Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Grondwet (GW) heeft ieder het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
3.2 Artikel 2.4.7a van de APV bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
1. Het is verboden de weg als slaapplaats te gebruiken en verder op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent of een soortgelijk of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
2. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder, overlast en ontsiering van het stadsbeeld.
Ingevolge artikel 1.8 van de APV kan de vergunning of de ontheffing door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu.
3.3 Ter beoordeling staat of het college in redelijkheid de door [X] gevraagde ontheffing van het kampeerverbod heeft kunnen weigeren. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid, zodat de rechtbank terughoudend dient te toetsen. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de GW, bestaat godsdienstvrijheid behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Dat een op een APV bepaling gebaseerde beslissing iemand wellicht beperkt in de belijdenis van zijn godsdienst betekent daarom niet zonder meer dat deze beperking onaanvaardbaar is. Wel dient de desbetreffende beslissing voldoende gemotiveerd te zijn. Het college heeft geen beleid voor het wonen op straat, zoals [X] dat wenst, en verwijst voor zijn motivering naar de weigeringsgronden van artikel 1.8 van de APV.
3.4 Het college heeft echter niet inzichtelijk gemaakt waarom het kamperen door [X] niet wenselijk is in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Het college wil niet dat personen buiten campings kamperen. Echter, de enkele verwijzing naar de weigeringsgronden is onvoldoende om dit standpunt te onderbouwen. De stelling van het college dat het kamperen door [X] zou zorgen voor een aantrekkende werking, kan de rechtbank niet plaatsen in het licht van het project, waarbij aan anderen wel wordt toegestaan om in een caravan te wonen. Het project is weliswaar gericht op een beperkte doelgroep, waar [X] niet onder valt, en voor de deelnemers bestaan strikte voorwaarden. Echter, niet valt in te zien waarom het kamperen door [X] een aantrekkende werking zou hebben, terwijl dit bij het project niet het geval zou zijn. Evenmin valt in te zien dat de voorzieningen die in het kader van dit project dienen te worden gerealiseerd niet ook voor [X] kunnen worden gerealiseerd. Bovendien heeft hij ter zitting verklaard dat hij bereid is om medewerking te verlenen aan de realisering van een toiletvoorziening. Voorts heeft hij ter zitting onweersproken verklaard dat hij inmiddels een goed contact heeft met zijn dochter, zodat hij gebonden is aan Leeuwarden als woonplaats. Dat elders in Nederland campings zijn waar [X] het gehele jaar kan verblijven, is daarom in verband geen adequate oplossing voor hem. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college zijn bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd heeft.
3.5 De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college niet in redelijkheid de ontheffing van het kampeerverbod heeft kunnen weigeren. Hier komt bij dat het college ter zitting heeft verklaard dat er in de gemeente Leeuwarden vier terreinen zijn bestemd voor het wonen in woonwagens. Eén van die terreinen is bedoeld voor kermisexploitanten; de overige drie zijn mogelijk geschikt voor [X]. In hoeverre dit een oplossing kan betekenen voor de situatie van [X] is echter niet onderzocht. De rechtbank geeft het college daarom in overweging dit aspect alsnog nader te onderzoeken en te betrekken bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
3.6 Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb (het motiveringsbeginsel). Het college zal worden opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en dient daarbij tevens de proceskosten van het bezwaar te betrekken.
3.7 Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb zal de rechtbank het college veroordelen in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van [X] € 644,- ter zake van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; zwaarte van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,-).