Bedrijfgebouwen
5.1 Ter onderbouwing van de door hem in beroep verdedigde waarde van de bedrijfsgebouwen verwijst verweerder naar een in zijn opdracht door de WOZ-taxateur Christenhusz opgemaakte taxatiekaart. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de bedrijfsgebouwen ten minste € 342.000,00 bedraagt. Daartoe overweegt zij het volgende.
5.2 De bedrijfsgebouwen zijn eveneens getaxeerd aan de hand van een methode van vergelijking met referentieobjecten, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. Voor deze vergelijking heeft verweerder gebruik gemaakt van de landelijke taxatiewijzer voor agrarische gebouwen van het WOZ-datacenter voor de waardepeildatum 1 januari 2007 (hierna: de taxatiewijzer). De taxatiewijzer is gebaseerd op een analyse van landelijk gerealiseerde transactieprijzen van vergelijkbare objecten rondom de waardepeildatum en is goedgekeurd door LTO en de Waarderingskamer. Eiser heeft de in de taxatiewijzer neergelegde gegevens niet betwist en de rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding de taxatiewijzer niet te volgen. Voor de vergelijking heeft verweerder voorts gebruik gemaakt van het vergelijkingsobject Tjongervallei 1A "bedr" te Katlijk (hierna: het vergelijkingsobject). Het vergelijkingsobject is kort na de waardepeildatum verkocht en is wat type onroerende zaak, bouwjaar, ligging, en onderhoudstoestand betreft voldoende vergelijkbaar met de bedrijfsgebouwen. In zijn algemeenheid overweegt de rechtbank hierbij opnieuw, dat een vergelijkingsobject niet identiek aan de onroerende zaak behoeft te zijn, maar voldoende vergelijkbaar. In het onderhavig geval zijn er verschillen tussen het vergelijkingsobject en de bedrijfsgebouwen, maar de rechtbank oordeelt dat deze verschillen niet van een zodanige aard en omvang zijn dat deze niet als een bevestiging van de vastgestelde waarde kunnen dienen. De rechtbank is van oordeel dat de gegevens uit de taxatiewijzer en de gegevens betreffende het vergelijkingsobject een redelijke afspiegeling vormen van de markt ten tijde van de waardepeildatum.
5.3 De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder deze gegevens niet geheel juist heeft toegepast op de bedrijfsgebouwen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De waarde van een werktuigenberging wordt in de taxatiewijzer bepaald aan de hand van de grootte van de berging, de periode waarin de berging is gebouwd en het materiaal waaruit de wanden van de berging zijn opgetrokken. In de taxatiewijzer wordt ervan uitgegaan dat de standaardgrootte van een werktuigenberging 300 m² is. De rechtbank is van oordeel dat indien de oppervlakte van een werktuigenberging in aanmerkelijke mate afwijkt van deze standaardgrootte, daarmee rekening gehouden dient te worden bij de waardebepaling. Een oppervlakte van 400 m² geeft naar het oordeel van de rechtbank nog geen aanleiding om af te wijken van de taxatiewijzer, maar een oppervlakte van 800 m² wel. De rechtbank stelt in dit kader vast dat voor de loods van 1.050 m² van het vergelijkingsobject niet is vastgehouden aan de in de taxatiewijzer genoemde prijs per m², maar een waarde is gekozen die € 12,00 per m² lager ligt. De rechtbank gaat ervan uit dat deze afwijking voortvloeit uit de afwijking van de standaardgrootte. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit opzicht ten aanzien van de loods van 800 m² ten onrechte onverkort heeft vastgehouden aan de in de taxatiewijzer genoemde waarde per m².
5.4 Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder de middelste loods terecht heeft aangemerkt als werktuigenberging en daaraan met toepassing van de taxatiewijzer een waarde heeft toegekend. Het feit dat deze loods is ontstaan door het overkappen van de ruimte tussen twee bestaande loodsen doet niet af aan de hoedanigheid van werktuigenberging. De rechtbank is echter van oordeel dat de omstandigheid dat deze berging geen zelfstandige wanden heeft van invloed is op de waarde en dat verweerder daar ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder er onrechte vanuit is gegaan dat deze werktuigenberging is gebouwd in de periode van 1998 tot en met 2000. Daartoe overweegt de rechtbank dat de wanden van de berging reeds in 1994 zijn gebouwd en niet in 2000. Het feit dat deze berging in 2000 is voorzien van een overkapping rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet het standpunt dat de berging is gebouwd in de periode van 1998 tot en met 2000.
5.5 De rechtbank is van oordeel dat het feit dat verweerder de garage en bijkeuken ten onrechte heeft betrokken bij de waardebepaling van de bedrijfsgebouwen geen invloed heeft op deze waardebepaling. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder de waardebepalingen van de werktuigenbergingen, voor zover hier van belang, heeft gebaseerd op de oppervlakte daarvan. Verweerder heeft daarbij geen rekening gehouden met het feit dat een deel van de eerste loods zowel een begane grond als een verdieping heeft. Nu de verdieping van de eerste loods niet bij eiser in gebruik is, wijzigt de in aanmerking te nemen oppervlakte van de eerste loods niet door het wegvallen van de garage en bijkeuken.
5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. Daarom dient de rechtbank te beoordelen of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Ten aanzien van het door eiser overgelegde taxatierapport verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen onder 4.3. De rechtbank is van oordeel dat op basis van dit taxatierapport niet kan worden geconcludeerd dat de waarde van de bedrijfsgebouwen dient te worden vastgesteld op € 260.000,00. Eiser heeft deze waarde ook anderszins niet aannemelijk gemaakt.
5.7 Nu beide partijen de door hen voorgestane waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, is het aan de rechtbank om de waarde van de onroerende zaak te bepalen. Gelet op de taxatiewijzer, het vergelijkingsobject en hetgeen hiervoor onder 5.3 en 5.4 is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende waardebepaling. De rechtbank neemt de taxatiewijzer als uitgangspunt. De rechtbank gaat ervan uit dat de middelste loods is gebouwd in de periode van 1991 tot en met 1995. Daarnaast past de rechtbank voor deze loods een correctie toe van € 20,00 per m² op grond van het feit dat deze loods geen zelfstandige wanden heeft. Op grond van deze gegevens zal de waarde van de middelste loods worden vastgesteld op € 58.400,00. Voor de loods van 800 m² past de rechtbank een correctie toe van € 12,00 per m² op grond van het feit dat deze loods aanzienlijk groter is dan de standaardgrootte. Deze correctie komt overeen met de correctie die is toegepast bij de werktuigenberging van 1.050 m² van het vergelijkingsobject. Op grond van dit gegeven zal de waarde van deze loods worden vastgesteld op € 123.200,00. De waarde van de derde loods, de torensilo, de verharding en de grond zal de rechtbank vaststellen overeenkomstig verweerders vaststelling op respectievelijk € 66.400,00, € 4.320,00, € 7.000,00 en € 55.488,00. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de onroerende zaak in goede justitie dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 314.000,00.