Beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank ziet in het enkele feit dat het advies van de commissie voor bezwaarschriften van de gemeente Lemsterland is gedateerd op dezelfde dag als die waarop de hoorzitting heeft plaatsgevonden geen aanleiding voor het oordeel dat dit advies niet op onpartijdige en onbevooroordeelde wijze tot stand is gekomen. Gelet op de door de gemachtigden van het college ter zitting gegeven toelichting dat de adviezen van de commissie altijd op de dag van de hoorzitting worden gedateerd, maar soms later door het college worden ontvangen, acht de rechtbank aannemelijk dat het in de gemeente Lemsterland gebruikelijk is dat het advies op de dag van de hoorzitting wordt vastgesteld en (eventueel) later op papier wordt gezet. De rechtbank acht deze gang van zaken aanvaardbaar en niet getuigen van partijdigheid of bevooroordeeldheid. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat de adviescommissie partijdig of bevooroordeeld was.
3.2 De rechtbank stelt vast dat klachten over overlast weliswaar de aanleiding zijn geweest om onderzoek te doen naar de situatie op het bungalowpark, maar dat deze klachten niet ten grondslag zijn gelegd aan het handhavend optreden. Het college is bevoegd tot handhavend optreden, onafhankelijk van de vraag of daar klachten aan ten grondslag liggen. Daarom is de vraag of daadwerkelijk sprake was van overlast van de buitenlandse werknemers of stagiaires niet relevant voor de beoordeling van dit geschil en zal de rechtbank daar verder niet op ingaan.
3.3 Op het perceel waarop de zomerhuisjes zijn gelegen rust ingevolge het bestemmingsplan Plattedijk 2004 (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "zomerhuisjesterrein". Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ac, van de planvoorschriften wordt in deze voorschriften onder zomerhuis verstaan: een gebouw waarvoor een vergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet is vereist en dat dient als periodiek verblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben. Ingevolge artikel 10, lid A, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "zomerhuisjesterrein" bestemd voor recreatief verblijf in zomerhuisjes, met daarbij behorende voorzieningen. Ingevolge artikel 25, lid A, van de planvoorschriften is het verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Ingevolge artikel 10, lid C, van de planvoorschriften wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 25, lid A, in ieder geval verstaan het gebruik van zomerhuisjes voor permanente bewoning.
3.4 Van het begrip "recreatief verblijf" is in de planvoorschriften, noch in andere toepasselijke regelgeving of de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een omschrijving gegeven. De rechtbank volgt Vabeog niet in haar standpunt dat sprake is van recreatief verblijf wanneer geen sprake is van permanente bewoning of bedrijfsmatige activiteiten. In artikel 10, lid C, van de planvoorschriften is bepaald dat onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 25, lid A, in ieder geval wordt verstaan het gebruik van zomerhuisjes voor permanente bewoning. Uit de bewoordingen van het artikellid blijkt dat dit slechts een voorbeeld van strijdig gebruik betreft, zodat ook andere vormen van verboden gebruik mogelijk zijn. Nu geen juridische omschrijving van het begrip "recreatief verblijf" voorhanden is, zoekt de rechtbank voor de uitleg daarvan aansluiting bij het gangbaar taalgebruik. Daarin wordt onder "recreatief verblijf" verstaan: verblijf gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding. Dit veronderstelt naar het oordeel van de rechtbank dat het doel van het verblijf recreatie is. De duur van het verblijf is in dat kader niet doorslaggevend.
3.5 De rechtbank is met het college van oordeel dat de huisvesting van buitenlandse werknemers of stagiaires naar zijn aard niet kan worden aangemerkt als "recreatief verblijf", zoals dat hiervoor onder 3.4 is omschreven. De rechtbank overweegt dat het doel van de komst van de werknemers of stagiaires naar het bungalowpark niet is gelegen in ontspanning of vrijetijdsbesteding, maar op het verrichten van werkzaamheden of het lopen van stage in (in dit geval) de nabijgelegen provincie Flevoland. Het verblijf in de zomerhuisjes kan naar het oordeel van de rechtbank niet los worden gezien van het feit dat het doel van de komst naar het bungalowpark het verrichten van werkzaamheden is. In dit opzicht verschilt de situatie van deze buitenlandse werknemers of stagiaires van de situatie van personen die elders hun vaste woonadres hebben en in de zomer gedurende lange tijd op het bungalowpark verblijven en van daaruit naar hun werk gaan. Deze personen zouden evengoed vanaf hun vaste woonadres naar hun werk kunnen gaan (zoals zij de rest van het jaar doen), maar kiezen ervoor om dit vanuit het bungalowpark te doen, teneinde daar voor hun ontspanning of vrijetijdsbesteding te verblijven. Daarentegen is de situatie van deze buitenlandse werknemers of stagiaires niet anders dan de situatie van personen die hun vaste woonadres in bijvoorbeeld Limburg of Zeeland hebben. Indien deze personen op het bungalowpark Iselmar verblijven, teneinde in de omgeving van Lemmer werkzaamheden te kunnen verrichten, is evenmin sprake van "recreatief verblijf".
3.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het huisvesten van buitenlandse werknemers of stagiaires in de zomerhuisjes op het bungalowpark Iselmar in strijd is met artikel 10, lid A, van de planvoorschriften. Gelet op het feit dat Vabeog eigenaar is van deze zomerhuisjes en toelaat dat de zomerhuisjes worden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan, kan Vabeog worden aangemerkt als overtreder van het in artikel 25, lid A, van de planvoorschriften neergelegde verbod en ligt het ook in haar macht deze overtreding te beëindigen. Daarom was het college ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bevoegd handhavend op te treden tegen Vabeog. Daaraan doet niet af dat anderen wellicht eveneens als overtreder kunnen worden aangemerkt.
3.7 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.8 De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat het college niet bereid is medewerking te verlenen aan legalisatie van het gebruik van de zomerhuisjes voor de huisvesting van buitenlandse werknemers of stagiaires en omdat geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is. In dit kader acht de rechtbank van belang dat het bestemmingsplan vrij recent is en een conserverend karakter heeft en dat het college het (ongeschreven) beleid hanteert dat vakantieparken zoveel mogelijk dienen te worden behouden voor de recreatieve bestemming. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk of anderszins onjuist.
3.9 Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank acht aannemelijk dat Vabeog financiële schade zal lijden door het handhavend optreden, onder meer ten gevolge van de verplichtingen die zij is aangegaan jegens [X]. Mede gelet op het feit dat het college Vabeog reeds lang voor het aangaan van deze verplichtingen, te weten per brief van 3 juni 2008, heeft gewezen op de overtreding van het bestemmingsplan, is de rechtbank van oordeel dat dit voor risico van Vabeog dient te blijven. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2008 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BG8259). Voorts is niet gebleken dat het college wist dat Vabeog reeds gedurende 15 jaar zomerhuisjes verhuurt aan buitenlandse werknemers. De rechtbank acht aannemelijk dat het college dit eerst in 2008 heeft geconstateerd.
3.10 Van discriminatie of strijd met het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake, omdat de door Vabeog aangedragen gevallen niet gelijk zijn aan het onderhavige geval. In dit kader verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar hetgeen zij hiervoor onder 3.5 heeft overwogen. Daarnaast geldt ten aanzien van een aantal personen dat het hun op grond van een persoonlijke gedoogbeschikking is toegestaan permanent in hun vakantiehuisjes te wonen. Deze beschikkingen zijn afgegeven omdat het college voor 2003 niet of nauwelijks handhavend optrad tegen permanente bewoning van vakantiehuisjes en deze personen reeds voor 2003 permanent in hun vakantiehuisjes woonden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Ten aanzien van de bewoning van caravans op de gemeentelijke camping door werknemers van [Y] acht de rechtbank aannemelijk dat het college hiervan eerst door het beroepschrift van Vabeog op de hoogte is geraakt en dat op de camping op dit moment - gedurende het winterseizoen - geen sprake is van een overtreding.
3.11 De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de begunstigingstermijn Vabeog voldoende tijd bood om een einde te maken aan de overtreding van het bestemmingsplan en dat deze termijn dus niet onredelijk kort is.
3.12 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.