ECLI:NL:RBLEE:2009:BK0471

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2796
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbindendheid van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2008 van de gemeente Leeuwarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 13 augustus 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Redevco Nederland B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden over de verbindendheid van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2008. Eiseres, Redevco Nederland B.V., had een aanslag in de rioolheffing ontvangen van € 2.951,25 voor de aansluiting op de gemeentelijke riolering van haar onroerende zaak aan de Nieuwestad 98 te Leeuwarden. Eiseres stelde dat de Verordening onverbindend was, omdat deze leidde tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en verweerder zorgvuldig afgewogen. Eiseres betoogde dat de heffingsmaatstaven in de Verordening niet rechtvaardig waren en dat de geraamde baten niet uitgingen boven de geraamde kosten. Verweerder daarentegen stelde dat de heffingsmaatstaven in overeenstemming waren met de Gemeentewet en dat de geraamde baten de geraamde kosten niet te boven gingen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente vrij is om verschillende heffingsmaatstaven te hanteren en dat de gekozen heffingsmaatstaf, de WOZ-waarde, geoorloofd was. De rechtbank concludeerde dat de Verordening niet onverbindend was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 08/2796
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
Redevco Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde: J. Heinsma, werkzaam bij Cofra Amsterdam B.V.,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden, verweerder,
gemachtigden: [gemachtigde A] en [gemachtigde B], beiden werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
Procesverloop
Bij beschikking van 29 februari 2008 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2008 een aanslag in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 2.951,25 ter zake van de aansluiting op de gemeentelijke riolering van de onroerende zaak Nieuwestad 98 te Leeuwarden (hierna: de onroerende zaak).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2008 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2009 te Leeuwarden.
Namens eiseres is daar haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn beide voornoemde gemachtigden verschenen.
Motivering
Feiten
1. Eiseres was bij het begin van het belastingjaar 2008 eigenaar van de onroerende zaak, welke direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2008 van de gemeente Leeuwarden (hierna: de Verordening) verbindend is.
2.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat de Verordening onverbindend is, omdat deze een willekeurige en onredelijke belastingheffing tot gevolg heeft. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat in de Verordening zonder rechtvaardiging verschillende heffingsmaatstaven zijn opgenomen voor eigenaars, gebruikers van woningen en gebruikers van niet-woningen. Voorts heeft eiseres daartoe aangevoerd in de Verordening voor eigenaars de WOZ-waarde van de onroerende zaak als heffingsmaatstaf is gekozen, terwijl deze waarde geen verband houdt met de veroorzaakte kosten van afvoer via de riolering. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat de Verordening onverbindend is, omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing en dat uit de overgelegde stukken en de daarbij gegeven toelichting blijkt dat de geraamde baten de geraamde kosten niet te boven gaan.
Regelgeving
3.1 Ingevolge artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan: a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Ingevolge het tweede lid kunnen ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, twee afzonderlijke belastingen worden geheven. Ingevolge het derde lid wordt onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, mede verstaan de omzetbelasting die als gevolg van de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit dat fonds.
3.2 Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
3.3 Krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder de naam "rioolheffing" een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel.
3.4 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt het eigenarendeel geheven naar de waarde in het economisch verkeer van het perceel. Ingevolge het tweede lid is, ingeval het perceel een onroerende zaak is, de waarde in het economisch verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 8 bedoelde belastingjaar geldt.
Heffingsmaatstaf
4.1 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, omdat verweerder ten aanzien van eigenaars, gebruikers van woningen en gebruikers van niet-woningen zonder rechtvaardiging verschillende heffingsmaatstaven hanteert en omdat verweerder ten aanzien van eigenaars de WOZ-waarde van de onroerende zaak als heffingsmaatstaf hanteert, overweegt de rechtbank het volgende.
4.2 Bij de parlementaire behandeling is opgemerkt dat gemeenten ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Die heffingsmaatstaven kunnen binnen een verordening variëren. Het staat gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en blz. 77-78).
4.3 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het een gemeente vrijstaat voor eigenaren en gebruikers verschillende maatstaven te hanteren en binnen de categorie gebruikers onderscheid te maken tussen woningen en niet-woningen. De rechtbank verwijst in dit kader tevens naar het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BD5477).
4.4 Voorts geldt dat de Gemeentewet niet eist dat de toegepaste heffingsmaatstaf gerelateerd is aan de hoeveelheid afvalwater die vanuit de eigendommen wordt geloosd of aan de omvang van de daardoor in individuele gevallen opgeroepen kosten. De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar het voormelde arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009. Bovendien is bij de parlementaire behandeling opgemerkt dat het hanteren van bijvoorbeeld de waarde in het economisch verkeer van een op de riolering aangesloten object als heffingsmaatstaf voor een rioolaansluit- of rioolafvoerretributie goed denkbaar is (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 66). Daarom is de rechtbank van oordeel dat de WOZ-waarde zowel voor woningen als voor niet-woningen een geoorloofde heffingsmaatstaf is. Het feit dat hieruit volgt dat voor een winkelpand op een A-locatie een hoger eigenarendeel rioolheffing wordt geheven dan voor hetzelfde winkelpand op een minder gunstige locatie doet aan het voorgaande niet af.
4.5 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de Verordening neergelegde heffingsmaatstaven niet leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing, noch tot een schending van het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen rechtsbeginsel.
Opbrengstlimiet
5.1 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten overweegt de rechtbank het volgende.
5.2 Verweerder heeft inzicht verschaft in de ramingen van de baten van de rioolheffing en de lasten ter zake door het overleggen van een overzicht "kostendekking leges en andere rechten begroting 2008" (hierna: de begroting) en een jaarrekening sectorbeheersproducten (hierna: de jaarrekening). Volgens de begroting bedragen de voor het jaar 2008 begrote lasten in totaal € 10.360.209,00 en bestaan deze uit kapitaallasten (€ 5.834.323,00), apparaatskosten (€ 1.272.109,00), overige kosten (€ 2.269.477,00) en compensabele BTW (€ 983.300,00). Volgens de begroting bedragen de voor het jaar 2008 begrote baten van de rioolrechten € 8.608.551,00. In de jaarrekening is een nadere specificatie gegeven van de voor het jaar 2008 begrote kosten van de riolering. Volgens de jaarrekening bedragen deze kosten tezamen € 8.795.280,00 en bedragen de baten van de belastingen op producenten en inkomen van gezinnen tezamen € 8.608.551,00. Daarnaast zijn in de jaarrekening onder baten opgenomen een bedrag van € 1.740.659,00 onder de noemer "bijdrage uit algemene middelen" en een negatief bedrag van € 462.278,00 onder de noemer "doorbelasting categorie 6.3 algemeen". Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet dat het verschil tussen de raming van de lasten in de begroting (€ 10.360.209,00) en de raming van de lasten in de jaarrekening (€ 8.795.280,00) kan worden verklaard doordat in de begroting tevens het eerder genoemde bedrag van € 983.000,00 aan compensabele btw en een bedrag van € 581.629,00 ter zake van een extra storting in de voorziening riolering als lasten zijn opgenomen. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat het voormelde bedrag van € 462.278,00 een verrekening betreft met de voorziening riolering.
5.3.1 Eiseres heeft betoogd dat uit de jaarrekening blijkt dat de baten van de rioolheffing uitgaan boven de lasten ter zake, aangezien de posten belastingen op producenten, belasting op inkomen van gezinnen en bijdrage uit de algemene middelen (minus de extra storting) tezamen meer bedragen dan de in de jaarrekening vermelde kosten van de riolering. In reactie daarop heeft verweerder aangevoerd dat de bijdrage uit de algemene middelen niet dient te worden aangemerkt als een baat van de rioolheffing, omdat dit bedrag een fictief aandeel van de rioolheffing in de onroerend zakenbelasting betreft.
5.3.2 De rechtbank is van oordeel dat het voormelde bedrag van € 1.740.659,00 niet kan worden aangemerkt als baat van de rioolheffing, omdat het bedrag geen opbrengst van de rioolheffing is, maar een opbrengst van de onroerend zakenbelasting. Dat dit bedrag wordt gebruikt ter dekking van de kosten van de riolering doet hieraan niet af. In het kader van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is de herkomst van de baten bepalend en niet het doel waarvoor zij worden gebruikt.
5.4.1 Eiseres heeft in twijfel getrokken of het volledige bedrag van € 983.300,00 dat verweerder heeft opgevoerd als compensabele btw kan worden aangemerkt als last ter zake van de riolering. Gelet op het feit dat de kapitaalkosten en een deel van de apparaatkosten (namelijk de personeelskosten) niet aan de heffing van btw zijn onderworpen, is eiseres van mening dat de resterende lasten te gering zijn om de verwachte tegemoetkoming van het BTW-compensatiefonds te verklaren. Eiseres heeft erop gewezen dat de activiteiten van het gemeentelijk grondbedrijf aangaande het bouwrijp maken van grond en de uitbreiding van het rioolstelsel in nieuwbouwprojecten ondernemersactiviteiten zijn en dus onderworpen zijn aan omzetbelasting. Volgens eiseres is niet duidelijk in hoeverre de gemeente met deze activiteiten rekening heeft gehouden bij de raming van de compensabele btw. Voorts heeft eiseres betoogd dat het feit dat de door verweerder geraamde bijdrage uit het BTW-compensatiefonds gebaseerd is op een gemiddeld bedrag aan compensabele btw in strijd is met artikel 3 van de Wet op het BTW-compensatiefonds.
5.4.2 In reactie op dit betoog heeft verweerder aangevoerd dat de gemeente Leeuwarden bij het onderhoud (inclusief de verbetering en vervanging) van riolering niet optreedt als onderneming. De kosten van de in het kader van nieuwbouw nieuw aan te leggen riolering worden volledig buiten de raming van de lasten van de riolering gehouden. Daarom is in dit kader volgens verweerder geen sprake van verrekenbare btw op ondernemingsactiviteiten. Dit betekent dat alle btw die in dit verband aan de gemeente in rekening wordt gebracht voor compensatie via het BTW-compensatiefonds in aanmerking komt. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat het bedrag van € 983.300,00 aan compensabele btw tot stand is gekomen via middeling, aangezien de investeringen in verbeteringen van de riolering en aanschaf van materieel fluctueren. Op basis van het gegeven dat de afschrijvingsduur van de riolering op 60 jaar is bepaald, is een vervangingsprogramma opgesteld. Op basis van dit programma wordt jaarlijks € 3.500.000,00 (exclusief btw) besteed aan vervanging van riolering. Voor verbeteringen is in 2008 ruim € 1.400.000,00 beschikbaar. Van deze bedragen wordt 90% uitbesteed aan derden. Dit leidt tot bedragen aan compensabele btw van respectievelijk € 600.000,00 en € 239.000,00. Voorts wordt aan overig onderhoud, dat volledig door derden wordt uitgevoerd, ruim € 1.500,000,00 besteed. Dit leidt tot een bedrag aan compensabele btw van € 286.000,00. Daarnaast is voor de aanschaf van twee zuig-/spuitauto's in 2008 een krediet beschikbaar van € 570.000,00 wat leidt tot een bedrag aan compensabele btw van € 108.000,00. Ten slotte heeft verweerder in dit kader aangevoerd dat inmiddels bekend is dat het werkelijke bedrag aan compensabele btw over het jaar 2008 € 908.000,00 bedroeg.
5.4.3 De rechtbank stelt voorop dat eiseres niet heeft betwist dat de compensabele btw die betrekking heeft op kosten ter zake van de riolering een last ter zake (van de riolering) als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet betreft. Derhalve beperkt het geschil zich tot de vragen of aannemelijk is dat verweerder in zijn raming alleen compensabele btw die betrekking heeft op kosten ter zake van de riolering heeft betrokken en of verweerder het bedrag aan compensabele btw op een redelijke en niet willekeurige wijze heeft geraamd. De rechtbank is van oordeel dat de eerste vraag op grond van verweerders hiervoor onder 5.4.2 weergegeven uiteenzetting bevestigend dient te worden beantwoord. Ook de tweede vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daartoe overweegt de rechtbank dat bij de parlementaire behandeling van artikel 279 van de Gemeentewet, de voorloper van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, is opgemerkt dat het erom gaat, dat de gemeente in staat wordt gesteld de te maken uitgaven vergoed te krijgen en dat het maken van winst niet geoorloofd is. Het is duidelijk, dat bij een vaststelling van de kostenbedragen geen exactheid kan worden bereikt. In bepaalde gevallen zal met schattingen dan wel met gemiddelden moeten worden gewerkt. In de praktijk zullen de begrotingscijfers als uitgangspunt moeten worden genomen (Kamerstukken II 1988/89, 20 565, nr. 3, blz. 14). In dat kader acht de rechtbank niet onaanvaardbaar dat verweerder de raming van de compensabele btw heeft gebaseerd op een middeling van de uit het vervangingsprogramma voortkomende kosten. Het feit dat in artikel 3 van de Wet op het BTW-compensatiefonds wordt gesproken over in rekening gebrachte omzetbelasting doet daaraan niet af. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de conclusie dat de raming niet onredelijk of willekeurig is, wordt ondersteund door de omstandigheid dat thans kan worden geconstateerd dat die raming niet in betekende mate afwijkt van het werkelijke bedrag aan compensabele btw over het jaar 2008. Ten slotte acht de rechtbank in dit kader van belang dat een lagere raming van de compensabele btw, gelet op de hiervoor onder 5.2 weergegeven gegevens, niet tot de conclusie kan leiden dat de totale geraamde baten van de rioolheffing uitstijgen boven de lasten ter zake; zelfs niet indien de compensabele btw op nihil wordt geraamd.
5.5 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten van de rioolheffing en de kosten van de riolering en dat verweerder voldoende nadere inlichtingen heeft verschaft over de posten van deze ramingen die door eiseres in twijfel zijn getrokken. Voorts is de rechtbank op grond van de door verweerder verstrekte gegevens en inlichtingen van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de geraamde baten van de rioolheffing uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
Afsluitende overwegingen
6.1 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de Verordening onverbindend dient te worden verklaard. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
6.2 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2009.
w.g. P.G. Wijtsma
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Afschrift verzonden op: 13 augustus 2009