ECLI:NL:RBLEE:2010:BL0162

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3030
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake handhaving bestemmingsplan en bestuursdwang voor het houden van katten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 20 januari 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster, die op een perceel in [woonplaats] woont, had een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt. Dit besluit hield in dat verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang het met het bestemmingsplan in strijd zijnde gebruik van het perceel voor het houden van een groot aantal katten diende te beëindigen. Het college had vastgesteld dat verzoekster op het perceel meer dan het toegestane aantal katten hield, wat in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot schorsing van dit besluit afgewezen, omdat verzoekster niet kon aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhavend optreden af te zien.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, maar dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college bevoegd was om de last onder bestuursdwang op te leggen, aangezien verzoekster zowel eigenaar als bewoonster van het perceel was en de overtreding kon beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de last onder bestuursdwang terecht was gericht aan verzoekster, en dat de onjuiste adressering van het besluit geen gevolgen had voor de rechtmatigheid ervan.

De voorzieningenrechter benadrukte dat handhaving van het bestemmingsplan in het algemeen belang is en dat er geen concreet zicht op legalisatie was, gezien het feit dat verzoekster al lange tijd in overtreding was. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit in bezwaar stand zou kunnen houden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen rechtsmiddel tegen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/3030
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 januari 2010 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt, verweerder,
gemachtigde: mr. C.F.M. Jungerman, werkzaam bij Jungerman Juridisch Advies BV.
Procesverloop
Bij brief van 21 november 2009 heeft verweerder (hierna: het college) verzoekster (hierna: [verzoekster]) mededeling gedaan van een besluit betreffende het opleggen van een last onder bestuursdwang (hierna: het bestreden besluit).
[verzoekster] heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft [verzoekster] zich bij brief van 23 december 2009 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 15 januari 2010. [verzoekster] is in persoon verschenen, vergezeld van [X]. Namens het college is voornoemde gemachtigde verschenen.
Motivering
Inleidende overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
1.3 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
1.4 Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Feiten
2.1 [verzoekster] woont op het perceel plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Het perceel is eigendom van [verzoekster]. Op het perceel zijn naast een woning onder meer twee buitenrennen aanwezig met een grootte van 27 en 48 m². Op het perceel houdt [verzoekster] een groot aantal katten. In maart 2008 bedroeg het aantal katten nog 59.
2.2 Bij besluit van 19 maart 2008 heeft het college [verzoekster] onder oplegging van een dwangsom gelast het met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "[woonplaats]" (hierna: het bestemmingsplan) in strijd zijnde gebruik van het perceel voor het houden van een groot aantal katten vóór 1 november 2008 te beëindigen en beëindigd te houden, hetgeen betekent dat niet meer dan tien katten aanwezig mogen zijn in de bebouwing en op de gronden van het perceel. Bij besluit van 29 september 2008 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 oktober 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, voor zover thans van belang, het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 juni 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Inmiddels is de maximale dwangsom verbeurd.
2.3 Tijdens controlebezoeken op 17 september 2009 en 2 december 2009 hebben toezichthouders van de gemeente Het Bildt geconstateerd dat [verzoekster] in haar woning en de beide buitenrennen 27 katten hield.
2.4 Bij het bestreden besluit heeft het college [verzoekster] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het met het bestemmingsplan in strijd zijnde gebruik van het perceel binnen zes weken na verzending van het besluit te beëindigen. Het college beschouwt het met de planvoorschriften strijdige gebruik in ieder geval als beëindigd indien door of vanwege [verzoekster] ter plaatse niet meer dan tien katten worden gehouden.
Beoordeling van het geschil
3.1 Het college erkent dat de last de onder bestuursdwang ten onrechte is geadresseerd aan het adres [oude adres]. De plaatsnaam van de plaats waar [verzoekster] woont, is per 1 mei 2008 gewijzigd van [oude naam woonplaats] in [woonplaats] en daarbij is de postcode gewijzigd van [oude postcode] in [nieuwe postcode]. Vaststaat dat het bestreden besluit desalniettemin op het juiste adres is afgeleverd en dat [verzoekster] dit heeft ontvangen. Bovendien is duidelijk aan wie de last onder bestuursdwang is gericht. Daarom heeft de onjuiste adressering geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
3.2 Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen klasse B'. Ingevolge artikel 4, lid A, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de van het bestemmingsplan deeluitmakende kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen. Ingevolge artikel 4, lid D, van de planvoorschriften is het verboden in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft gebouwen en gronden anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming, zoals beschreven in lid A.
3.3 Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] de woning en de beide buitenrennen op het perceel permanent gebruikt voor de opvang van katten. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ten tijde van de aanschrijving alle ruimten in de woning en de beide buitenrennen in dienst stonden van de opvang van de 27 daar op dat moment aanwezige katten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit, mede gelet op het feit dat het perceel relatief klein is, een ruimtelijke uitstraling heeft die in strijd is met artikel 4, lid A, van de planvoorschriften, zodat het college bevoegd was hiertegen handhavend op te treden. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de voormelde uitspraak van de ABRvS van 24 juni 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BI9699).
3.4 Ter zitting is namens het college verklaard dat, bij de vaststelling van het aantal katten dat binnen de geldende bestemming kan worden gehouden zonder dat sprake is van een overtreding, is gekeken naar de voor de katten benodigde voorzieningen voor eten, slapen, bewegen en dergelijke. Bij het houden van maximaal tien katten acht het college nog een gebruik van de woning voor wonen (de voorzieningenrechter begrijpt: op een maatschappelijk gebruikelijke wijze) mogelijk. Het college heeft voorts verklaard dat hij beseft dat het aantal katten waarbij een gebruik van de woning voor wonen nog mogelijk is niet exact kan worden bepaald en dat hij het aantal daarom vrij ruim heeft genomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de grens van tien katten hiermee voldoende heeft gemotiveerd.
3.5 De rechtbank is van oordeel dat de last onder bestuursdwang terecht is gericht aan [verzoekster], aangezien zij zowel de eigenaar als de bewoonster van het perceel is en zij ook degene is die de katten opvangt en verzorgt. Zij kan worden aangemerkt als overtreder en heeft het in haar macht de overtreding te beëindigen.
3.6 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.7 Het college is niet bereid alsnog ontheffing te verlenen voor het hiervoor beschreven gebruik van het perceel. Daartoe heeft het college aangevoerd dat het houden van 27 katten per definitie de nodige overlast met zich brengt en dat hij precedentwerking wil voorkomen. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het ter zake door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een concreet zicht op legalisatie.
3.8 Mede gelet op de met handhaving gediende belangen van het voorkomen van precedentwerking en overlast, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in dit geval van handhaving dient te worden afgezien. Het feit dat [verzoekster], zoals zij stelt, thans niet langer vijf afvalbakken gebruikt maar nog slechts één, waardoor de stankoverlast veel minder groot is dan voorheen, doet hieraan niet af. Overlast is geen voorwaarde om handhavend te kunnen optreden. Voorts valt stankoverlast, gelet op de aard, omvang en intensiteit van de activiteiten en het feit dat het perceel is gelegen in de bebouwde kom op relatief korte afstand van andere woningen, geenszins uit te sluiten.
3.9 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren in te stemmen met het voorstel van [verzoekster] om af te wachten tot het aantal katten door natuurlijke sterfte is teruggelopen tot tien. Het college heeft in dat kader terecht aangevoerd dat daarmee zeer veel tijd gemoeid kan zijn, terwijl niet bekend is wanneer het aantal van tien wordt bereikt, waardoor geen zicht bestaat op het moment waarop de overtreding zal zijn beëindigd. In dit kader acht de voorzieningenrechter van belang dat deze kwestie reeds lange tijd speelt, dat het college [verzoekster] al in maart 2008 heeft gelast het aantal katten terug te brengen tot tien en dat desondanks op het perceel nog steeds veel meer dan tien katten aanwezig zijn.
3.10 In het betoog van [verzoekster] dat katten levende wezens zijn en geen voorwerpen ziet de voorzieningenrechter geen grond om te oordelen dat het college behoort af te zien van handhavend optreden. Het college zal hier echter wel rekening mee moeten houden wanneer het overgaat tot feitelijke toepassing van bestuursdwang.
3.11 De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoekster] aan de omstandigheid dat het college aan haar een vangkooi ter beschikking heeft gesteld en haar toestemming heeft gegeven zich met behoud van haar uitkering in te zetten voor het opvangen van katten, wat hier verder ook van zij, niet de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat van handhavend optreden zou worden afgezien, ook indien zij op het perceel een groot aantal katten zou houden.
3.12 Dit brengt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien.
3.13 Op grond van de voorgaande overwegingen is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal kunnen houden. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Proceskosten
4. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010.
w.g. E. de Witt
w.g. F.F. van Emst
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.