ECLI:NL:RBLEE:2009:BK1430

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2524, 09/2533, 09/2534, 09/2535 en 09/2536
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake subsidieverstrekking en geldlening aan kunstencentrum

In deze zaak heeft het Centrum voor de Kunsten A7, gevestigd te Heerenveen, een verzoek ingediend om voorlopige voorzieningen in verband met de afwijzing van aanvragen voor een vijfjarige geldlening en aanvullende subsidie door verschillende gemeenten. De gemeenten Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen en Opsterland hebben de aanvragen afgewezen, wat heeft geleid tot een acute liquiditeitscrisis voor het centrum. Het centrum stelt dat de afwijzingen onterecht zijn en dat de gemeenten op grond van een convenant verplicht zijn om financiële steun te bieden. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen behandeld tijdens een zitting op 21 oktober 2009. De voorzieningenrechter oordeelt dat de brief van Ooststellingwerf, waarin de kosten van het beheer van De Kampus worden besproken, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. De voorzieningenrechter concludeert dat de mededelingen van de gemeenten geen publiekrechtelijke besluiten zijn, maar louter privaatrechtelijke weigeringen om een overeenkomst te sluiten. De subsidieverzoeken zijn wel als besluiten in de zin van de Awb aangemerkt, maar de voorzieningenrechter verwacht dat deze besluiten in bezwaar stand zullen houden. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, omdat er geen aanleiding is om in te grijpen in de besluiten van de gemeenten. De uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter P.G. Wijtsma op 28 oktober 2009.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummers: AWB 09/2524, 09/2533, 09/2534, 09/2535 en 09/2536
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2009 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
het Centrum voor de Kunsten A7,
gevestigd te Heerenveen,
verzoekster (hierna: het centrum),
gemachtigde: mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf,
verweerder (hierna: Ooststellingwerf) in de zaken 09/2524 en 09/2533,
gemachtigden: mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en A. van Zutphen, werkzaam bij de gemeente Ooststellingwerf,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf,
verweerder (hierna: Weststellingwerf) in de zaak 09/2534,
gemachtigden: M. Hoekstra en H. Breukel, beiden werkzaam bij de gemeente Weststellingwerf,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen,
verweerder (hierna: Heerenveen) in de zaak 09/2535,
gemachtigden: mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en E. Pijlman, werkzaam bij de gemeente Heerenveen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland,
verweerder (hierna: Opsterland) in de zaak 09/2536,
gemachtigden: mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, en P. Stevens, werkzaam bij de gemeente Opsterland.
Procesverloop
1.1 Bij ongedateerde brief met kenmerk 2009-2929 heeft Ooststellingwerf de Raad van Toezicht (RvT) en de directie van het centrum meegedeeld dat de kosten van het beheer van De Kampus te Oosterwolde voor rekening van het centrum dienen te komen.
1.2 Bij brief van 9 oktober 2009 heeft Ooststellingwerf de voorzitter van de RvT,
[X], en de directeur van het centrum, [Y], meegedeeld dat het verzoek om een vijfjarige geldlening om de liquiditeitsproblemen van het centrum op te lossen niet gehonoreerd kan worden.
1.3 Bij brief van 8 oktober 2009 heeft Weststellingwerf [X] meegedeeld dat besloten is geen positieve beslissing te nemen op het verzoek om een vijfjarige geldlening. Verder heeft Weststellingwerf meegedeeld dat de gemeenteraad geen voorstel gedaan zal worden voor aanvullende subsidiëring.
1.4 Bij brief van 9 oktober 2009 heeft Heerenveen [X] en [Y] meegedeeld geen gronden te zien voor het verstrekken van een geldlening.
1.5 Bij brief van 9 oktober 2009 heeft Opsterland [Y] meegedeeld dat besloten is het verzoek om een vijfjarige geldlening af te wijzen. Verder is meegedeeld dat het verzoek tevens is opgevat als een subsidieverzoek, maar dat dit verzoek niet gehonoreerd kan worden en dat ook niet de gemeenteraad voorgesteld zal worden extra subsidie beschikbaar te stellen voor het centrum.
1.6 Bij brief van 14 oktober 2009 heeft het centrum bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 vermelde brief. Bij afzonderlijke brieven van 15 oktober 2009 heeft het centrum bezwaar gemaakt tegen de in 1.2 tot en met 1.5 vermelde brieven. Tevens heeft het centrum zich bij brieven van 14 oktober 2009 (de zaak 09/2524) en 15 oktober 2009 (de overige zaken) tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb voorlopige voorzieningen te treffen.
1.7 In de zaak 09/2524 is verzocht Ooststellingwerf op te dragen binnen twee weken een geldbedrag uit te keren aan het centrum, primair ruim € 117.000, subsidiair € 19.616. In de overige zaken is verzocht Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen en Opsterland op te dragen -elk apart- binnen een week een kwart van de benodigde € 250.000 (te weten € 62.500) uit te keren aan het centrum, waarmee een faillissement voorkomen kan worden.
1.8 De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting op 21 oktober 2009. Namens het centrum is [Y] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van het centrum. Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen en Opsterland hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Motivering
Feiten
2.1 Waar in deze uitspraak gesproken wordt van 'het centrum' moet ook worden gelezen de (rechts)voorganger van het centrum, Muziek- en Dansschool Schoterwerven.
2.2 Het centrum is aanbieder van kunst en cultuur (onder meer muziek, dans, beeldende kunst en theater) in Zuidoost-Fryslân en stelt zich ten doel zoveel mogelijk mensen in en buiten de regio kunst actief en passief te laten beleven. Het biedt die gelegenheid op vele locaties in de regio, zoals De Kampus in Oosterwolde. Het centrum heeft ongeveer 130 werknemers in dienst. In een op 15 oktober 2001 tussen de gemeenten Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen en Opsterland gesloten convenant is het belang van de noodzaak van onderlinge samenwerking en de samenwerking met het centrum voor wat betreft het stimuleren van een adequate invulling en bevordering van het muziek- en dansonderwijs onderkend. In het convenant hebben de betrokken gemeenten verder verklaard een gezamenlijke verantwoordelijkheid te onderkennen voor de subsidiëring van het centrum. Dit vindt zijn uitwerking in concrete subsidieafspraken tussen elke afzonderlijke gemeente en het centrum. Ook voor 2009 ontvangt het centrum op basis van deze afspraken subsidie van de betrokken gemeenten. Het centrum is geen partij bij het convenant.
De geschillen
In de zaak 09/2524
3.1 Het centrum is van opvatting dat de brief met kenmerk 2009-2929 van Ooststellingwerf aangemerkt moet worden als een besluit in de zin van de Awb, waartegen bezwaar gemaakt kan worden. Het centrum is verder van mening dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onzorgvuldig is gemotiveerd, omdat in het besluit alleen maar is ingegaan op de kosten van het beheer van De Kampus, terwijl in de brief (met bijlagen) van 13 juli 2009 van [Y], waarop het besluit een reactie is, ook is verzocht om de vergoeding van andere kosten op de kortst mogelijke termijn uit te betalen.
3.2 Ooststellingwerf is van opvatting dat de brief met kenmerk 2009-2929 geen besluit in de zin van de Awb bevat, omdat de brief niet is gericht op enig rechtsgevolg. Het bevat louter een mededeling van feitelijke aard, met verwijzing naar een besluit van 8 december 2004, over de loonkosten van de beheerder van De Kampus.
In de zaken 09/2533, 09/2534, 09/2535 en 09/2536
4.1 Het centrum is van opvatting dat de afzonderlijke beslissingen van de betrokken gemeenten om geen vijfjarige geldlening te verstrekken besluiten in de zin van de Awb zijn, waartegen bezwaar gemaakt kan worden. Het centrum is verder van opvatting dat de betrokken gemeenten op grond van het convenant verplicht zijn het centrum financieel te ondersteunen, in welke vorm dan ook. Gelet op het convenant is het volgens het centrum onbestaanbaar dat deze "fantastyske toko", zoals mr. Nijenhuis het centrum met een verwijzing naar de kop van een artikel in de Leeuwarder Courant van 17 oktober 2009 ter zitting heeft omschreven, verstoken blijft van een financiële injectie, zodat het centrum dreigt failliet te gaan. Het centrum heeft er verder op gewezen dat het een verbeterplan heeft opgesteld, waarin uiteen is gezet op welke wijze de slechte financiële situatie het hoofd wordt geboden. Tevens is er op gewezen dat voor het subsidiejaar 2010 inmiddels een sluitende begroting is opgesteld.
4.2 De betrokken gemeenten zijn van opvatting dat hun afzonderlijke mededelingen slechts een weigering behelzen een overeenkomst (tot geldlening) met het centrum te sluiten. Deze mededelingen hebben een privaatrechtelijk karakter en bevatten niet een op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht besluit noch een weigering zo'n besluit te nemen. Van besluiten in de zin van de Awb, waartegen bezwaar gemaakt kan worden, is dus geen sprake. Weststellingwerf en Opsterland hebben het verzoek van het centrum om een geldlening tevens opgevat als een subsidieaanvraag. Weststellingwerf en Opsterland hebben het aldus opgevatte verzoek echter afgewezen op grond van artikel 4:35 van de Awb. Opsterland heeft de weigering subsidie te verstrekken tevens gebaseerd op artikel 4:25, tweede lid, van de Awb.
Beoordeling van de geschillen
Formele aspecten
5.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om het centrum te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat het centrum een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorzieningen. Voor zover de beoordeling van de verzoeken met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaken (de bezwaarschriften) wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan verzoeken als de onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaken luidt dat de bezwaren gegrond verklaard zullen moeten worden.
Inhoudelijke kant van de zaken
Wettelijk kader
6.1 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb, in onderlinge samenhang beschouwd, kan slechts bezwaar en beroep tegen een besluit in de zin van de Awb worden ingesteld.
6.2 Artikel 4:25, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een subsidieplafond slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift kan worden vastgesteld. Artikel 4:25, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
6.3 Op grond van artikel 4:35, eerste lid, van de Awb kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
6.4 Op grond van artikel 4:35, tweede lid, van de Awb kan de subsidieverlening voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:
a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of
b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
De zaak 09/2524
7.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevat de brief met kenmerk 2009-2929, in reactie op de brief (met bijlagen) van 13 juli 2009 van [Y], geen besluit in de zin van de Awb, maar louter mededelingen van informatieve aard over een beschikking van 8 december 2004 van Ooststellingwerf. De brief roept ten opzichte van die beslissing ook geen (nieuwe) rechtsgevolgen in het leven voor het centrum. Evenmin bestaat aanleiding de brief op te vatten als een weigering om terug te komen op de beslissing van 8 december 2004. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de brief van 13 juli 2009 niet zo is opgesteld dat hieruit begrepen moet worden dat het centrum Ooststellingwerf heeft verzocht terug te komen op de beslissing van 8 december 2004.
De zaken 09/2533, 09/2534, 09/2535 en 09/2536
8.1 In een brief van 24 september 2009 heeft [X] aangegeven dat het centrum kampt met een acuut liquiditeitsprobleem en een dringend beroep gedaan op Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen en Opsterland om in oktober met een (nood)maatregel te komen om de liquiditeitsproblemen in november en december het hoofd te kunnen bieden. Verzocht is binnen een week uitsluitsel te geven. In een brief van 28 september 2009 heeft [Y] ook gewezen op de door [X] geschetste liquiditeitsproblemen. Onder meer naar aanleiding van deze brieven heeft op 2 oktober 2009 overleg plaats gevonden tussen vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en het centrum, waaronder [X] en [Y]. Bij die gelegenheid heeft het centrum deze gemeenten verzocht hem een vijfjarige geldlening te verstrekken.
8.2 Naar het oordeel van voorzieningenrechter kan uit deze voorgeschiedenis niet anders dan geconcludeerd worden dan dat het centrum heeft verzocht om een vijfjarige geldlening, naast de reeds bestaande subsidiestromen. De afzonderlijke mededelingen van Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen en Opsterland, in reactie op het verzoek van het centrum, behelzen, gelet op de geschetste voorgeschiedenis, derhalve een weigering een overeenkomst (tot geldlening) met het centrum te sluiten. Deze mededelingen hebben een privaatrechtelijk karakter en bevatten niet een op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht besluit noch een weigering zo'n besluit te nemen.
8.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan een publiekrechtelijke grondslag voor zo'n besluit niet gevonden worden in het convenant. Zoals hiervoor is overwogen, is het centrum geen partij bij dit convenant. Bovendien kan het centrum aan het convenant geen rechtens afdwingbare aanspraak op subsidie of een andere financiële aanspraak ontlenen. Het convenant is slechts een intentieverklaring op basis waarvan vervolgens door de betrokken gemeenten concrete subsidiebesluiten worden genomen. Deze besluiten hebben wél een publiekrechtelijke basis, namelijk de Awb, en kunnen in bezwaar en bij de bestuursrechter worden aangevochten; het convenant is niet zo'n basis.
8.4 Aan de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) kan evenmin een publiekrechtelijke grondslag voor zo'n besluit ontleend worden. Op grond van deze wet is een gemeente gerechtigd een lening te verstrekken, met dien verstande dat de lening dient te worden verstrekt onder marktconforme voorwaarden. Zoals mr. Van Ophem ter zitting terecht heeft opgemerkt kan een geldlening onder bijzondere omstandigheden een subsidie zijn. Het moet dan gaan om een lening die verleend is ruimschoots onder de normale, marktconforme voorwaarden die een bank, zoals de Rabobank te Heerenveen, waar het centrum op 17 september 2009 tevergeefs heeft verzocht om verhoging van de kredietlimiet, zou stellen aan een geldlening. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Het centrum heeft verzocht om een vijfjarige geldlening en het centrum heeft ook tot uitdrukking gebracht -kortgezegd- dat deze lening te zijner tijd in haar geheel wordt afgelost, alsmede de over de geldlening verschuldigde rente. De door het centrum gevraagde financiële steun zal dus in zijn geheel worden terugbetaald. Dit valt ook af te leiden uit de opmerking van mr. Nijenhuis in zijn pleitnota (ter zake van de zaken 09/2533, 09/2534, 09/2535 en 09/2536) dat "als een lening wordt verstrekt dat de gemeenten in principe niets [kost]". In dat opzicht onderscheidt een geldlening zich van een subsidie. Een subsidie hoeft immers in beginsel niet terugbetaald te worden, waarbij dient te worden opgemerkt dat "terugvordering" iets anders is dan "terugbetalen". Van een subsidieaanvraag die zijn grondslag vindt in de Wet fido, voor zover dit al mogelijk zou zijn, is dus geen sprake.
8.5 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de mededelingen van Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen en Opsterland ten aanzien van het verzoek om een geldlening derhalve niet worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar gemaakt kan worden.
8.6 Zoals hiervoor is overwogen hebben Weststellingwerf en Opsterland het verzoek om een geldlening tevens, aanvullend, opgevat als een subsidieaanvraag. De hierop gegeven beslissingen zijn dus wél besluiten in de zin van de Awb. Deze besluiten komen in aanmerking voor een inhoudelijke beoordeling.
8.7 In zijn brief van 9 oktober 2009 heeft Opsterland aangegeven dat het door de gemeenteraad van Opsterland vastgestelde subsidieplafond overschreden wordt indien de door het centrum gevraagde financiële injectie toegekend wordt. Gesteld noch gebleken is dat dit een onjuiste voorstelling van zaken is. Reeds in verband hiermee heeft Opsterland, met toepassing van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb, terecht subsidie geweigerd.
8.8 Het al dan niet verstrekken van subsidie met toepassing van de hiervoor in 6.3 en 6.4 vermelde subsidiebepalingen uit de Awb betreft een discretionaire bevoegdheid van -in dit geval- Weststellingwerf en Opsterland. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter de subsidiebesluiten terughoudend moet toetsen. Beoordeeld moet worden of Weststellingwerf en Opsterland in redelijkheid hebben kunnen weigeren subsidie te verstrekken dan wel de gemeenteraad voor te stellen extra subsidie beschikbaar te stellen voor het centrum.
8.9 Bij brief van 5 maart 2009 heeft [Y] onder meer een herstel- en verbeterplan ingediend. Dit plan is tijdens een bijeenkomst op 12 maart 2009 gepresenteerd aan (vertegenwoordigers van) de betrokken gemeenten, aan de hand van een zogenoemde Powerpoint presentatie (sheets). In deze presentatie zijn de huidige slechte financiële situatie en de oorzaken van het ontstaan hiervan uiteengezet. In het plan heeft het centrum zich de volgende doelen gesteld: een neutrale exploitatie, het verbeteren van de liquiditeitspositie, het herstel van het (weerstands)vermogen en het versterken van de markpositie. Het centrum heeft gesteld dat het een neutrale exploitatie kan bereiken door tal van acties te ondernemen, onder meer ten aanzien van locaties, (de afvloeiing van) personeel en (de hoogte van het) lesgeld. Volgens het centrum leveren deze acties zodanige besparingen op dat de exploitatie weer neutraal wordt. Dit is volgens het centrum echter onvoldoende om zijn maatschappelijke opdracht in de toekomst te kunnen vervullen. Hiervoor is het verbeteren van de liquiditeitspositie nodig, in welk kader een éénmalige financiële injectie, het herstel van het (weerstands)vermogen en het versterken van de marktpositie noodzakelijk zijn. Voor wat betreft het verbeteren van de liquiditeitspositie heeft het centrum onder meer voorgesteld de verkoop van activa (naar de voorzieningenrechter begrijpt: locaties waar het centrum activiteiten ontplooit) aan de gemeenten, op voorwaarde dat de gemeenten deze locaties om niet verhuren aan het centrum. Volgens het centrum kan, indien het herstelplan ten uitvoer wordt gebracht, de exploitatie over 2010 en 2011 een batig saldo van circa € 100.000, totaal dus circa € 200.000, opleveren. Onder meer dit bedrag komt ten goede aan (het opbouwen van) het (weerstands)vermogen, aldus het centrum.
8.10 Naar aanleiding van het door het centrum ingediende plan, heeft Deloitte Management Support (hierna: DMS) vanaf april 2009 op verzoek van de betrokken gemeenten onderzoek gedaan naar de financiële problematiek van het centrum en de oorzaken hiervan, de verantwoordelijkheden van de directie en de RvT bij het ontstaan van de situatie en mogelijke oplossingsrichtingen. Voor wat betreft dit laatste punt hebben de betrokken gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan een plan van aanpak voor een betere exploitatie, een betere liquiditeitspositie en de opbouw van het weerstandsvermogen. Ook is verzocht het juridisch, bestuurlijk en beleidsmatig functioneren van de directie en de RvT te betrekken bij het onderzoek. In het kader van dat onderzoek heeft DMS onder meer de financiële feiten en aanverwante zaken in kaart gebracht (documentatiestudie over de boekjaren 2006-2009) en diverse gesprekken gevoerd, onder meer met leden van de directie en de RvT. Op basis van de documentatiestudie en de gevoerde gesprekken heeft DMS drie belangrijke thema's onderzocht: de overname van creativiteitscentrum De Cirkel (per 1 april 2007), de ICT- en interne beheersingsproblematiek in 2007 en 2008 en het vertrek van directeur [naam ]. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Rapportage Centrum voor de Kunsten a7" van 14 september 2009. DMS heeft geconcludeerd dat de oplossing voor de financiële problemen van het centrum op een hoger niveau ligt dan alleen het realiseren van een verbeterplan door het centrum. De huidige financiële problemen, de onderlinge verhoudingen met (een deel van) de gemeenten en de wijze waarop contractspartijen momenteel naar het centrum "kijken", bieden volgens DMS de kans én de noodzaak tot een meer fundamentele discussie inzake de toekomst van het centrum. Het door DMS voorgestane verbeterplan heeft derhalve een andere strekking dan het door het centrum opgestelde plan, aldus het rapport.
8.11 De voorzieningenrechter stelt vast dat DMS niet heeft geconcludeerd dat het centrum geen bestaansrecht heeft. DMS ziet kansen en mogelijkheden om het centrum voort te zetten, echter niet op een wijze zoals is voorgesteld door het centrum. Voor een voortzetting van het centrum is namelijk een structureel andere, op de toekomst gerichte, aanpak noodzakelijk. De stukken geven er echter blijk van dat het centrum de bevindingen van DMS ter zijde heeft gelegd en is blijven vasthouden aan zijn eigen verbeterplan, overigens zonder dat dit plan concreet is uitgewerkt. Ook heeft het centrum voortdurend de schuld van de ontstane slechte financiële situatie bij de betrokken gemeenten gelegd, althans aangegeven dat de gemeenten ook in gebreke zijn geweest. In dit verband wijst de voorzieningenrechter onder meer op het verslag van het overleg op 2 oktober 2009. Ter zitting is gebleken dat het centrum zijn standpunt ten aanzien van de rol van de gemeenten niet heeft verlaten, ondanks een brief van 13 oktober 2009 van de RvT waarin is aangegeven dat de financiële problemen van het centrum in 2007 en 2008 zijn ontstaan buiten de schuld van de gemeenten.
8.12 Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, hebben Weststellingwerf en Opsterland zich op het standpunt kunnen stellen dat zij er niet langer op vertrouwen dat zicht bestaat op een sluitende exploitatie en dat voldoende maatregelen zijn of worden genomen om de continuïteit van de door het centrum ontplooide activiteiten te garanderen. Dat inmiddels door het centrum voor 2010 een sluitende begroting is ingediend kan aan dit gebrek aan vertrouwen niet afdoen, nu deze begroting nog niet op deugdelijkheid is gecontroleerd. In verband hiermee hebben Weststellingwerf en Opsterland terecht aangenomen dat een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door het centrum ontplooide activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden. Op die grond hebben Weststellingwerf en Opsterland, met toepassing van artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, de subsidieverlening kunnen weigeren. Wel heeft Weststellingwerf zijn besluit tot weigering subsidie te verstrekken in zijn brief van 8 oktober 2009 onvoldoende gemotiveerd. Ter zitting heeft Weststellingwerf echter nader en voldoende gemotiveerd waarom is besloten subsidie te weigeren. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat dit motiveringsgebrek in de beslissing op bezwaar van Weststellingwerf wordt hersteld.
Resumé
9.1 De voorzieningenrechter verwacht dat het bezwaarschrift tegen de brief met kenmerk 2009-2929 van Ooststellingwerf niet-ontvankelijk verklaard zal worden. Dit geldt ook voor de bezwaarschriften tegen de mededelingen van Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen en Opsterland ten aanzien van het verzoek om een geldlening. De voorzieningenrechter verwacht verder dat de subsidiebesluiten van Weststellingwerf en Opsterland in bezwaar stand zullen houden. Voor het treffen van voorlopige voorzieningen bestaat daarom geen aanleiding, zodat de verzoeken zullen worden afgewezen.
Proceskosten
10.1 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.