ECLI:NL:RBLEE:2009:BK1072

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
5 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1409
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening inzake het houden van honden in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 5 augustus 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker, die op een perceel in de gemeente Het Bildt woont, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders, waarin hem een last onder dwangsom werd opgelegd vanwege het houden van meer honden dan toegestaan volgens het bestemmingsplan. Verzoeker hield op zijn perceel negen volwassen honden en een nest van vijf puppy's, wat volgens de gemeente in strijd was met de bestemmingsvoorschriften. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had bij zijn verzoek en dat er geen beletselen waren om hem te ontvangen.

De rechter overwoog dat het bestemmingsplan een bestemming voor woonhuizen had en dat het houden van tien honden en een nest puppy's niet kon worden aangemerkt als normaal particulier bezit. De voorzieningenrechter concludeerde dat het gebruik van het perceel voor het houden van honden in strijd was met de bestemmingsvoorschriften, gezien de aard, omvang en intensiteit van het gebruik. De voorzieningenrechter wees erop dat handhaving van het bestemmingsplan in het algemeen belang is en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bestuursorgaan zouden verplichten om van handhaving af te zien.

Uiteindelijk werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak was dat het bestreden besluit in bezwaar stand zou kunnen houden. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1409
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2009 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt, verweerder,
gemachtigde: mr. C.F.M. Jungerman, werkzaam bij Jungerman Juridisch Advies b.v.
Procesverloop
Bij brief van 4 juni 2009 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van een besluit betreffende het opleggen van een last onder dwangsom (hierna: het bestreden besluit).
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 13 juli 2009 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek met toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 4 augustus 2009. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen.
Motivering
Inleidende overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
1.3 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
1.4 Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Feiten
2.1 Eiser woont op het perceel plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Op het perceel staan naast eisers woning onder meer twee schuren. Tijdens een controlebezoek op 9 april 2009 heeft een toezichthouder van de gemeente Het Bildt geconstateerd dat eiser op de gronden van het perceel en in beide schuren negen volwassen honden hield. Daarnaast hield eiser ten tijde van het controlebezoek in de woning een tiende volwassen hond met een nestje van vijf pasgeboren puppy's. Ten behoeve van het houden van de honden zijn in de schuren binnenverblijven aangebracht en benches geplaats en op het perceel kennels geplaatst.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser onder oplegging van een dwangsom gelast het met het ter plaatse gelden bestemmingsplan "Buitengebied van de gemeente het Bildt" (hierna: het bestemmingsplan) in strijd zijnde gebruik van het perceel binnen dertien weken na verzending van het besluit te beëindigen. Verweerder beschouwt het met de planvoorschriften strijdige gebruik in ieder geval als beëindigd indien door of vanwege eiser ter plaatse niet meer dan vijf honden worden gehouden waarbij maximaal eenmaal per twaalf maanden een nest puppy's wordt gehouden. De dwangsom is vastgesteld op € 5.000,00 per week, met een maximum van € 10.000,00.
Geschil
3.1 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet bevoegd is hem een last onder dwangsom op te leggen, omdat geen sprake is van een overtreding van de planvoorschriften. Het houden van tien honden en vijf puppy's kan volgens eiser niet worden aangemerkt als bedrijfsmatig en is daarom niet in strijd met de planvoorschriften. Daarnaast heeft eiser onder meer aangevoerd dat geen sprake is van overlast en dat geen sprake kan zijn van de besmetting van vee, omdat de honden niet loslopen.
3.2 Verweerder handhaaft het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat het houden van tien honden en geregeld een nest puppy's gelet op de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming en dat hij daarom bevoegd is handhavend op te treden. Volgens verweerder is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij van handhavend optreden had behoren af te zien.
Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge van het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "woonhuizen categorie D (kleine niet karakteristieke woonhuizen en woonblokken)".
4.2 Ingevolge artikel 1, zevende lid, van de planvoorschriften wordt onder woonhuis verstaan een gebouw dat één woning omvat, dan wel een gebouw dat twee of meer, geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat. Ingevolge het achtste lid wordt onder woning verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
4.3 Ingevolge artikel 20, lid A, aanhef en onderdeel 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de van het bestemmingsplan deeluitmakende kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen en woonblokken met bijgebouwen, met de daarbij behorende andere bouwwerken, zoals aangegeven in deze bestemming met de bij deze functies behorende terreinen, tuinen en erven.
4.4 Ingevolge artikel 20, lid F, onderdeel 1, onder a, van de planvoorschriften is het verboden in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft de gronden en gebouwen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met hetgeen hieromtrent is bepaald in deze bestemming. Ingevolge onderdeel 2 verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde in onderdeel 1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
4.5 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beide schuren, een groot deel van de gronden en een deel van de woning ten dienste staan van het houden van en het fokken met honden en dat er ten tijde van de aanschrijving tien honden en een nest van vijf puppy's aanwezig waren. Verzoeker heeft ten behoeve van dit gebruik op de gronden en in de schuren een groot aantal voorzieningen aangebracht, onder meer bestaande uit kennels, benches, binnenverblijven en een schutting. Deze voorzieningen hebben tezamen een aanzienlijke omvang. Verzoeker heeft jaarlijks gemiddeld drie nesten met puppy's. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat dit gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in strijd is met artikel 20, lid A, aanhef en onderdeel 1, van de planvoorschriften, zodat verweerder bevoegd was hiertegen handhavend op te treden. Daarbij is van belang dat het perceel relatief klein is. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Raad van State van 24 juni 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BI9699). Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het houden van tien volwassen honden en een nest puppy's niet kan worden aangemerkt als normaal particulier bezit dat past binnen een woonbestemming. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval de ruimtelijke uitstraling bepalend is en niet de vraag of de activiteiten (in het kader van de milieuwetgeving) kunnen te worden aangemerkt als bedrijfsmatig. Evenmin is in dat kader van belang of eiser al dan niet van plan is de hoeveelheid honden in de toekomst uit te breiden. Voorts oordeelt de voorzieningenrechter dat voor handhavend optreden niet vereist is dat de activiteiten tot overlast hebben geleid of kunnen leiden tot besmetting van vee.
4.6 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.7 Verweerder is niet bereid alsnog ontheffing te verlenen voor het hiervoor beschreven gebruik van het perceel en de bouwkundige maatregelen en aanpassingen die daarvoor naar verwachting noodzakelijk zijn. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat hij deze bouwkundige aanpassingen planologisch ongepast acht en dat hij mogelijke overlast en precedentwerking wil tegengaan. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het ter zake door verweerder ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een concreet zicht op legalisatie.
4.8 Gelet op de met handhaving gediende belangen van het voorkomen van precedentwerking en overlast, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in dit geval van handhaving dient te worden afgezien. Het feit dat verzoekers huidige buren thans (nog) geen overlast ondervinden doet hieraan niet af, omdat overlast door (bijvoorbeeld) geluid en stank gelet op de aard, omvang en intensiteit van de activiteiten geenszins valt uit te sluiten. Dit brengt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien.
4.9 Op grond van de voorgaande overwegingen is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal kunnen houden. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Proceskosten
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009.
w.g. E.M. Visser
w.g. F.F. van Emst
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Afschrift aangetekend verzonden op: 5 augustus 2009