Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 2.2.3 van de APV is het verboden bij een voetbalwedstrijd de orde te verstoren. Ingevolge artikel 2.2.5, eerste lid, van de APV kan de burgemeester aan een persoon een schriftelijk verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion van BVO Cambuur (dit gebied is omschreven in artikel 2.2.2a) van vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot twee uur na afloop van voetbalwedstrijden van BVO Cambuur. Ingevolge het tweede lid kan de burgemeester overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoeld verbod, indien de persoon de openbare orde in of in de omgeving van genoemd stadion in ernstige mate heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van BVO Cambuur in dit stadion is gespeeld.
3.2 Verweerder heeft ten aanzien van de uitoefening van de hiervoor bedoelde bevoegdheid beleid opgesteld, dat is neergelegd in de "Beleidsregels stadionomgevingsverbod" (hierna: de beleidsregels). In de beleidsregels is onder meer bepaald dat de duur van het stadionomgevingsverbod is gerelateerd aan het delict en geldt voor de termijn, zoals in de bijlage is omschreven. Er kan worden afgeweken van de termijn, mits dit goed wordt gemotiveerd. In een schema dat als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd is weergegeven wanneer en voor hoelang een stadionomgevingsverbod wordt opgelegd. Volgens de beleidsregels wordt in het geval van baldadigheid of provocatie een stadionomgevingsverbod van maximaal negen maanden opgelegd en in het geval van openlijke geweldpleging een stadionomgevingsverbod van maximaal 18 tot 24 maanden.
3.3 In het op 14 november 2008 op ambtseed opgemaakte aanvullend proces-verbaal heeft [de brigadier van politie] vermeld dat hij zich op 4 april 2008 omstreeks 21.40 uur in de politie commandoruimte in het Cambuurstadion bevond en daar op camerabeelden zag dat een grote groep Cambuursupporters achter de Noordtribune langs rende in de richting van het zogenaamde gastenlaantje alwaar zich de twee touringcars van de ADO-supporters bevonden. Op dat moment waren de ADO-supporters bezig om in te stappen in deze bussen. [de brigadier van politie] zag dat de Cambuursupporters de ADO-aanhang ernstig provoceerden, tegen de hekken aantrapten en voorwerpen van de grond opraapten en deze in de richting van de bussen gooiden. Hierop liep [de brigadier van politie] via de onderzijde van de Noordtribune richting de ongeregeldheden. [de brigadier van politie] zag dat een groep van 50 Cambuursupporters zich ophield ter hoogte van het hekwerk. [de brigadier van politie] zag tevens dat twee of drie mannen zich net als hij onder de Noordtribune bevonden. Deze mannen bevonden zich niet in de grote groep, maar stonden daar naar schatting 20 meter vanaf. Zij namen geen deel aan de ongeregeldheden bij het hek en stonden naar schatting op 30 meter afstand van de bussen van de ADO-supporters. Vervolgens zag [de brigadier van politie] dat één van die mannen, gekleed in een spijkerbroek en een groenkleurige parkajas met een capuchon over zijn hoofd, zich bukte, iets van de grond oppakte en dit direct daarop kennelijk opzettelijk bovenhands met kracht in de richting van de bussen in het gastenlaantje gooide. Daarna heeft [de brigadier van politie] deze man geen ogenblik uit het oog verloren en heeft hij hem enige tijd later aangehouden. De man bleek [eiser] te zijn.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich voor het antwoord op de vraag of een ernstige verstoring van de openbare orde in de zin van artikel 2.2.5, tweede lid, van de APV heeft plaatsgevonden, mag baseren op ter zake opgemaakte processen-verbaal van politieambtenaren en dat daarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat de burgemeester in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de inhoud van een op ambtseed/belofte opgemaakte proces-verbaal. In hetgeen [eiser] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat de burgemeester in dit geval aan de juistheid van de inhoud van het aanvullend proces-verbaal had moeten twijfelen en het niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.
3.5 Ingevolge artikel 2.2.5, tweede lid, van de APV kan de burgemeester een persoon enkel een stadionomgevingsverbod opleggen, indien die persoon de openbare orde in of in de omgeving van het Cambuurstadion in ernstige mate heeft verstoord. De rechtbank is van oordeel dat het bovenhands opzettelijk en met kracht gooien van een voorwerp in de richting van de supportersbussen, zonder dat vaststaat of dit voorwerp iets heeft geraakt, kan worden aangemerkt als een verstoring van de openbare orde. De rechtbank acht dit feit op zich echter onvoldoende om te kunnen oordelen dat [eiser] de openbare orde in de omgeving van het Cambuurstadion in ernstige mate heeft verstoord. Daarvan zou onder omstandigheden wel sprake kunnen zijn, indien [eiser] deel uitmaakte van een groep van personen die zich eveneens schuldig maakte aan verstoring van de openbare orde. Uit de voormelde processen-verbaal blijkt echter niet dat dit het geval was. In het aanvullend proces-verbaal staat zelfs uitdrukkelijk dat [eiser] geen deel uitmaakte van de grote groep Cambuuraanhangers die zich schuldig maakte aan de ongeregeldheden bij het hek en dat hij op een afstand van ongeveer 20 meter van deze groep stond. Uit de processen-verbaal blijkt niet dat de persoon of personen die bij [eiser] stonden, zich schuldig hebben gemaakt aan enige verstoring van de openbare orde. De rechtbank acht in dit kader tevens van de belang dat de burgemeester in het besluit van 27 november 2008 zelf ook heeft overwogen dat uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat geen sprake is van openlijke geweldpleging, aangezien [eiser] los van de grote groep een voorwerp heeft gegooid en hem daarom niet kan worden verweten dat hij dit in vereniging heeft gedaan.
3.6 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de burgemeester niet bevoegd was [eiser] een stadionomgevingsverbod op te leggen, omdat hij de openbare orde in de omgeving van het Cambuurstadion niet in ernstige mate heeft verstoord. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.2.5, tweede lid, van de APV. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, omdat gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen nog slechts één beslissing mogelijk is, te weten het herroepen van het besluit van 27 november 2008.