Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 2:30, eerste lid, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, ingeval van exploitatie zonder vergunning of in strijd met de vergunning of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een horecabedrijf tijdelijke sluiting bevelen.
4.2 De burgemeester voert ten aanzien van horecabedrijven een handhavingsbeleid, dat is neergelegd in het zogenaamde "Handhavingsarrangement Horeca" (hierna: het handhavingsbeleid). Volgens het handhavingsbeleid wordt in het geval van een verstoring van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, afhankelijk van de ernst van de verstoring, overgegaan tot een waarschuwing, tijdelijke of onmiddellijke sluiting of het aanpassen van de sluitingstijden. Voordat tot handhaving wordt overgegaan, wordt eerst een schriftelijke waarschuwing gegeven. Vervolgens wordt het voornemen tot bestuursdwang of intrekking of wijziging van de vergunning bekend gemaakt en wordt de betrokkene gelegenheid gegeven voor het indienen van een zienswijze. Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een zienswijze wordt beoordeeld of het voornemen wordt doorgezet en wordt de inrichting, indien wordt besloten tot het toepassen van bestuursdwang, gedurende maximaal twaalf maanden gesloten. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet onredelijk of anderszins onrechtmatig.
4.3 De burgemeester heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de mutaties van de politie blijkt dat is geconstateerd dat zich in de periode van 10 januari 2009 tot en met 22 november 2009 in en bij [het café] een groot aantal incidenten heeft voorgedaan waarbij bezoekers van [het café] of personen die [het café] binnen wilden gaan, betrokken waren. Het gaat hierbij onder meer om de volgende incidenten. Op verschillende data in de genoemde periode is door de politie geluidsoverlast geconstateerd, welke onder meer werd veroorzaakt door voor het café staande cafébezoekers en openstaande deuren. Voorts is door de politie geconstateerd dat op verschillende data in deze periode na de sluitingstijd van de terrassen voor het café alcohol werd gebruikt, die afkomstig was uit [het café]. Op 3 oktober 2009 is geconstateerd dat zich in [het café] een grote vechtpartij heeft voorgedaan. Op 11 oktober 2009 en 6 november 2009 is geconstateerd dat in [het café] mishandelingen hebben plaatsgevonden. Op 20 november 2009 is geconstateerd dat in of vlak voor [het café] twee personen zijn mishandeld door een persoon die soms helpt in [het café]. Op 22 november 2009 is geconstateerd dat zich in [het café] een ruzie heeft voorgedaan die zich op straat heeft voortgezet.
4.4 Verzoekster bestrijdt niet dat zich op de genoemde data in of vlak voor [het café] een vechtpartij, mishandelingen en een ruzie hebben voorgedaan. Nu door deze incidenten de openbare orde is verstoord, kunnen deze incidenten naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen als grondslag voor het bestreden sluitingsbevel. Daarom komt de voorzieningenrechter niet toe aan een oordeel over de overige door de burgemeester in het bestreden besluit genoemde incidenten, zoals de gestelde geluidsoverlast en het gestelde op straat nuttigen van uit [het café] afkomstige alcohol.
4.5 De door verzoekster aangevoerde omstandigheden dat hij forse investeringen heeft gedaan en maatregelen heeft getroffen om geweldsincidenten te voorkomen of zo snel mogelijk te beëindigen, brengen de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Bij de beoordeling van de vraag of zich situaties hebben voorgedaan die een tijdelijke sluiting van een horecabedrijf kunnen rechtvaardigen, komt geen betekenis toe aan de mate waarin het ontstaan van die situaties de exploitant van het horecabedrijf kan worden verweten. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 april 2007 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BA2200). Een sluitingsbevel, zoals in deze zaak aan de orde, is enkel gericht op bescherming van de openbare orde en veiligheid. Een dergelijk bevel is niet (mede) gericht op het bewerkstelligen van normconform gedrag door toevoeging van geïndividualiseerd concreet nadeel en kan daarom niet worden aangemerkt als een bestraffende sanctie. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar een uitspraak van de ABRvS van 13 februari 2008 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder BC4250). Hieruit volgt dat evenmin sprake is van een criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en dat daarom het door de gemachtigde van verzoekster aangehaalde nemo tenetur beginsel niet van toepassing is. Dientengevolge heeft de burgemeester zich mede mogen baseren op de door de exploitant en de medewerkers van [het café] via de horecatelefoon aan de politie gedane meldingen.
4.6 Ten aanzien van het betoog van verzoekster dat de politie de genoemde incidenten ten onrechte niet steeds heeft besproken met de exploitant van [het café], zodat deze geen maatregelen heeft kunnen treffen om nieuwe incidenten te voorkomen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het door de burgemeester gevoerde beleid om een sluitingsbevel steeds vooraf te laten gaan door een waarschuwing, biedt horeca-exploitanten de gelegenheid tijdig maatregelen te treffen om verdere verstoring van de openbare orde en veiligheid en sluiting van hun inrichting te voorkomen. Dit beleid bevordert een zorgvuldige besluitvorming. Het is uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet vereist dat daarnaast na ieder incident contact wordt opgenomen met de exploitant of medewerkers van de inrichting, opdat zij hun visie daarop kunnen geven. Nu voorts uit de stukken blijkt dat de exploitant van [het café] voorafgaand aan de sluiting enkele malen overleg met de politie heeft gehad, zelfs tweemaal is gewaarschuwd en tevens de gelegenheid heeft gehad om een zienswijze op het voornemen tot sluiting te geven, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de besluitvorming in dit opzicht onzorgvuldig is geweest. De rechtbank verwijst in dit kader - in navolging van de burgemeester - op een uitspraak van de ABRvS van 3 mei 2006 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AW7324). Het naar aanleiding van de door verzoekster ingediende zienswijze laten vallen van een aantal incidenten getuigt van een zorgvuldige besluitvorming. Ook het feit dat de burgemeester in het bestreden besluit een tweetal incidenten heeft toegevoegd, die zich hebben voorgedaan na de bekendmaking van het voornemen, maakt de besluitvorming niet onzorgvuldig. Noch de APV noch het door de burgemeester gehanteerde beleid schrijft voor dat ieder aan de sluiting ten grondslag te leggen incident aan de betrokkene dient te worden voorgehouden alvorens tot sluiting kan worden besloten.
4.7 Ten aanzien van het betoog van verzoekster dat het sluitingsbevel, mede gelet op het feit dat het besluit betrekking heeft op de feestdagen, voor hem grote financiële gevolgen heeft en wellicht zal leiden tot de ondergang van het bedrijf overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Gelet op de bewoordingen van artikel 2:30, eerste lid, van de APV, is de bevoegdheid van de burgemeester tijdelijke sluiting te bevelen een discretionaire bevoegdheid, zodat het op basis van deze bevoegdheid genomen bestreden besluit terughoudend moet worden getoetst. De beoordeling van de ernst van de ordeverstoring en de weging daarvan ten opzichte van de op te leggen maatregel passen binnen de bevoegdheid die artikel 2:30, eerste lid, van de APV de burgemeester verleent. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar een uitspraak van de ABRvS van 30 november 2005 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AU7186). De burgemeester heeft de financiële belangen van verzoekster betrokken in zijn afweging, maar hij heeft, gelet op de hoeveelheid, aard en ernst van de verstoringen van de openbare orde en veiligheid die zich in en rond het horecabedrijf hebben voorgedaan, in redelijkheid de algemene belangen van openbare orde en veiligheid zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van verzoekster.
4.8 De voorzieningenrechter acht de duur van de sluiting en het feit dat deze sluiting samenvalt met de feestdagen, gelet op de hoeveelheid, aard en ernst van de aan de sluiting ten grondslag gelegde incidenten en het met de sluiting beoogde doel, te weten het voorkomen van verstoring van de openbare orde en veiligheid, niet onevenredig met de daarmee gediende belangen. Daarbij acht de voorzieningenrechter met name van belang dat de sluiting slechts van korte duur is en dat aannemelijk is dat het risico op verstoringen van de openbare orde en veiligheid tijdens de feestdagen groter is dan doorgaans het geval is.
4.9 Gelet op de voorgaande overwegingen luidt het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond is. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en zal het verzoek daartoe worden afgewezen.