Beoordeling van het verzoek
2.1 In de uitspraak van 20 januari 2010 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het gebruik dat [verzoekster] maakt van haar woning en het bijbehorende perceel voor de opvang van 27 katten in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat het college daarom bevoegd was handhavend op te treden tegen dit gebruik. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Voor een uitgebreide weergave van de feiten, de toepasselijke bestemmingsplanvoorschriften en de redenen voor het afwijzen van het eerdere verzoek om voorlopige voorziening verwijst de voorzieningenrechter naar zijn voormelde uitspraak van 20 januari 2010.
2.2 Op 4 maart 2010 heeft een controle plaatsgevonden in de woning en op het perceel van [verzoekster]. Tijdens die controle is vastgesteld dat zich op dat moment in de woning en op het perceel niet meer dan 10 katten bevonden en dat [verzoekster] op dat moment dus voldeed aan de opgelegde last onder bestuursdwang. Deze bevindingen zijn neergelegd in een constateringsrapport.
2.3 Op 8 maart 2010 heeft de hoorzitting in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift van [verzoekster] tegen het bestreden besluit plaatsgevonden. Een besluit op dit bezwaarschrift is nog niet genomen.
2.4 [verzoekster] heeft aangevoerd dat sinds de uitspraak van 20 januari 2010 nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen. Zij heeft in dat kader een brief van [Y], een gedeelte van een constateringsrapport, een door haarzelf geschreven brief van 15 januari 2006, een tijdschriftenartikel en een bericht uit een krantenarchief overgelegd. Voorts verwijst [verzoekster] in de brief van 25 februari 2010 onder meer naar de koopovereenkomst van haar woning, een brief van de Dienst sociale zaken en werkgelegenheid Noardwest Fryslân en een brief van de Stichting landelijke inspectiedienst dierenbescherming en zij vraagt zich af of de voorzieningenrechter wel kennis heeft genomen van deze stukken.
2.5 Het college stelt zich op het standpunt dat de voormelde stukken en de brief van 25 februari 2010 geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de op 4 maart 2010 gedane constateringen niet van belang zijn voor de beoordeling van dit verzoek om voorlopige voorziening, omdat het daarbij gaat om de situatie zoals die was op het moment dat de last onder dwangsom werd opgelegd.
2.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de stukken die [verzoekster] heeft overgelegd en hetgeen [verzoekster] in haar brieven en ter zitting heeft aangevoerd geen aanleiding geven voor een ander oordeel dan is neergelegd in de uitspraak van 20 januari 2010. Daartoe overweegt hij het volgende. Het (gedeelte van het) constateringsrapport van 8 oktober 2007 dat door [verzoekster] is overgelegd, bevond zich reeds in het dossier en is op 20 januari 2010 door de voorzieningenrechter betrokken bij zijn oordeel. Hetzelfde geldt voor de koopovereenkomst van de woning en de brieven van de sociale dienst en de dierenbescherming. Ook de brieven van [verzoekster], het tijdschriftenartikel en het krantenbericht bevatten geen relevante feiten of omstandigheden die op 20 januari 2010 nog niet bekend waren of niet bij het oordeel van de voorzieningenrechter zijn betrokken.
2.7 De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat de constatering, dat in de woning en op het perceel van [verzoekster] op 4 maart 2010 niet meer dan tien katten aanwezig waren, ook geen aanleiding geeft voor een ander oordeel dan is neergelegd in de uitspraak van 20 januari 2010. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de situatie op 4 maart 2010 niet van belang is voor de beantwoording van de vraag of het college op 21 november 2009 bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen en in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken. Ook de wijze waarop deze controle is uitgevoerd, is daarom in het kader van dit verzoek om voorlopige voorziening niet aan de orde.
2.8 De voorzieningenrechter ziet ook overigens geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel dan is neergelegd in de uitspraak van 20 januari 2010. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.