Opbrengstlimiet
5.1 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten overweegt de rechtbank het volgende.
5.2 Verweerder heeft inzicht verschaft in de ramingen van de baten van de rioolheffing en de lasten ter zake door het overleggen van een overzicht "kostendekking leges en andere rechten begroting 2008" (hierna: de begroting) en een jaarrekening sectorbeheersproducten (hierna: de jaarrekening). Volgens de begroting bedragen de voor het jaar 2008 begrote lasten in totaal € 10.360.209,00 en bestaan deze uit kapitaallasten (€ 5.834.323,00), apparaatskosten (€ 1.272.109,00), overige kosten (€ 2.269.477,00) en compensabele BTW (€ 983.300,00). Volgens de begroting bedragen de voor het jaar 2008 begrote baten van de rioolrechten € 8.608.551,00. In de jaarrekening is een nadere specificatie gegeven van de voor het jaar 2008 begrote kosten van de riolering. Volgens de jaarrekening bedragen deze kosten tezamen € 8.795.280,00 en bedragen de baten van de belastingen op producenten en inkomen van gezinnen tezamen € 8.608.551,00. Daarnaast zijn in de jaarrekening onder baten opgenomen een bedrag van € 1.740.659,00 onder de noemer "bijdrage uit algemene middelen" en een negatief bedrag van € 462.278,00 onder de noemer "doorbelasting categorie 6.3 algemeen". Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet dat het verschil tussen de raming van de lasten in de begroting (€ 10.360.209,00) en de raming van de lasten in de jaarrekening (€ 8.795.280,00) kan worden verklaard doordat in de begroting tevens het eerder genoemde bedrag van € 983.000,00 aan compensabele btw en een bedrag van € 581.629,00 ter zake van een extra storting in de voorziening riolering als lasten zijn opgenomen. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat het voormelde bedrag van € 462.278,00 een verrekening betreft met de voorziening riolering.
5.3.1 Eiseres heeft betoogd dat uit de jaarrekening blijkt dat de baten van de rioolheffing uitgaan boven de lasten ter zake, aangezien de posten belastingen op producenten, belasting op inkomen van gezinnen en bijdrage uit de algemene middelen (minus de extra storting) tezamen meer bedragen dan de in de jaarrekening vermelde kosten van de riolering. In reactie daarop heeft verweerder aangevoerd dat de bijdrage uit de algemene middelen niet dient te worden aangemerkt als een baat van de rioolheffing, omdat dit bedrag een fictief aandeel van de rioolheffing in de onroerend zakenbelasting betreft.
5.3.2 De rechtbank is van oordeel dat het voormelde bedrag van € 1.740.659,00 niet kan worden aangemerkt als baat van de rioolheffing, omdat het bedrag geen opbrengst van de rioolheffing is, maar een opbrengst van de onroerend zakenbelasting. Dat dit bedrag wordt gebruikt ter dekking van de kosten van de riolering doet hieraan niet af. In het kader van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is de herkomst van de baten bepalend en niet het doel waarvoor zij worden gebruikt.
5.4.1 Eiseres heeft in twijfel getrokken of het volledige bedrag van € 983.300,00 dat verweerder heeft opgevoerd als compensabele btw kan worden aangemerkt als last ter zake van de riolering. Gelet op het feit dat de kapitaalkosten en een deel van de apparaatkosten (namelijk de personeelskosten) niet aan de heffing van btw zijn onderworpen, is eiseres van mening dat de resterende lasten te gering zijn om de verwachte tegemoetkoming van het BTW-compensatiefonds te verklaren. Eiseres heeft erop gewezen dat de activiteiten van het gemeentelijk grondbedrijf aangaande het bouwrijp maken van grond en de uitbreiding van het rioolstelsel in nieuwbouwprojecten ondernemersactiviteiten zijn en dus onderworpen zijn aan omzetbelasting. Volgens eiseres is niet duidelijk in hoeverre de gemeente met deze activiteiten rekening heeft gehouden bij de raming van de compensabele btw. Voorts heeft eiseres betoogd dat het feit dat de door verweerder geraamde bijdrage uit het BTW-compensatiefonds gebaseerd is op een gemiddeld bedrag aan compensabele btw in strijd is met artikel 3 van de Wet op het BTW-compensatiefonds.
5.4.2 In reactie op dit betoog heeft verweerder aangevoerd dat de gemeente Leeuwarden bij het onderhoud (inclusief de verbetering en vervanging) van riolering niet optreedt als onderneming. De kosten van de in het kader van nieuwbouw nieuw aan te leggen riolering worden volledig buiten de raming van de lasten van de riolering gehouden. Daarom is in dit kader volgens verweerder geen sprake van verrekenbare btw op ondernemingsactiviteiten. Dit betekent dat alle btw die in dit verband aan de gemeente in rekening wordt gebracht voor compensatie via het BTW-compensatiefonds in aanmerking komt. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat het bedrag van € 983.300,00 aan compensabele btw tot stand is gekomen via middeling, aangezien de investeringen in verbeteringen van de riolering en aanschaf van materieel fluctueren. Op basis van het gegeven dat de afschrijvingsduur van de riolering op 60 jaar is bepaald, is een vervangingsprogramma opgesteld. Op basis van dit programma wordt jaarlijks € 3.500.000,00 (exclusief btw) besteed aan vervanging van riolering. Voor verbeteringen is in 2008 ruim € 1.400.000,00 beschikbaar. Van deze bedragen wordt 90% uitbesteed aan derden. Dit leidt tot bedragen aan compensabele btw van respectievelijk € 600.000,00 en € 239.000,00. Voorts wordt aan overig onderhoud, dat volledig door derden wordt uitgevoerd, ruim € 1.500,000,00 besteed. Dit leidt tot een bedrag aan compensabele btw van € 286.000,00. Daarnaast is voor de aanschaf van twee zuig-/spuitauto's in 2008 een krediet beschikbaar van € 570.000,00 wat leidt tot een bedrag aan compensabele btw van € 108.000,00. Ten slotte heeft verweerder in dit kader aangevoerd dat inmiddels bekend is dat het werkelijke bedrag aan compensabele btw over het jaar 2008 € 908.000,00 bedroeg.
5.4.3 De rechtbank stelt voorop dat eiseres niet heeft betwist dat de compensabele btw die betrekking heeft op kosten ter zake van de riolering een last ter zake (van de riolering) als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet betreft. Derhalve beperkt het geschil zich tot de vragen of aannemelijk is dat verweerder in zijn raming alleen compensabele btw die betrekking heeft op kosten ter zake van de riolering heeft betrokken en of verweerder het bedrag aan compensabele btw op een redelijke en niet willekeurige wijze heeft geraamd. De rechtbank is van oordeel dat de eerste vraag op grond van verweerders hiervoor onder 5.4.2 weergegeven uiteenzetting bevestigend dient te worden beantwoord. Ook de tweede vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daartoe overweegt de rechtbank dat bij de parlementaire behandeling van artikel 279 van de Gemeentewet, de voorloper van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, is opgemerkt dat het erom gaat, dat de gemeente in staat wordt gesteld de te maken uitgaven vergoed te krijgen en dat het maken van winst niet geoorloofd is. Het is duidelijk, dat bij een vaststelling van de kostenbedragen geen exactheid kan worden bereikt. In bepaalde gevallen zal met schattingen dan wel met gemiddelden moeten worden gewerkt. In de praktijk zullen de begrotingscijfers als uitgangspunt moeten worden genomen (Kamerstukken II 1988/89, 20 565, nr. 3, blz. 14). In dat kader acht de rechtbank niet onaanvaardbaar dat verweerder de raming van de compensabele btw heeft gebaseerd op een middeling van de uit het vervangingsprogramma voortkomende kosten. Het feit dat in artikel 3 van de Wet op het BTW-compensatiefonds wordt gesproken over in rekening gebrachte omzetbelasting doet daaraan niet af. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de conclusie dat de raming niet onredelijk of willekeurig is, wordt ondersteund door de omstandigheid dat thans kan worden geconstateerd dat die raming niet in betekende mate afwijkt van het werkelijke bedrag aan compensabele btw over het jaar 2008. Ten slotte acht de rechtbank in dit kader van belang dat een lagere raming van de compensabele btw, gelet op de hiervoor onder 5.2 weergegeven gegevens, niet tot de conclusie kan leiden dat de totale geraamde baten van de rioolheffing uitstijgen boven de lasten ter zake; zelfs niet indien de compensabele btw op nihil wordt geraamd.
5.5 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten van de rioolheffing en de kosten van de riolering en dat verweerder voldoende nadere inlichtingen heeft verschaft over de posten van deze ramingen die door eiseres in twijfel zijn getrokken. Voorts is de rechtbank op grond van de door verweerder verstrekte gegevens en inlichtingen van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de geraamde baten van de rioolheffing uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.