ECLI:NL:RBLEE:2009:BK5517

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2683
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan besloten vennootschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 4 december 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland is opgelegd aan de besloten vennootschap [de BV]. De directeur van [de BV], [verzoeker], heeft bezwaar gemaakt tegen deze last en verzocht om een voorlopige voorziening. Het college had [de BV] gelast om binnen een bepaalde termijn een woning en een zeecontainer te verwijderen, omdat deze zonder de vereiste bouwvergunning waren geplaatst. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de last onder dwangsom aan [de BV] was opgelegd en niet aan hem persoonlijk. De voorzieningenrechter oordeelde dat [verzoeker] geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien hij niet kon aantonen dat hij een rechtstreeks belang had bij het bestreden besluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/2683
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 december 2009 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[verzoeker], gevestigd te [vestigingsplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,
verweerder,
gemachtigden: J.H. Jonker en N. Wiersma, beiden werkzaam bij de gemeente Smallingerland.
Procesverloop
Bij brief van 8 oktober 2009 heeft verweerder (hierna: het college) verzoeker (hierna: [verzoeker]) in zijn hoedanigheid van algemeen directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de BV] (hierna: [de BV]) mededeling gedaan van zijn besluit van 7 oktober 2009 betreffende het opleggen van een last onder dwangsom (hierna: het bestreden besluit).
[verzoeker] heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft [verzoeker] zich bij brief van 6 november 2009 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om met toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 20 november 2009. [verzoeker] en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Namens het college zijn voornoemde gemachtigden verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Op het perceel plaatselijk bekend [het perceel] (hierna: het perceel) is in het jaar 1992 in het kader van een oefenproject van het Centrum Vakopleiding Drachten een woning gebouwd (hierna: de woning). Voor de bouw van de woning is geen bouwvergunning afgegeven. Daarnaast is op het perceel een zeecontainer geplaatst, waarvoor evenmin een bouwvergunning is afgegeven.
1.2 Bij besluit van 22 januari 2009 heeft het college [de BV] onder oplegging van een dwangsom gelast binnen twee maanden na dagtekening van het besluit de woning te slopen en de zeecontainer te verwijderen. De dwangsom is vastgesteld op € 2.000,00 per week, met een maximum van € 10.000,00. Bij het besluit van 14 mei 2009 heeft het college het bezwaar van [de BV] tegen het besluit van 22 januari 2009 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 september 2009 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het beroep van [de BV] tegen het besluit van 14 mei 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De ABRvS heeft nog geen uitspraak gedaan op het hoger beroep.
1.3 Naar aanleiding van de constatering dat de woning op 6 oktober 2009 nog niet was gesloopt en de zeecontainer op die datum nog niet was verwijderd, heeft het college [de BV] bij het bestreden besluit onder oplegging van een dwangsom gelast binnen één maand na dagtekening van het besluit de woning te slopen en de zeecontainer te verwijderen. De dwangsom is vastgesteld op € 20.000,00 per week, met een maximum van € 100.000,00. Dit besluit is gebaseerd op de overweging dat de woning is gebouwd en de zeecontainer is geplaatst zonder de daarvoor ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet vereiste bouwvergunning.
Beoordeling van het verzoek
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [verzoeker] te kunnen ontvangen.
2.2 Ten aanzien van de vraag of [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het college heeft de last onder dwangsom opgelegd aan [de BV] en niet aan [verzoeker] persoonlijk, op de grond dat [de BV] eigenaar is van het perceel en de woning. [verzoeker] is van mening dat het college de last aan hem had moeten opleggen, omdat hij persoonlijk eigenaar is van de woning. Uit de in het dossier aanwezige akte van levering van 29 juni 2007 blijkt dat het perceel en de woning door [verkoper] zijn geleverd aan [verzoeker] en [X], beiden handelend als directeuren-rechtsgeldig vertegenwoordigers van [de BV]. Uit de door het college overgelegde kadastrale gegevens van 12 november 2009 blijkt dat [de BV] op 2 juli 2007 in het kadaster is ingeschreven als eigenaar van het perceel en bij gebreke van een recht van opstal tevens van de zich op het perceel bevindende woning en dat nadien geen wijzigingen van deze situatie in het kadaster zijn ingeschreven. Nu [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voormelde gegevens achterhaald of anderszins onjuist zijn, stelt de voorzieningenrechter vast dat [de BV] ten tijde van het bestreden besluit eigenaar was van het perceel en de woning. Gesteld noch gebleken is dat [de BV] aan [verzoeker] een zakelijk recht heeft verleend op het gebruik van de zaak. Op grond van deze vaststellingen kan [verzoeker] niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit, omdat het college hem terecht niet heeft aangemerkt als overtreder, zoals bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Awb, noch als rechthebbende op het gebruik van de zaak, zoals bedoeld in artikel 5:24, derde lid, van de Awb en ook overigens niet is gebleken dat [verzoeker] een rechtstreeks belang heeft bij het bestreden besluit. Hier doet niet aan af dat [verzoeker] als algemeen directeur van [de BV] bij dat besluit mogelijk een afgeleid belang heeft. Hieruit volgt tevens dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Daarom zal het verzoek worden afgewezen.
Proceskosten
3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2009.
w.g. E. de Witt
w.g. F.F. van Emst
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.