Sector kanton
Locatie Heerenveen
zaak-/rolnummer: 297635 \ CV EXPL 09-5955
vonnis van de kantonrechter d.d. 17 februari 2010
[werknemer],
hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.S. Mennega,
1. de vennootschap onder firma [werkgever] VOF,
gevestigd te [woonplaats],
en haar vennoten:
2. [vennoot 1],
en
3. [vennoot 2],
beiden wonende te [woonplaats],
hierna voor allen te noemen: [werkgever],
gedaagden,
gemachtigde: mr. L.A. Stienstra,
Procesverloop
1. Ingevolge het tussenvonnis van 9 december 2009 is op 21 januari 2010 een comparitie gehouden. Hiervan is procesverbaal opgemaakt.
Vervolgens is wederom vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [werknemer] is van 23 oktober 1989 tot 1 juli 2009 bij [werkgever] in dienst geweest voor 41 uur per week tegen een bruto salaris van laatstelijk € 2.881,11 per maand. Op de arbeidsovereenkomst was de CAO Wonen (hierna te noemen de CAO) van toepassing.
2.2. Voorafgaand aan deze procedure hebben partijen gecorrespondeerd over de vordering, waarbij [werknemer] zijn vordering een aantal malen heeft verhoogd.
Het standpunt van [werknemer]
3.1. [werknemer] stelt zich op het standpunt dat [werkgever] niet de loonsverhogingen conform de CAO heeft betaald. Ook wanneer het loon hoger ligt dan het CAO-loon moet dit met het CAO-percentage verhoogd worden. [werknemer] heeft sporadisch salarisspecificaties ontvangen, doch uitgaande van de salarisspecificatie over maart 2002, waarop een salaris vermeld staat van € 2.616,28, is [werkgever] over de periode 2005 tot en met juni 2009 een bedrag van € 5.734,19 bruto aan [werknemer] verschuldigd. [werknemer] heeft een berekening van dit bedrag als productie 11 in het geding gebracht. Vermeerderd met de vakantietoeslag hierover ad € 458,74 bruto bedraagt het verschuldigde achterstallig salaris € 6.192,93 bruto. [werknemer] vordert betaling van dit bedrag te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.2. Daarnaast vordert [werknemer] een bedrag ad € 1.795,99 bruto aan vakantiedagen, eveneens te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente. [werknemer] heeft daartoe aangevoerd dat hij op grond van de CAO recht had op 25 dagen per jaar. [werkgever] heeft hem echter meegedeeld dat hij in 2007, 2008 en 2009 recht had op 20 dagen per jaar. Dit aantal heeft [werknemer] ook opgenomen. Over 2007 en 2008 vordert [werknemer] uitbetaling van in totaal 10 dagen. Over 2009 dienen er nog 6,5 dagen te worden uitbetaald. Het bedrag voor het aantal uit te betalen dagen komt daarmee op 16,5 dagen x 7,4 uren x
€ 18,63 = € 2.274,72 bruto, te vermeerderen met vakantietoeslag, waarop in mindering strekt een bedrag ad € 660,15 bruto, welk bedrag [werkgever] reeds aan [werknemer] heeft voldaan.
3.3. Voorts vordert [werknemer] betaling van een bedrag van € 18.961,76 bruto. [werknemer] heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de CAO de gebruikelijke arbeidstijd 37 uur per week bedroeg. [werknemer] heeft echter altijd 41 uur per week gewerkt. Hij vordert uitbetaling van de wekelijks extra gewerkte uren over de periode april 2004 tot en met juni 2009. Ook hierover vordert [werknemer] wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.4. Tot slot vordert [werknemer] afgifte van correcte salarisspecificaties en jaaropgaven over de periode van april 2004 tot en met juni 2009, te verstrekken binnen 10 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag dat [werkgever] na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen.
Het standpunt van [werkgever]
4. [werkgever] erkent dat hij de CAO niet letterlijk heeft nageleefd. Dit is echter niet in het nadeel van [werknemer] geweest: [werknemer] is altijd rijkelijk beloond. Volgens [werkgever] gaat [werknemer] bij de berekening van zijn vordering ten onrechte uit van de salarisspecificatie van maart 2002. [werkgever] heeft een specificatie van januari 2002 in het geding gebracht, waarop slechts een bruto maandsalaris van € 1.684,81 vermeld staat. [werkgever] merkt daarbij wel op dat vóór februari 2002 [werknemer] een aanzienlijk deel van zijn salaris contant uitbetaald kreeg. Vanaf februari 2002 werd het loon van [werknemer] volledig op formele wijze uitbetaald. [werkgever] heeft toen besloten om een ruim "all in" salaris uit te betalen. Er is aansluiting gezocht bij de hoogste periodiek van de hoogste schaal (schaal 9). Daar is [werkgever] nog boven gaan zitten. Hierin was de beloning voor de vier extra uren per week verdisconteerd. Dit is toen ook met [werknemer] besproken. Met betrekking tot de vier extra uren wijst [werkgever] op de CAO, waarin is bepaald dat werknemers in de loonschalen 7,8 en 9 die meer verdienen dan het maximum van hun loonschaal, geen recht hebben op compensatie van extra gewerkte uren. Conform de CAO had die afspraak vastgelegd moeten worden. [werkgever] erkent dat zij te informeel met een en ander is omgegaan en dat zij de afspraken niet schriftelijk heeft vastgelegd. Dit wordt haar nu door [werknemer] tegengeworpen, terwijl een en ander in goed overleg en met instemming van [werknemer] is geschied. [werknemer] heeft zich ook nimmer over de hoogte van zijn salaris of de werkweek van 41 uur beklaagd. Pas nadat [werkgever], met gebruikmaking van de verleende ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen, tot ontslag over wilde gaan, stelde [werknemer] een vordering op [werkgever] te hebben. Volgens [werkgever] is de vordering van [werknemer] wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid niet toewijsbaar. Met betrekking tot de vakantiedagen heeft [werkgever] aangevoerd dat [werknemer] steeds 25 vakantiedagen per jaar zijn toegekend. [werknemer] heeft deze dagen ook opgenomen. [werknemer] had zelf een verlofkaart die door [werkgever] werd afgetekend. [werkgever] heeft zelf geen administratie bijgehouden van de verlofuren.
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat naleving van de CAO ertoe dient te leiden dat - hoewel het loon dat [werknemer] ontving hoger lag dan de hoogste periodiek van de hoogste loonschaal van de CAO Wonen - de CAO-loonsverhogingen ook met betrekking tot dat salaris doorgevoerd moeten worden. Vraag is echter welk salaris daarbij als uitgangspunt dient te gelden. In dat kader overweegt de kantonrechter dat er geen aanknopingspunt bestaat voor het door [werknemer] gekozen salaris van maart 2002, anders dan dat dit voor hem voordelig uitpakt. [werkgever] daarentegen heeft een salarisspecificatie van januari 2002 overgelegd, waarop een brutosalaris van € 1.684,81 vermeld staat. Wanneer dit bedrag als uitgangspunt genomen zou worden - [werknemer] heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist - zou de berekening geheel anders luiden. Nu de vordering betrekking heeft op de periode 2005 tot en met 1 juli 2009, dient naar het oordeel van de kantonrechter te worden uitgegaan van het salaris over de maand januari 2005. Het is niet redelijk om loonsverhogingen over de periode gelegen vóór 2005 mee te nemen bij de berekening van een vordering vanaf 2005. Op deze wijze wordt de vordering immers (verkapt) uitgebreid tot de periode gelegen vóór 2005. De berekening vanaf 1 januari 2005 - zoals die in eerste instantie bij brief van 2 maart 2009 aan [werkgever] kenbaar is gemaakt - bevindt zich als productie 3 bij de dagvaarding. De kantonrechter zal dit bedrag, zijnde in totaal (inclusief vakantietoeslag) € 2.529,59 bruto, toewijzen.
5.2. Ten aanzien van de door [werknemer] gevorderde wettelijke verhoging over de loonsverhogingen overweegt de kantonrechter als volgt. Gelijk [werknemer] heeft gesteld dient de bepaling van artikel 7: 625 BW als prikkel voor de werkgever om het loon van de werknemer tijdig te voldoen. [werkgever] heeft echter het loon steeds tijdig voldaan. [werknemer] heeft dan ook, met name gelet op de hoogte van het door hem ontvangen salaris, zonder problemen in zijn eerste levensbehoeften moeten kunnen voorzien. Pas in 2009 heeft [werknemer] zich tot de FNV gewend met het verzoek om een looncontrole uit te voeren. Daarvoor heeft hij, zoals hij zelf heeft aangegeven, niet gecontroleerd of hij wel conform de CAO werd uitbetaald. Nu tevens vaststaat dat het dienstverband met [werknemer] is beëindigd wegens bedrijfseconomische omstandigheden acht de kantonrechter termen aanwezig om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot nihil.
5.3. Ten aanzien van de door [werknemer] gevorderde vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen overweegt de kantonrechter als volgt. Partijen verschillen van mening over het aantal aan [werknemer] toegekende en door hem opgenomen vakantiedagen. Nu [werkgever] ter comparitie heeft aangegeven zelf geen registratie van de vakantie-uren te hebben bijgehouden - welke verplichting wel op [werkgever] als werkgever rustte - acht de kantonrechter de vordering van [werknemer] toewijsbaar. [werkgever] heeft niet aan kunnen tonen dat [werknemer] 25 dagen per jaar vakantieverlof heeft opgenoten. Uitgaande van de salarisberekening zoals vermeld onder rechtsoverweging 5.1., welke berekening per 1 januari 2009 uitkomt op € 2.881,11 per maand, komt aan [werknemer] voor niet-genoten vakantiedagen een bedrag van 16,5 dagen x 7,4 uren x € 17,97 = € 2.194,14 bruto toe, te vermeerderen met vakantietoeslag ad € 175,53 bruto. [werknemer] heeft aangegeven dat [werkgever] reeds een bedrag van € 660,15 heeft voldaan. Derhalve resteert een toe te wijzen bedrag van € 1.709,52 bruto.
5.4. Nu [werkgever] in gebreke is gebleven met tijdige betaling van voormeld bedrag ter zake niet-genoten vakantiedagen, zal hierover de wettelijke verhoging worden toegewezen, met dien verstande dat deze, gelet op alle omstandigheden van het geval, zal worden gematigd tot 25%. Ter zake wettelijke verhoging over niet-genoten vakantiedagen is derhalve een bedrag van € 427,38 bruto toewijsbaar.
5.5. Nu [werknemer] zijn vordering voorafgaand aan deze procedure diverse malen heeft verhoogd, waardoor het voor [werkgever] niet duidelijk was welk bedrag nu feitelijk door [werknemer] gevorderd werd, zal de door [werknemer] gevorderde wettelijke rente over de bedragen vermeld in rechtsoverwegingen 5.1, 5.3 en 5.4 worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding. [werkgever] heeft de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke rente niet betwist.
5.6. Voorts vordert [werknemer] een bedrag van € 18.961,76 bruto aan overuren op grond van de CAO.
5.6.1. Artikel 12 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst bepaalt dat elk beding tussen een werkgever en een werknemer dat strijdig is met een collectieve arbeidsovereenkomst waar zij beiden aan gebonden zijn, nietig is, en dat in zo'n geval de bepalingen van de CAO gelden. Uitgangspunt daarbij is dat een CAO een minimumgarantie met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden bevat. Vast staat dat partijen mondeling overeengekomen zijn dat [werknemer] 41 uur per week zou werken tegen een nader overeengekomen salaris en derhalve zonder uitbetaling van overuren. De CAO gaat uit van een gemiddelde van 37 uur per week, waarbij extra gewerkte uren worden gecompenseerd. De CAO bepaalt tevens dat werknemers in de loonschalen 7, 8 en 9 die meer verdienen dan het maximum in hun loonschaal geen recht hebben op compensatie van extra gewerkte uren. Dit is, zo bepaalt de CAO verder, dan wel in de arbeidsovereenkomst vastgelegd en bovendien is er bij de samenstelling van het loon rekening mee gehouden dat de werknemer dit recht mist. Nu [werknemer] meer verdiende dan het maximum van schaal 9, had hij in beginsel geen recht op compensatie van extra uren. In zoverre wijkt de mondelinge arbeidsovereenkomst niet in voor [werknemer] ongunstige zin af van de CAO, zodat het beding in de mondelinge arbeidsovereenkomst niet behoeft de wijken voor de CAO-bepaling.
5.6.2. Wel heeft de CAO aan de ontzegging van het recht op compensatie van overuren twee formele vereisten verbonden, namelijk het vereiste dat er bij de samenstelling van het loon rekening mee is gehouden dat de werknemer dit recht mist en het vereiste dat dit moet zijn vastgelegd in de arbeidsovereenkomst. Met betrekking tot het eerste vereiste overweegt de kantonrechter dat in het onderhavige geval vast staat dat [werknemer] in 1989 bij [werkgever] in dienst is getreden voor 41 uur per week. [werknemer] heeft gedurende zijn dienstverband van bijna 20 jaar ook altijd 41 uur per week gewerkt. Tevens staat vast dat, toen zijn salaris per maart 2002 werd vastgesteld op een bedrag van € 2.616,28 bruto per maand, [werknemer] niet heeft geïnformeerd naar betaling van de vier uren die hij nu als overwerk claimt. Kennelijk was voor [werknemer] duidelijk dat vergoeding van deze vier uren - net als voorheen - was inbegrepen in zijn salaris. Derhalve is naar het oordeel van de kantonrechter aan het eerste vereiste voldaan. Met betrekking tot het tweede vereiste staat vast hieraan niet is voldaan, nu partijen nimmer een schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten. Nu het hier echter niet om een minimumgarantie met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden gaat maar om een vormvereiste, is de vraag wat de gevolgen hiervan dienen te zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het enkele feit dat partijen in 1989 verzuimd hebben een schriftelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan, niet zodanig verstrekkende gevolgen hebben, dat zulks kan leiden tot een aanspraak op uitbetaling van overuren.
Dit betekent dat de vordering van [werknemer] tot betaling van overuren zal worden afgewezen.
5.7. Ook de vordering tot afgifte van correcte salarisspecificaties en jaaropgaven zal als onweersproken worden toegewezen, doch zonder dat daaraan een dwangsom wordt gekoppeld, nu voor het verbinden van een dwangsom aan de nakoming van deze verplichting geen grond kan worden gevonden in de stellingen van [werknemer]. Aangezien de toe te wijzen vorderingen betrekkingen hebben op de periode vanaf januari 2005 dienen ook de salarisspecificaties vanaf die datum te worden verstrekt.
5.8. Nu beide partijen deels in het (on)gelijk zullen worden gesteld, acht de kantonrechter termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van een bedrag groot € 2.529,59 bruto (zegge: tweeduizendvijfhonderdnegenentwintig euro en negenenvijftig eurocent) aan salaris c.a., te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 oktober 2009, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van een bedrag groot € 1.709,52 bruto (zegge: eenduizendzevenhonderdennegen euro en tweeënvijftig eurocent) wegens niet-genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over dat bedrag groot
€ 427,38 bruto (zegge: vierhonderdzevenentwintig euro en achtendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 19 oktober 2009, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [werkgever] tot afgifte van correcte salarisspecificaties en jaaropgaven over de periode vanaf januari 2005 tot en met juni 2009;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.