ECLI:NL:RBLEE:2010:BL9782

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
103055 KG ZA 10-60
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsachterstand bij hypothecaire geldlening en de zorgplicht van de bank

In deze zaak, die op 15 maart 2010 door de Rechtbank Leeuwarden werd behandeld, stond de betalingsachterstand van een hypothecaire geldlening centraal. Eiser, een letselschade-advocaat, had in 2006 een hypothecaire lening van € 200.000,- afgesloten bij Fortis Bank, die later werd overgenomen door Friesland Bank. Eiser en zijn ex-partner, gedaagde 2, waren hoofdelijk aansprakelijk voor de lening, maar na de beëindiging van hun relatie in 2008 stopte gedaagde 2 met het betalen van haar deel van de hypotheeklasten. Eiser verzocht de rechtbank om Friesland Bank te verbieden tot executoriale verkoop van het pand, en om gedaagde 2 te verplichten haar deel van de hypotheeklasten te betalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Friesland Bank niet onrechtmatig handelde door de hypotheekovereenkomst op te zeggen, aangezien eiser al meer dan twee jaar in gebreke was met het voldoen van de maandelijkse rentebetalingen. De rechter stelde vast dat de eisen van redelijkheid en billijkheid niet meebrachten dat Friesland Bank het voorstel van eiser om een lager bedrag te accepteren moest aanvaarden. De rechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van hoofdelijk schuldenaren en de zorgplicht van banken in hypothecaire overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 103055 / KG ZA 10-60
Vonnis in kort geding van 15 maart 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. H.A. van Beilen, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. de naamloze vennootschap
FRIESLAND BANK N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat: mr. R.J.L. Gustenhoven, kantoorhoudende te Leeuwarden,
2. [gedaagde 2],
wonende te Franeker,
gedaagde,
advocaat: mr. M.M. Hoelen, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna "[eiser]", "Friesland Bank" en "[gedaagde 2]" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. [eiser] heeft Friesland Bank en [gedaagde 2] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 15 maart 2010.
1.2. [eiser] heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Friesland Bank verbiedt om over te gaan tot executoriale verkoop van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] en de aankondiging daarvan, zulks op straffe van verbeurte van een terstond opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare dwangsom van € 600.000,- bij overtreding van dat verbod;
II. [gedaagde 2] veroordeelt om binnen veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis aan Friesland Bank te voldoen een bedrag dat overeenkomt met de overstand op de rekening nr. 29.64.44.596 en haar veroordeelt om voortaan tijdig, te weten voor de eerste van de volgende maand, de uit hoofde van de onderhavige hypotheekovereenkomst aan Friesland Bank verschuldigde rente te voldoen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde 2] met haar betalingen in gebreke blijft;
III. Friesland Bank en [gedaagde 2] veroordeelt in de kosten van het geding.
1.3. Partijen hebben ter terechtzitting hun standpunten toegelicht, waarbij hun advocaten gebruik hebben gemaakt van pleitnotities en waarbij Friesland Bank en [gedaagde 2] hebben geconcludeerd tot afwijzing van de respectieve vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
1.4. [eiser] en Friesland Bank hebben producties overgelegd.
1.5. De voorzieningenrechter heeft - na een korte schorsing - ter zitting mondeling uitspraak gedaan. Dit vonnis vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.
2. De feiten
In dit kort geding zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. Tussen [eiser] en [gedaagde 2] is in 2004 een affectieve relatie ontstaan. [gedaagde 2] woonde toen in Haarlem.
2.2. In het najaar van 2005, [gedaagde 2] was toen net in verwachting van de in juni 2006 geboren zoon van partijen, [naam], besloot [eiser] om zijn woonhuis te [woonplaats] te verkopen en het pand aan de [adres] te [woonplaats] - waar hij zijn praktijk als letselschade-advocaat uitoefende - te verbouwen voor gezamenlijke bewoning. Dit pand behoorde volledig in eigendom toe aan [eiser]. In diezelfde periode is het woonhuis te [woonplaats] verkocht voor een bedrag van ongeveer € 450.000,-. Daarmee kon de lopende financiering bij Fortis Bank worden afgelost.
2.3. Vervolgens heeft Fortis Bank een hypothecaire geldlening van € 200.000,- aan [eiser] beschikbaar gesteld om hem in staat te stellen het pand te [woonplaats] uit te breiden met een badkamer en een keuken, om een lopende persoonlijke lening af te lossen en tevens om de op grond van het echtscheidingsconvenant tussen [eiser] en diens ex-echtgenote nog verschuldigde bedragen te voldoen.
2.4. Het pand te [woonplaats] is op 10 januari 2006 getaxeerd op een vrije verkoopwaarde van € 625.000,- na voltooiing van de geplande verbouwing.
2.5. Friesland Bank heeft in of omstreeks mei 2007 een aflossingsvrije hypothecaire geldlening aan [eiser] beschikbaar gesteld ten bedrage van € 400.000,-, op basis van de beide inkomens uit dienstbetrekking van [eiser] en [gedaagde 2]. Met deze financiering is de lopende financiering bij Fortis Bank afgelost en is de verbouwing van het pand te [woonplaats] (grotendeels) bekostigd. Als zekerheid is aan Friesland Bank een recht van eerste hypotheek verleend op het pand te [woonplaats]. [eiser] en [gedaagde 2] hebben zich hierbij hoofdelijk aansprakelijk verklaard jegens Friesland Bank voor alle rente- en aflossingsverplichtingen. Het pand bleef volledig in eigendom bij [eiser]. [gedaagde 2] is ook toen geen mede-eigenaar van het pand geworden. De rentebetalingen werden door Friesland Bank geboekt vanaf een door [eiser] en [gedaagde 2] bij deze bank aangehouden en/of-rekening. Deze rekening werd door [eiser] gevuld met stortingen vanaf een (andere) rekening, waarop [eiser] en [gedaagde 2] ieder maandelijks een bedrag storten voor betaling van de vaste lasten. De maandelijks aan Friesland Bank te betalen rentelasten bedroegen € 1.583,33.
2.6. [gedaagde 2] heeft in het voorjaar van 2008 aan [eiser] te kennen gegeven dat zij de samenwoning van partijen wenste te beëindigen. Hierna heeft zij een woning te Franeker gekocht en heeft zij het pand in [woonplaats] in juni 2008 verlaten. [eiser] heeft vervolgens getracht om het pand in [woonplaats] te verkopen.
2.7. Op de en/of-rekening van [eiser] en [gedaagde 2] bij Friesland Bank is door [eiser] voor het laatst in januari 2008 een betaling gedaan van € 1.600,-. [gedaagde 2] heeft in februari 2009 nog een bedrag van € 1.800,- betaald en in oktober 2009 een bedrag van € 699,84. Als gevolg van een en ander - Friesland Bank bleef deze rekening voor de rentebetaling debiteren - is een debetstand op de en/of-rekening ontstaan van - per eind februari 2010 -
€ 40.307,13.
2.8. De afdeling Bijzonder Beheer van Friesland Bank heeft [eiser] en [gedaagde 2] op 31 december 2008, 25 februari 2009 en 6 november 2009 tot betaling aangemaand.
2.9. Friesland Bank heeft Meeùs Makelaars in januari 2009 opdracht verstrekt om het pand te [woonplaats] te taxeren. Meeùs heeft de onderhandse verkoopwaarde getaxeerd op een bedrag van € 405.000,- en de executiewaarde op een bedrag van € 310.000,-. In een gesprek op 30 maart 2009 heeft Friesland Bank aan [eiser] laten weten dat zij de verkoop van het pand te [woonplaats] aan zich trekt en daarbij de regie van [eiser] - die het pand nog niet verkocht heeft - overneemt. [eiser] heeft recentelijk voor de (onderhandse) verkoop van het pand te [woonplaats] een vraagprijs van € 595.000,- gehanteerd.
2.10. Bij brief van 6 november 2009 heeft Friesland Bank de hypotheekovereenkomst opgezegd, waarbij [eiser] is verzocht om binnen één maand na dagtekening zijn volledige schuldpositie bij de bank af te lossen, waartoe hij een concreet en onderbouwd voorstel aan Friesland Bank dient te doen.
2.11. [eiser] heeft Friesland Bank vervolgens bij brief van 30 november 2009 het volgende medegedeeld:
"Tenslotte bleek de RABO-bank te Heerenveen bereid mij op mijn inkomen een hypothecair krediet te verstrekken van € 285.000,-. Ik verwijs u naar een brief d.d. 25 november jl. (bijlage) die ik van de RABO-bank mocht ontvangen. Zoals u ziet wordt de eis gesteld dat er geen verplichtingen aan derden zijn. Bestaande verplichtingen zullen dus in de financiering moeten worden meegenomen.
Die verplichtingen (broer, aannemer, notaris) belopen per 1 januari 2010 in totaal € 44.394,10 zodat voor uw bank beschikbaar is rond € 240.500,-.
Het is niet aannemelijk dat ik een andere bank bereid kan vinden een hoger krediet te verstrekken. Gelet op mijn gang langs diverse kredietverleners mag het al een wonder heten dat de RABO-bank
- mijn leeftijd en de gebrekkige pensioenvoorziening in aanmerking genomen - zo ver wil gaan.
Ik stel aan dit voorstel de voorwaarde dat de zaak met uw bank - bij betaling van € 240.500,- tegen finale kwijting is afgedaan. (…)"
2.12. Bij brief van 7 januari 2010 heeft Friesland Bank het voorstel van [eiser] afgewezen. In vervolg hierop heeft Friesland Bank [eiser] bij brief van 8 februari 2010 medegedeeld dat aan de notaris opdracht zal worden gegeven om de procedure voor de executoriale verkoop van het pand te [woonplaats] te starten.
2.13. Trip Notarissen heeft [eiser] bij brief van 26 februari 2010 medegedeeld dat de veiling van het pand ingepland staat voor 20 april 2010. In vervolg daarop is bij brief van 4 maart 2010 nog door Trip Notarissen aan [eiser] medegedeeld dat de aankondiging van de veiling op 20 maart 2010 in het Friesch Dagblad en de Leeuwarder Courant zal worden gepubliceerd.
3. Het standpunt van [eiser]
3.1. [eiser] legt aan zijn vordering jegens Friesland Bank het volgende ten grondslag. Indien de executoriale verkoop van het pand te [woonplaats] doorgang kan vinden, dan komt [eiser] op straat te staan met een aanzienlijke restschuld en ziet hij zijn - door het pand belichaamde - pensioenvoorziening in rook opgaan. Naar de mening van [eiser] handelt Friesland Bank onrechtmatig jegens hem door niet de noodzakelijke zorgplicht in acht te nemen, waartoe zij op grond van haar Algemene Bankvoorwaarden gehouden is. Friesland Bank is verplicht om bij de opzegging van een kredietovereenkomst de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen en daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, aldus [eiser]. Weliswaar is er een forse betalingsachterstand aan Friesland Bank, maar er is een alternatief voorhanden dat door Friesland Bank moet worden geaccepteerd, aldus [eiser]. Dit alternatief bestaat hierin dat [eiser] tegen finale kwijting - via de lening van de Rabobank - een bedrag van € 240.000,- aan Friesland Bank kan betalen, waarna Friesland Bank het restant van de hypothecaire geldlening - ongeveer
€ 200.000,- - op [gedaagde 2] kan verhalen. Dit is een minder schadelijke oplossing voor de ontstane betalingsproblematiek en leidt tot een resultaat dat meer bedraagt dan de bij executoriale verkoop van het pand te realiseren verkoopwaarde.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering jegens [gedaagde 2] ten grondslag dat zij onrechtmatig jegens hem handelt. [eiser] en [gedaagde 2] zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen jegens Friesland Bank. Hoofdelijke schuldenaren dienen zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. [gedaagde 2] houdt zich daar volgens [eiser] niet aan doordat zij de betalingen van de rentetermijnen heeft gestaakt, terwijl zij daartoe wel de middelen heeft. Met haar besluit om de door partijen gezamenlijk bewoonde én bekostigde woning te verlaten, heeft [gedaagde 2] [eiser] met de hypotheeklasten - die hij zelf niet kan dragen - laten zitten.
4. Het standpunt van Friesland Bank
4.1. Friesland Bank stelt dat zij, anders dan [eiser] meent, niet onrechtmatig jegens hem handelt. Er is geen sprake van dat Friesland Bank de op haar rustende zorgplicht niet jegens [eiser] in acht neemt. Het door [eiser] gedane betalingsvoorstel van 30 november 2009 is voor Friesland Bank in redelijkheid niet aanvaardbaar. Friesland Bank zou dan haar hypotheekrecht moeten opgeven tegen betaling van een bedrag van € 240.000,- terwijl de executiewaarde van het pand rond de € 310.000,- ligt. Indien Friesland Bank daarmee akkoord zou gaan, zou zij toerekenbaar tekortschieten jegens [gedaagde 2], omdat bij de door [eiser] voorgestelde constructie een hogere restschuld overblijft dan bij openbare verkoop van het pand. In het door [eiser] gedane voorstel worden bovendien eerst concurrente schuldeisers voldaan, alvorens Friesland Bank - die preferent schuldeiser is - aan de beurt zou komen. Friesland Bank ziet ook geen reden om [eiser] ("tegen finale kwijting") uit diens hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank te ontslaan.
4.2. Met betrekking tot de door [eiser] genoemde door Friesland Bank bij opzegging van een kredietovereenkomst in acht te nemen beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit stelt Friesland Bank dat [eiser] al meer dan twee jaar in gebreke is gebleven met enige rentebetaling, waardoor de schuld gestaag oploopt, dat er kennelijk sprake is van betalingsonwil aan de zijde van [eiser] nu hij van mening is dat [gedaagde 2] de rentebetalingen moet voldoen, dat zij [eiser] diverse malen tot betaling heeft aangemaand en, ten slotte, dat zij [eiser] meer dan voldoende tijd heeft gegeven om zelf onderhandse verkoop van het pand te realiseren. Ten aanzien van dat laatste punt wijst Friesland Bank er op dat de meest recent door [eiser] gehanteerde vraagprijs van € 595.000,- in het licht van het door de bank overgelegde taxatierapport en de huidige situatie op de huizenmarkt, volstrekt bovenmatig is, waardoor het niet in de lijn der verwachting ligt dat [eiser] er zelf in zal slagen om het pand op korte termijn te verkopen.
5. Het standpunt van [gedaagde 2]
5.1. [gedaagde 2] betwist de vordering van [eiser]. Zij stelt dat zij op grond van artikel 6:10 lid 1 BW in de interne relatie met [eiser] slechts aansprakelijk is voor dat deel van de betaling van de rente zolang zij intern verplicht was om bij te dragen in de kosten van de huishouding. De door haar verrichte hypotheekbetalingen kunnen worden gezien als kosten van de huishouding en eindigde bij beëindiging van de gezamenlijke huishouding. [gedaagde 2] is niet verplicht tot aflossing van de hypotheek, nu zij geen hypotheekgever en geen eigenaar van het pand is. Voor zover zij meebetaalt aan de aflossing na beëindiging van de samenwoning, heeft zij een regresvordering op [eiser]. Friesland Bank spreekt volgens [gedaagde 2] terecht [eiser] aan voor betaling van de achterstallige rentebetalingen, nu [eiser] de eigenaar van het pand is.
5.2. Van [gedaagde 2] kon gezien het voorgaande in redelijkheid niet worden verlangd dat zij bijdroeg in de rentebetalingen vanaf het moment dat [eiser] te dien aanzien wanpresteerde jegens Friesland Bank en hij de voor Friesland Bank bedoelde rentebetaling door [gedaagde 2] intern aan [eiser] voldaan, zelf opsoupeerde. Van de Fortis-lening, die met de lening van Friesland Bank is afgelost, was zij niet op de hoogte.
[eiser] schiet naar de mening van [gedaagde 2] in financiële zin per saldo ook niets op met enige betaling door [gedaagde 2] aan Friesland Bank, nu daarmee tegelijkertijd een regresvordering van [gedaagde 2] op [eiser] ontstaat. Voorts stelt [gedaagde 2] dat [eiser] nagelaten heeft om serieuze pogingen te doen om het pand te [woonplaats] te verkopen, nu de vraagprijs van het pand veel te hoog was. De daardoor ontstane situatie heeft hij dan ook aan zichzelf te wijten. Bovendien is [eiser] tot voor kort her en der grote schulden aangegaan, waarvoor alleen hij aansprakelijk is.
5.3. [gedaagde 2] heeft belang bij de door Friesland Bank aangekondigde executoriale verkoop van het pand, nu daarmee voorkomen wordt dat de achterstallige rentebetalingen aan Friesland Bank al maar verder oplopen.
6. De beoordeling van het geschil
6.1. Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen is voldoende aanwezig, nu de exectoriale verkoop van het aan [eiser] in eigendom toebehorende pand te [woonplaats] op korte termijn is aangezegd.
6.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat Friesland Bank in beginsel bevoegd is om de hypothecaire geldlening op te zeggen, nu hypotheekgever [eiser] al meer dan twee jaar in gebreke is gebleven met het voldoen van de maandelijkse rentebetalingen.
De contractuele relatie tussen een bank en een cliënt wordt echter mede beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW. Voor een bank geldt voorts (vgl. gerechtshof Arnhem, 18 februari 2003, JOR 2003/267) dat zij, uit hoofde van haar maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht heeft. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Voor het opzeggen en afwikkelen van een overeenkomst van hypothecaire geldlening impliceert zulks dat de bank tenminste rekening dient te houden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij de belangen van beide partijen dienen te worden gewogen.
6.3. Kern van het geschil met Friesland Bank is dat [eiser] een tripartite oplossing van de ontstane betalingsproblematiek wenst, waarbij zijns inziens Friesland Bank tegen finale kwijting akkoord dient te gaan met betaling van een bedrag van € 240.000,-, met ontslag van [eiser] uit diens hoofdelijkheid, en dat Friesland Bank voor het restant van de schuld verhaal dient te zoeken bij [gedaagde 2].
6.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bieden noch de eisen van redelijkheid en billijkheid die de contractuele verhouding tussen [eiser] en Friesland Bank mede beheersen, noch de op Friesland Bank rustende zorgplicht jegens [eiser] enige grond voor het aannemen van een verplichting van Friesland Bank om het door [eiser] gedane voorstel te accepteren. Daartoe is het volgende van belang:
(i) Het door [eiser] gedane voorstel omvat ook betalingen aan andere schuldeisers, waaronder [eiser]s broer, die eerst (geheel) voldaan zullen worden, alvorens Friesland Bank (deels) aan de beurt komt. Met Friesland Bank is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] daarmee de positie van Friesland Bank als preferent schuldeiser miskent. In het voorstel van [eiser] zouden - in strijd met het wettelijk verhaalsrechtsysteem zoals dat volgt uit de artt. 3:277 e.v. BW - de concurrente schuldeisers met voorrang boven een preferente schuldeiser worden voldaan.
(ii) Uit het in opdracht van Friesland Bank door Meeùs Makelaars opgestelde taxatierapport blijkt dat het pand te [woonplaats] een executiewaarde van € 310.000,- heeft. Van Friesland Bank kan tegen die achtergrond in redelijkheid niet worden verlangd dat zij akkoord gaat met betaling van een bedrag van € 240.000,- tegen finale kwijting door [eiser]. Dit bedrag ligt liefst € 70.000,- lager dan de executiewaarde van het pand en aldus blijft er een grotere restschuld over.
(iii) Aanvaarding van het voorstel van [eiser] zou betekenen dat de restschuld waarvoor verhaal op [gedaagde 2] zou moeten worden gezocht hoger is dan bij executoriale verkoop van het pand. Immers, uitgaande van de executiewaarde blijft er bij executoriale verkoop een restschuld over van € 130.000,- (€ 440.000,- min € 310.000,-) in plaats van
€ 200.000,- (€ 440.000,- min € 240.000,-). Daarmee zou Friesland Bank toerekenbaar tekortschieten jegens haar hoofdelijke schuldenaar [gedaagde 2], in dier voege dat zij haar schade onvoldoende beperkt.
(iv) Er is sprake van een ernstige tekortkoming van [eiser] jegens Friesland Bank, nu hij al meer dan twee jaar in gebreke is met het voldoen van de maandelijkse rentebetalingen.
(v) Friesland Bank heeft [eiser] meer dan voldoende tijd gegeven om zelf het pand te [woonplaats] te verkopen. Gelet op de door [eiser] in dat verband gehanteerde verkoopwaarde
- die gelet op de in het rapport van Meeùs Makelaars genoemde vrije verkoopwaarde en de huidige stand van de huizenmarkt voorhands als bovenmatig dient te worden aangemerkt - ligt het naar voorlopig oordeel geheel in de risicosfeer van [eiser] dat dit pand tot dusverre niet is verkocht.
(vi) Als hoofdelijk schuldenaar kan [eiser] door Friesland Bank voor de totale schuld aan deze bank van € 440.000,- worden aangesproken. [eiser] heeft geen enkele rechtsgrond gesteld, noch is deze anderszins gebleken, op basis waarvan Friesland Bank gehouden zou zijn om hem als hoofdelijk schuldenaar voor de totale schuld na betaling van een bedrag van € 240.000,- uit de hoofdelijkheid te ontslaan.
(vii) Van Friesland Bank kan in redelijkheid niet worden verlangd dat zij net zo lang wacht totdat [eiser] een koper voor zijn pand heeft gevonden die de door hem verlangde
- bovenmatige - vraagprijs voldoet, terwijl er geen concreet uitzicht bestaat dat de achterstand in rentebetalingen alsmede de lopende rentebetalingen worden voldaan.
6.5. Gelet op het vorenstaande is Friesland Bank naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om de executie door te zetten. Het gevorderde verbod op executoriale verkoop van het pand van [eiser] te [woonplaats] zal dan ook worden afgewezen.
6.6. Kern van het geschil met [gedaagde 2] is dat [eiser] meent dat er een rechtsplicht voor [gedaagde 2] bestaat om de overstand op de rekening bij de Friesland Bank af te lossen en voortaan de aflossingen te doen op de tussen [eiser] en Friesland Bank bestaande hypothecaire geldleningsovereenkomst.
6.7. Een zodanige rechtsplicht bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het geheel niet. Ook artikel 6:8 BW - waaruit volgt dat in het kader van de rechtsbetrekkingen tussen de hoofdelijke schuldenaren de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:2 BW meebrengen dat zij met elkaars belangen rekening moeten houden - levert voor [gedaagde 2] niet een zodanige rechtsplicht op.
6.8. Vooropgesteld moet worden dat [eiser] de hypotheekgever is en dat het pand te [woonplaats] slechts aan hem in eigendom toebehoort. Op [eiser] rust daarom de verplichting om maandelijks aflossingen op de hypotheekschuld te doen. [gedaagde 2] op haar beurt is dus níet verplicht tot maandelijkse aflossing van de hypotheekschuld aan Friesland Bank, hetgeen haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens Friesland Bank (in geval van wanbetaling) overigens onverlet laat. Reeds daarom kan [gedaagde 2] niet worden verplicht om de ontstane overstand op de rekening bij Friesland Bank en de toekomstige rentebetalingen te voldoen. De door [gedaagde 2] tijdens de samenwoning verrichte rentebetalingen moeten in de interne verhouding tussen [gedaagde 2] en [eiser] worden gezien als uitvoering van een afspraak tot het doen van een bijdrage aan de kosten van de gezamenlijke huishouding van partijen, welke afspraak in elk geval eindigde op het moment dat er geen gezamenlijke huishouding meer werd gevoerd. Voor zover [gedaagde 2] nadien nog rentebetalingen aan Friesland Bank zou doen, heeft zij terzake een regresvordering op [eiser]. Per saldo vermindert de schuld van [eiser] met betrekking tot de hypotheek dus niet na een betaling (in mindering) daarop door [gedaagde 2]. [gedaagde 2]s voorstel tot finale regeling miskent dit en kan alleen daarom niet als grondslag dienen.
6.9. Als er een afspraak was tussen [eiser] en [gedaagde 2] dat de kosten van de (voormalige) gezamenlijke huishouding - waaronder de hypotheeklasten - door partijen ieder bij helfte zouden worden voldaan, dan moet worden vastgesteld dat [eiser] deze afspraak zelf al begin 2008 heeft geschonden door geen betalingen meer te doen op de rekening van partijen, van waaruit de vaste lasten werden voldaan, waaronder de rentebetalingen aan Friesland Bank op de aldaar aangehouden en/of-rekening. Hij heeft zich daarmee zelf als hoofdelijk schuldenaar niet overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid gedragen jegens zijn mede-hoofdelijk schuldenaar [gedaagde 2].
6.10. Daar komt nog het volgende bij. De hypothecaire geldlening bij Friesland Bank is gebruikt voor de aflossing van de Fortis-lening (waarmee schulden van [eiser] uit het verleden zijn afbetaald) en voor de kosten van de verbouwing van het aan [eiser] in eigendom toebehorende pand. [gedaagde 2] heeft ten verwere bovendien onweersproken aangevoerd dat zij bij het aangaan van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening bij Friesland Bank niet op de hoogte was van de Fortis-lening, die alleen [eiser] en niet [gedaagde 2] aanging. Van [gedaagde 2] kan gelet op het voorgaande in redelijkheid door [eiser] geen betaling worden gevorderd, strekkende tot aflossing van zijn financiële problemen uit het verleden en voor een pand dat niet in eigendom aan [gedaagde 2] toebehoort.
6.11. De vordering tegen [gedaagde 2] zal dan ook worden afgewezen.
6.12. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van zowel Friesland Bank als [gedaagde 2] (afzonderlijk) vastgesteld als volgt:
- vast recht € 263,00
- salaris van de advocaat € 816,00
-----------
Totaal € 1.079,00
7. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden vastgesteld aan de zijde van Friesland Bank op € 1.079,00 en aan de zijde van [gedaagde 2] op € 1.079,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Tangenberg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Postma op 15 maart 2010.?
fn 343