ECLI:NL:RBLEE:2010:BL9988

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/446
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder bestuursdwang voor opvang van katten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 1 april 2010 uitspraak gedaan over een nieuw verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster], die in bezwaar was gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt. Dit besluit betrof het opleggen van een last onder bestuursdwang vanwege het gebruik van haar woning voor de opvang van 27 katten, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Eerder, op 20 januari 2010, had de voorzieningenrechter een verzoek van [verzoekster] tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

[Verzoekster] heeft op 25 februari 2010 een nieuw verzoek ingediend, waarin zij stelde dat er nieuwe feiten waren die herziening van de eerdere uitspraak rechtvaardigden. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek behandeld op 19 maart 2010, waarbij [verzoekster] in persoon verscheen, vergezeld van [X], en het college vertegenwoordigd werd door haar gemachtigde, mr. C.F.M. Jungerman. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen beletselen waren om [verzoekster] te ontvangen en dat er een spoedeisend belang was bij de gevraagde voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat de door [verzoekster] overgelegde stukken en argumenten geen aanleiding gaven voor een ander oordeel dan in de eerdere uitspraak. De constatering dat op 4 maart 2010 niet meer dan 10 katten aanwezig waren, was niet relevant voor de beoordeling van de bevoegdheid van het college om de last onder bestuursdwang op te leggen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dan ook afgewezen, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen rechtsmiddel tegen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/446
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 april 2010 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[verzoekster], wonende te [woonplaats],
verzoekster (hierna: [verzoekster]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigde: mr. C.F.M. Jungerman, werkzaam bij Jungerman Juridisch Advies BV.
Procesverloop
Bij brief van 21 november 2009 heeft het college [verzoekster] mededeling gedaan van een besluit betreffende het opleggen van een last onder bestuursdwang (hierna: het bestreden besluit).
[verzoekster] heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij uitspraak van 20 januari 2010 heeft de voorzieningenrechter een verzoek van [verzoekster] tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen (procedurenummer 09/3030).
Bij brief van 25 februari 2010 heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht zijn uitspraak van 20 januari 2010 te herzien. Gelet op de omstandigheden dat herziening van een uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening niet mogelijk is en dat [verzoekster] heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten, heeft de rechtbank de brief van 25 februari 2010 aangemerkt als een nieuw verzoek om voorlopige voorziening.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 19 maart 2010. [verzoekster] is in persoon verschenen, vergezeld van [X]. Namens het college is voornoemde gemachtigde verschenen.
Motivering
Inleidende overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [verzoekster] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat [verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
1.3 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
1.4 Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Beoordeling van het verzoek
2.1 In de uitspraak van 20 januari 2010 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het gebruik dat [verzoekster] maakt van haar woning en het bijbehorende perceel voor de opvang van 27 katten in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat het college daarom bevoegd was handhavend op te treden tegen dit gebruik. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Voor een uitgebreide weergave van de feiten, de toepasselijke bestemmingsplanvoorschriften en de redenen voor het afwijzen van het eerdere verzoek om voorlopige voorziening verwijst de voorzieningenrechter naar zijn voormelde uitspraak van 20 januari 2010.
2.2 Op 4 maart 2010 heeft een controle plaatsgevonden in de woning en op het perceel van [verzoekster]. Tijdens die controle is vastgesteld dat zich op dat moment in de woning en op het perceel niet meer dan 10 katten bevonden en dat [verzoekster] op dat moment dus voldeed aan de opgelegde last onder bestuursdwang. Deze bevindingen zijn neergelegd in een constateringsrapport.
2.3 Op 8 maart 2010 heeft de hoorzitting in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift van [verzoekster] tegen het bestreden besluit plaatsgevonden. Een besluit op dit bezwaarschrift is nog niet genomen.
2.4 [verzoekster] heeft aangevoerd dat sinds de uitspraak van 20 januari 2010 nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen. Zij heeft in dat kader een brief van [Y], een gedeelte van een constateringsrapport, een door haarzelf geschreven brief van 15 januari 2006, een tijdschriftenartikel en een bericht uit een krantenarchief overgelegd. Voorts verwijst [verzoekster] in de brief van 25 februari 2010 onder meer naar de koopovereenkomst van haar woning, een brief van de Dienst sociale zaken en werkgelegenheid Noardwest Fryslân en een brief van de Stichting landelijke inspectiedienst dierenbescherming en zij vraagt zich af of de voorzieningenrechter wel kennis heeft genomen van deze stukken.
2.5 Het college stelt zich op het standpunt dat de voormelde stukken en de brief van 25 februari 2010 geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de op 4 maart 2010 gedane constateringen niet van belang zijn voor de beoordeling van dit verzoek om voorlopige voorziening, omdat het daarbij gaat om de situatie zoals die was op het moment dat de last onder dwangsom werd opgelegd.
2.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de stukken die [verzoekster] heeft overgelegd en hetgeen [verzoekster] in haar brieven en ter zitting heeft aangevoerd geen aanleiding geven voor een ander oordeel dan is neergelegd in de uitspraak van 20 januari 2010. Daartoe overweegt hij het volgende. Het (gedeelte van het) constateringsrapport van 8 oktober 2007 dat door [verzoekster] is overgelegd, bevond zich reeds in het dossier en is op 20 januari 2010 door de voorzieningenrechter betrokken bij zijn oordeel. Hetzelfde geldt voor de koopovereenkomst van de woning en de brieven van de sociale dienst en de dierenbescherming. Ook de brieven van [verzoekster], het tijdschriftenartikel en het krantenbericht bevatten geen relevante feiten of omstandigheden die op 20 januari 2010 nog niet bekend waren of niet bij het oordeel van de voorzieningenrechter zijn betrokken.
2.7 De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat de constatering, dat in de woning en op het perceel van [verzoekster] op 4 maart 2010 niet meer dan tien katten aanwezig waren, ook geen aanleiding geeft voor een ander oordeel dan is neergelegd in de uitspraak van 20 januari 2010. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de situatie op 4 maart 2010 niet van belang is voor de beantwoording van de vraag of het college op 21 november 2009 bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen en in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken. Ook de wijze waarop deze controle is uitgevoerd, is daarom in het kader van dit verzoek om voorlopige voorziening niet aan de orde.
2.8 De voorzieningenrechter ziet ook overigens geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel dan is neergelegd in de uitspraak van 20 januari 2010. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.
Proceskosten
3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010.
w.g. E. de Witt
w.g. F.F. van Emst
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Afschrift aangetekend verzonden op: 1 april 2010