vorenstaande wijst de rechtbank het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af.
De raadsman heeft subsidiair op dezelfde gronden bepleit dat de voorlopige hechtenis van verdachte wordt geschorst.
De rechtbank is van oordeel dat schorsing van de voorlopige hechtenis strijdt met het collusiegevaar en het vluchtgevaar zoals zij dat hierboven heeft aangenomen, zodat zij het verzoek afwijst.