De beoordeling
4.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat de overtreding niet door de Taxicentrale wordt betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op goede gronden vastgesteld dat sprake was van een overtreding van artikel 2:4:2 van het Atbv en van een beboetbaar feit als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv. Tussen partijen is in geschil of de Taxicentrale als werkgever beboet mocht worden voor dit feit. Daarbij draait het om de vraag of sprake is geweest van redelijkerwijs te vorderen toezicht op de werknemer in de zin van artikel 8:1, derde lid, van het Atbv.
4.2 Het Atbv kent een tweeledige doelstelling: het bevorderen van de verkeersveiligheid en het waarborgen van de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de chauffeurs in relatie tot hun arbeids- en rusttijden. Uit de wetsgeschiedenis van de Atw en het Atbv (zie onder meer TK 2001-2002, 28 146, nr. 3, nr. 5 en Stb. 2001, 5) volgt dat ten aanzien van de strafbaarheid van overtredingen van rijtijden, rusttijden en pauzes in het Atbv het principe van het zogenaamde fictieve daderschap wordt gehanteerd. Dit principe houdt in dat de werkgever in eerste instantie aansprakelijk is voor overtredingen. Er bestaat een uitzondering op dit principe indien de werkgever aantoont dat hij al het mogelijke heeft gedaan om te zorgen dat er volgens de normen gehandeld wordt.
4.3 Anders dan de minister stelt, is de rechtbank van oordeel dat de Taxicentrale ter zitting haar argumenten met betrekking tot het toezicht tijdig naar voren heeft gebracht, aangezien het hierbij gaat om een nadere toelichting op haar in het beroepschrift ingenomen standpunt dat zij al het mogelijke heeft gedaan om normschending door haar werknemers te voorkomen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de Taxicentrale voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de door haar genoemde inspanningen daadwerkelijk heeft verricht. Daartoe overweegt de rechtbank dat een en ander blijkt uit de door de Taxicentrale overgelegde arbeidsovereenkomst, uit de chauffeurshandleiding en uit een verslag van een werkoverleg. Daarnaast zijn de verklaringen van [X] hieromtrent zodanig duidelijk en consistent dat de rechtbank geen reden heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
4.4 De vraag die vervolgens resteert is of de Taxicentrale met deze inspanningen voldoende toezicht heeft gehouden op naleving van de regelgeving door haar werknemers. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de minister dat alleen het dagelijks bij aanvang van de dienst (laten) controleren van werknemers als redelijkerwijs te vorderen toezicht kan worden aangemerkt, onjuist is. Nu in de wettelijke bepalingen niet is opgenomen wat redelijkerwijs te vorderen toezicht kan inhouden, heeft de wetgever een open norm gecreëerd. Wat onder redelijkerwijs te vorderen toezicht valt, moet daarom worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in onderhavige zaak de volgende omstandigheden relevant voor de beoordeling welk toezicht redelijkerwijs van de Taxicentrale gevergd kon worden. Ten eerste het gegeven dat de Taxicentrale ongeveer 100 werknemers heeft die vanaf drie verschillende filialen werkzaam zijn. Ten tweede acht de rechtbank relevant dat deze werknemers op wisselende tijden hun diensten aanvangen, waarbij ook 's avonds en 's nachts wordt gewerkt. Voorts acht de rechtbank relevant dat een wisselend aantal werknemers de diensten vanaf de eigen woning aanvangt. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval niet redelijkerwijs van de Taxicentrale gevergd kan worden dat zij alle werknemers dagelijks voor de aanvang van hun dienst controleert.
4.5 Gelet op voornoemde relevante feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het geheel van de door de Taxicentrale gepleegde inspanningen voldoende is om als redelijkerwijs te vorderen toezicht te worden aangemerkt. Bij aanvang van een arbeidsrelatie worden de werknemers schriftelijk op hun verplichtingen gewezen en tijdens de inwerkperiode wordt hier aandacht aan besteed. Vervolgens worden werknemers er tijdens de maandelijkse werkoverleggen op gewezen en ook regelmatig bij aanvang van hun diensten. Bovendien vindt met grote regelmaat toezicht plaats bij aanvang van de diensten en worden medewerkers regelmatig steekproefsgewijs gecontroleerd, zowel door de Taxicentrale als door kwaliteitsmedewerkers. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van voldoende toezicht in de zin van artikel 8:1, derde lid, van de Atbv. De boete is derhalve onterecht aan de Taxicentrale opgelegd, zodat het beroep gegrond zal worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
4.6 De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het bezwaar van de Taxicentrale gegrond zal worden verklaard en het primaire besluit van 30 september 2008 zal worden herroepen, waarbij de minister de door de Taxicentrale reeds voldane boete aan haar dient terug te betalen als ook de door de Taxicentrale betaalde incassokosten.