De beoordeling
5.1 Alvorens het geschil inhoudelijk te beoordelen overweegt de rechtbank omtrent de stellingen van [X] over de totstandkoming van het besluit het volgende. De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat de commissie bezwaarschriften heeft geadviseerd voordat de nadere stukken van [X] waren ingekomen, er niet toe leidt dat het besluit vernietigd dient te worden wegens een onzorgvuldige voorbereiding daarvan. Reden hiervoor is dat de ontheffing van [X] voor het beheer van reeën geen deel uitmaakt van de besluitvorming.
5.2 Anders dan [X] aanvoert ten aanzien van het extensief dagrecreatief medegebruik, is de rechtbank van oordeel dat de hoogzitten niet passen onder artikel 5.1., eerste lid, onder k van het bestemmingsplan. Weliswaar kan worden aangenomen dat wildbeheer en schadebeperking door de uitvoerders daarvan als een vorm van ontspanning, dan wel recreatie worden ervaren, zij vallen echter niet binnen de door het college gehanteerde definitie van extensief dagrecreatief medegebruik nu daarin het recreatieve aspect voorop moet staan. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat wildbeheer en schadebeperking naar hun aard geen recreatieve bezigheden zijn.
5.3 Omtrent de stelling van het college dat de hoogzitten niet ten dienste staan van het agrarisch bedrijf of nodig zijn voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en dus niet binnen het bestemmingsplan passen, overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 5.1., eerste lid, onder f, van het bestemmingsplan volgt dat de voor Agrarisch gebied 2 aangewezen gronden onder meer bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, de natuurlijke en de cultuurhistorische waarden van het woud- en hoogveenontginningenlandschap. Artikel 5.1., eerste lid, onder f, van het bestemmingsplan biedt dus ruimte voor een bredere bestemming van de gronden dan slechts ten dienste van, of benodigd voor, de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
Het college heeft ten aanzien daarvan in het bestreden besluit niet nader onderbouwd dat de bouwwerken niet noodzakelijk zijn voor de bescherming en instandhouding van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Uit het bestreden besluit, dan wel het advies van de commissie bezwaarschriften, blijkt bovendien niet dat het wildbeheer en de schadebeperking in relatie tot deze waarden zijn beoordeeld. Ook ter terechtzitting kon de gemachtigde van het college niet aangeven wat moet worden verstaan onder landschappelijke, natuurlijke, dan wel cultuurhistorische waarden in het desbetreffende gebied. Tevens bleef onduidelijk welke activiteiten volgens het college wel zouden vallen onder het behoud, herstel en de ontwikkeling van deze waarden in het woud- en hoogveenontginningenlandschap.
5.4 De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank acht het op voorhand niet ondenkbaar dat wildbeheer en schadebeperking noodzakelijk zijn om de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden te behouden, dan wel te herstellen. Het college had dit aspect in de besluitvorming moeten betrekken. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
5.5 Wanneer het college in zijn hernieuwde heroverweging op bezwaar van oordeel is dat de hoogzitten niet passen binnen het bestemmingsplan, komt het toe aan de beoordeling of een vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van de WRO geweigerd mag worden. De rechtbank stelt voorop dat het college een ruime beleidsvrijheid heeft in deze beoordeling. De rechtbank acht het echter wenselijk dat het college in dat geval in de heroverweging op bezwaar ten aanzien van de vrijstelling nader ingaat op de volgende onderwerpen:
- De verrommeling van het landschap; het college dient naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van dit argument tegen verlening van een vrijstelling nader in te gaan op het (natuurlijke) uiterlijk van de houten hoogzitten en hun plaats in de omgeving, namelijk in de nabijheid van bomen en struikgewassen.
- Het alternatief gebruik van mobiele hoogzitten; naar het oordeel van de rechtbank dient het college in de heroverweging in te gaan op de duur waarvoor de mobiele hoogzitten mogen blijven staan. In dat kader is relevant dat het plaatsen en afbreken van deze hoogzitten voor een mogelijke verstoring van de omgeving zorgen, zodat het onwenselijk kan zijn om ze bij ieder bezoek aan het terrein mee te moeten nemen. Ook is relevant dat het jachtseizoen volgens [X] in ieder geval acht maanden per jaar bestrijkt, zodat de vraag opkomt of de hoogzitten het gehele seizoen mogen blijven staan en wat dan het verschil is met permanente plaatsing.
- Het veiligheidsaspect van de hoogzitten; de rechtbank is van oordeel dat in de heroverweging nader in dient te worden gegaan op de stelling van [X] dat de hoogzitten essentieel zijn voor de veiligheid van de jacht met kogels.
5.6 De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van [X] € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift: 1 punt, verschijnen ter zitting: 1 punt, gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00).