Beoordeling van het geschil
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Ingevolge het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel III, eerste lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen blijft op het niet tijdig beslissen op een aanvraag die of een bezwaar- of beroepschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. In het onderhavige geval is het bezwaarschrift ingediend vóór 1 oktober 2009 en ook de uitspraak van de voorzieningenrechter, waarbij verweerder is opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen, dateert van vóór 1 oktober 2009. Gelet hierop zijn de nieuwe dwangsombepalingen van paragraaf 4.1.3.2 Awb (de artikelen 4:16 tot en met 4:20 Awb) in dit geval niet van toepassing.
2.2 Het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar is ná 1 oktober 2009 ingediend. Gelet op artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, is de per 1 oktober 2009 in werking getreden afdeling 8.2.4A (artikel 8:55a tot en met 8:55e) van toepassing op dit beroep.
2.3 Volgens vaste jurisprudentie geldt dat voor de bepaling van de termijn waarbinnen na een rechterlijke vernietiging opnieuw op het bezwaarschrift moet worden beslist in beginsel aangesloten kan worden bij de beslistermijnen van artikel 7:10 Awb. Ten tijde hier van belang bedroeg de beslistermijn -nu in verweerders gemeente een adviescommissie is ingesteld als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb- tien weken. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift voortijdig is ingediend, nu ten tijde van het indienen van het beroepschrift de beslistermijn nog niet was verstreken. Ook de ingebrekestelling is gelet op het vorenstaande prematuur ingediend. De rechtbank stelt voorts vast dat de beslistermijn inmiddels wel is verstreken en dat verweerder nog geen beslissing op het bezwaar van eiser heeft genomen. Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook om proceseconomische redenen achterwege blijven.
2.4 Omdat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, is het beroep van eiser kennelijk gegrond. Voortzetting van het onderzoek is niet nodig. De rechtbank sluit het onderzoek en doet, mede gelet op artikel 24 van de Procesregeling 2008, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb.
2.5 Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van 6 februari 2009 te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid als bedoeld in het derde lid van artikel 8:55d om een andere termijn te stellen. Het door verweerder vermelde medische onderzoek heeft al in november 2009 plaatsgevonden en sindsdien is er voldoende tijd geweest voor het formuleren van een advies en het nemen van een beslissing op bezwaar.
2.6 De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
2.7 Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van eiser in deze procedure vastgesteld op € 109,25 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; gewicht van de zaak: zeer licht; waarde per punt € 437,00). Aangezien in deze procedure aan eiser een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend, dient het (gehele) bedrag van de kosten te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.