Rechtbank Leeuwarden
Wrakingskamer
Parketnummer: 17/880132-09
Volgnummer: 7/10
Uitspraak ex artikel 515 Wetboek van Strafvordering d.d. 8 april 2010
van de meervoudige wrakingskamer, inzake het op 1 april 2010 door:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman: mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem,
ingediende verzoek tot wraking van mr. [X] en mr. [Y], voorzitter en oudste rechter in de meervoudige strafkamer van deze rechtbank.
1.1. Ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 1 april 2010 heeft de behandeling plaatsgevonden van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder bovengenoemd parketnummer.
1.2. Verzoeker heeft ter terechtzitting de wraking voorgedragen van mr. [X], voorzitter, en mr. [Y], oudste rechter. De gewraakte rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3. Het wrakingsverzoek is behandeld ter terechtzitting van de meervoudige wrakingskamer van deze rechtbank van 1 april 2010. Verzoeker is niet verschenen. Wel is verschenen de raadsman van verzoeker, die het wrakingsverzoek namens zijn cliënt heeft toegelicht. De gewraakte rechters zijn eveneens verschenen en hebben een toelichting gegeven. Tevens was aanwezig de officier van justitie, mr. E. Boelen, die het standpunt van het Openbaar Ministerie heeft toegelicht.
1.4. De uitspraak is vervolgens (nader) bepaald op heden.
Het standpunt van verzoeker
2. Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag.
Bij verzoeker bestaat meer dan een begin van een objectief gerechtvaardigde vrees dat sprake is van vooringenomenheid van de voorzitter en de oudste rechter, die betrokken zijn geweest bij de strafzaak tegen medeverdachte [A], welke strafzaak is geëindigd met een veroordeling van die medeverdachte. In het betreffende vonnis van 22 december 2009 heeft de rechtbank poging tot doodslag bewezen verklaard omdat de rechtbank meent dat a) het letsel is veroorzaakt door het schoppen, terwijl het slachtoffer op de grond lag en b) mede op basis van de verklaring van verzoeker wettig en overtuigend bewezen is dat [A] en zijn mededaders hebben geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer en c) deze handelingen specifiek en gemotiveerd zijn gekwalificeerd als poging tot doodslag. Door aldus te overwegen zijn de voorzitter en de oudste rechter zodanig gemotiveerd op de nog te behandelen strafzaak tegen verzoeker vooruitgelopen dat moet worden aangenomen dat zij zich als leden van de meervoudige strafkamer in de strafzaak tegen verzoeker op enigerlei wijze gebonden zullen achten aan dit eerdere oordeel.
Het standpunt van de gewraakte rechters
3. Mrs. [X] en [Y] stellen - kort samengevat - dat zich in het onderhavige geval geen grond voor wraking voordoet. Het enkele feit dat zij in de strafzaak tegen een medeverdachte al eerder uitspraak hebben gedaan, waarbij de naam van verzoeker in het vonnis is genoemd, is volgens de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad niet voldoende om de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid aan te kunnen nemen. Mrs. [X] en [Y] hebben zich in hun eerdere vonnis immers niet uitgesproken over de schuld van verzoeker aan de telastegelegde feiten.
Het standpunt van de officier van justitie
4. De officier van justitie stelt - kort samengevat - dat er geen sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij de gewraakte rechters. In het strafvonnis tegen de medeverdachten is geen oordeel uitgesproken omtrent de schuld van verzoeker. Het wrakingsverzoek is volgens de officier van justitie dan ook ongegrond.
De beoordeling
5. Een verzoek tot wraking is mogelijk indien sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke - door verzoeker aan te voeren - omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6. Uit de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt naar het oordeel van de wrakingskamer niet af te leiden dat mrs. [X] en [Y] subjectief - dus ten aanzien van de persoon van deze verdachte - niet onpartijdig waren. Ook anderszins is dat niet aannemelijk geworden.
7. Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of de door verzoeker aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat mrs. [X] en [Y] jegens hem vooringenomen zijn, objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt daaromtrent als volgt.
8. De rechtbank heeft in haar vonnis van 22 december 2009 in de strafzaak tegen medeverdachte [A] onder meer overwogen:
"De rechtbank heeft met name acht geslagen op de aangifte van [slachtoffer], de verklaringen van medeverdachten [C] en [verzoeker] en de getuigenverklaringen van [D], [E] en [F] die op onderdelen onderling overeenkomen en die ondersteuning vinden in de geneeskundige verklaring. De rechtbank komt aldus tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen tegen het hoofd van de
- op de grond liggende - [slachtoffer] heeft geschopt en geslagen tengevolge waarvan die [slachtoffer], onder meer, een oogkasbreuk heeft opgelopen.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop geweld als hiervoor omschreven, wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. De tegen [slachtoffer] gerichte handelingen van verdachte en zijn mededaders kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat verdachte en zijn mededaders willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden. Aldus was bij verdachte en diens mededaders sprake van opzet op de dood van slachtoffer [slachtoffer].
Daarnaast komt de rechtbank op basis van de aangiften van [D], [G] en [H] en de verklaringen van de medeverdachten [C] en [verzoeker] tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte in vereniging met anderen openlijk geweld tegen personen heeft gepleegd.
(…)
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder A. primair en B. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
A. primair
hij op 22 maart 2009 te Noordwolde, in de gemeente Weststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, meermalen, tegen het hoofd en tegen andere delen van het lichaam heeft geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(…)
Kwalificatie
Het bewezene levert op de misdrijven:
A. primair Medeplegen van poging tot doodslag.
9. In het arrest Poppe vs Nederland (NJ 2009, 534) heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens - samengevat - geoordeeld dat het enkele feit dat een rechter al eerder een medeverdachte heeft veroordeeld in een aparte procedure niet voldoende is om twijfel te doen rijzen over de onpartijdigheid van de rechter. Dit is anders, wanneer in de eerdere procedure al een uitspraak is gedaan over de schuld van de verdachte in een volgende procedure.
10. Onder verwijzing naar voornoemd arrest, stelt de wrakingskamer voorop dat het enkele feit dat mrs. [X] en [Y] in een zaak tegen een medeverdachte - over hetzelfde feitencomplex als waarop de telastelegging tegen verzoeker is gebaseerd - betrokken waren bij de veroordelingen van die medeverdachte, nog niet kan worden afgeleid dat deze rechters blijk hebben gegeven van een vooringenomenheid jegens de persoon van verzoeker. Voorts kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden geoordeeld dat die strafkamer in het door haar gewezen vonnis een zodanig specifiek gemotiveerd en op de schuldvraag van verzoeker betrekking hebbend oordeel heeft gegeven dat daaruit een objectief gerechtvaardigde vrees valt af te leiden dat mrs. [X] en [Y] als leden van deze strafkamer bij de behandeling van de strafzaak van verzoeker vooringenomen zullen zijn. De wrakingskamer stelt in dat verband vast dat in het strafvonnis tegen verzoekers medeverdachte [A] een aantal keren wordt verwezen naar de door verzoeker afgelegde verklaring, die door de rechtbank voor het bewijs tegen medeverdachte [A] wordt gebruikt., maar dat daarbij op geen enkele wijze wordt ingegaan op de schuldvraag van verzoeker.
11. In het bijzonder is in het strafvonnis tegen medeverdachte [A] geen objectieve rechtvaardiging te vinden voor de vrees dat de strafkamer, waarvan mrs. [X] en [Y] deel uitmaken, bij de beoordeling van hetgeen verzoeker wordt telastegelegd niet uitsluitend zal oordelen op de grondslag van de telastelegging en hetgeen in zijn zaak nog door verzoeker naar voren zal worden gebracht, maar zich zal laten leiden door hetgeen reeds is beslist in de zaak van medeverdachte [A]. Immers, slechts van belang is of de strafkamer waarvan de rechters als voorzitter en oudste rechter destijds deel uitmaakten reeds zo specifiek en/of zodanig gemotiveerd op de nog te behandelen zaak van verzoeker is vooruitgelopen dat moet worden aangenomen dat de huidige strafkamer zich in de zaak tegen verzoeker wat betreft bewijs, kwalificatie of anderszins gebonden zal achten. Het behoort tot de normale, wettelijke taak van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in art. 348 en 350 Sv vermelde vragen, om slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan de verdachte is te laste gelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande en daarbij hetgeen hij (mede) heeft beslist in een andere zaak tegen andere (mede)verdachten buiten beschouwing te laten (zie HR 18 mei 2004, LJN: AO5050). Verzoeker heeft bij de behandeling van zijn zaak de gelegenheid om de tegen hem ingebrachte verwijten te bespreken en aan te vechten en dus ook de door de medeverdachten afgelegde verklaringen zonodig ter discussie te stellen.
12. Gelet op het voorgaande is het wrakingsverzoek ongegrond en dient het te worden afgewezen.
wijst het wrakingsverzoek af;
beveelt onverwijlde mededeling van deze uitspraak aan verzoeker, de rechters mr. [X] en mr. [Y] en de officier van justitie mr. Boelen.
Deze uitspraak is vastgesteld op 8 april 2010 door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J. Smit en
mr. P.F.E. Geerlings, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma als griffier.