Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge van het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "woonhuizen categorie D (kleine niet karakteristieke woonhuizen en woonblokken)".
4.2 Ingevolge artikel 1, zevende lid, van de planvoorschriften wordt onder woonhuis verstaan een gebouw dat één woning omvat, dan wel een gebouw dat twee of meer, geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat. Ingevolge het achtste lid wordt onder woning verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
4.3 Ingevolge artikel 20, lid A, aanhef en onderdeel 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de van het bestemmingsplan deeluitmakende kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen en woonblokken met bijgebouwen, met de daarbij behorende andere bouwwerken, zoals aangegeven in deze bestemming met de bij deze functies behorende terreinen, tuinen en erven.
4.4 Ingevolge artikel 20, lid F, onderdeel 1, onder a, van de planvoorschriften is het verboden in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft de gronden en gebouwen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met hetgeen hieromtrent is bepaald in deze bestemming. Ingevolge onderdeel 2 verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde in onderdeel 1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
4.5 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beide schuren, een groot deel van de gronden en een deel van de woning ten dienste staan van het houden van en het fokken met honden en dat er ten tijde van de aanschrijving tien honden en een nest van vijf puppy's aanwezig waren. Verzoeker heeft ten behoeve van dit gebruik op de gronden en in de schuren een groot aantal voorzieningen aangebracht, onder meer bestaande uit kennels, benches, binnenverblijven en een schutting. Deze voorzieningen hebben tezamen een aanzienlijke omvang. Verzoeker heeft jaarlijks gemiddeld drie nesten met puppy's. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat dit gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in strijd is met artikel 20, lid A, aanhef en onderdeel 1, van de planvoorschriften, zodat verweerder bevoegd was hiertegen handhavend op te treden. Daarbij is van belang dat het perceel relatief klein is. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Raad van State van 24 juni 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BI9699). Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het houden van tien volwassen honden en een nest puppy's niet kan worden aangemerkt als normaal particulier bezit dat past binnen een woonbestemming. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval de ruimtelijke uitstraling bepalend is en niet de vraag of de activiteiten (in het kader van de milieuwetgeving) kunnen te worden aangemerkt als bedrijfsmatig. Evenmin is in dat kader van belang of eiser al dan niet van plan is de hoeveelheid honden in de toekomst uit te breiden. Voorts oordeelt de voorzieningenrechter dat voor handhavend optreden niet vereist is dat de activiteiten tot overlast hebben geleid of kunnen leiden tot besmetting van vee.
4.6 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.7 Verweerder is niet bereid alsnog ontheffing te verlenen voor het hiervoor beschreven gebruik van het perceel en de bouwkundige maatregelen en aanpassingen die daarvoor naar verwachting noodzakelijk zijn. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat hij deze bouwkundige aanpassingen planologisch ongepast acht en dat hij mogelijke overlast en precedentwerking wil tegengaan. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het ter zake door verweerder ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een concreet zicht op legalisatie.
4.8 Gelet op de met handhaving gediende belangen van het voorkomen van precedentwerking en overlast, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in dit geval van handhaving dient te worden afgezien. Het feit dat verzoekers huidige buren thans (nog) geen overlast ondervinden doet hieraan niet af, omdat overlast door (bijvoorbeeld) geluid en stank gelet op de aard, omvang en intensiteit van de activiteiten geenszins valt uit te sluiten. Dit brengt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien.
4.9 Op grond van de voorgaande overwegingen is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal kunnen houden. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.